moeilijk is om op het goede moment een streep te
zetten; wij zijn nu langzamerhand gewend om facili
teiten te geven aan de een, die we aan de ander ont
houden, en die op de ene plaats wel te geven en op de
andere plaats niet. Ik zal mij ook in dit geval ongaarne
hierbij neerleggen, maar het lijkt mij toch goed, dat
Uw College weet, dat, wanneer een dergelijk geval in
het vervolg, ook als het een buitenlandse vestiging zou
betreffen, zich hier weer zal voordoen, het mij dan
misschien nog meer moeite zal kosten om op deze
naar mijn mening verkeerde weg voort te gaan,
dan ik nu al heb om deze stap te zetten.
De heer K. J. de Jong: Ik geloof toch ook, dat wij
Uw argument dat wij hier, juist nu wij een beetje
op gang beginnen te raken met de industrie, niet al
te formeel moeten denken en redeneren wel dui
delijk naar voren moeten brengen; anders lopen wij
onszelf juist voor de voeten met de vestiging van
nieuwe industrieën. Leeuwarden moet toch al het
beste beentje voorzetten om in dit opzicht mee te kun
nen doen. De Gemeente verleent hier uiteindelijk alleen
nog maar intermediair, koopt zelf geen huis, huurt
het slechts en verhuurt het weer door. Al is dit dan
een afwijking van de regel, wanneer we daar een in
dustrievestiging mee kunnen krijgen, dan zou ik zeg
gen: Doet U het rustig een volgende keer weer. Ik ge
loof, dat wc dat toch een beetje groter moeten zien
en het niet te veel in het formele vlak moeten trekken,
hoewel ik me wel afvraag: Was het niet mogelijk ge
weest, dat deze fabrikant zich rechtstreeks met de
Vereniging voor Volkshuisvesting of de Bouwcombina
tie 't Nijlan in verbinding had gesteld? Dan hadden
we deze kwestie dus helemaal niet gehad. Het was
evengoed een verhuur geworden, alleen zonder dat de
Gemeente tussenpersoon is. Het is voor mij overigens
maar een formele kwestie en ik stap hier graag over
heen, want ik herhaal het we moeten zien hier
industrie te krijgen: als we industrie hebben, dan
is er werkgelegenheid en daar profiteert de hele stad
van. Dit is van dusdanig belang, dat we in dergelijke
situaties dingen die misschien niet helemaal volgens
de regels zijn, toch niet te zwaar moeten nemen.
De heer Spiekhout: Ik zou in het geheel geen be
zwaar hebben, als het niet precies volgens de regels
zou zijn; ik ben blij, dat U het op deze wijze heeft
opgelost. Alleen heb ik me afgevraagd: Waarom moet
men het zo ingewikkeld doen, als het ook eenvoudig
kan Dat hebt U toch eigenlijk in Uw beantwoording
niet helemaal duidelijk kunnen maken. Wat is het ar
gument van Saunders om beslist van de Gemeente wo
ningen te willen huren? Ik kan me voorstellen, dat zij
zeggen: we moeten zorgen, dat die man een huis krijgt;
dat betekent dus, dat hij een vergunning moet hebben
om ergens te gaan wonen. Dat kan betekenen, dat U
Uw bemiddeling verleent om dat huis te zoeken en te
krijgen, maar dan had U toch op dat moment terug
kunnen treden en zeggen: Dit huis is beschikbaar;
de bouwfirma verhuurt dat aan Saunders.
Ik ben ook blij, dat U het gedaan hebt, zoals hier is
omschreven, en ik ben ook met de heer De Jong van
mening, dat we op grond van formele redeneringen als
die van de heer Van der Veen, niet een industrie moe
ten laten wegblijven. Ik zou echter toch nog wel graag
willen weten, wat nu de argumentatie is van Saunders
om hel rechtstreeks van de Gemeente te willen huren.
De Voorzitter: Als men deze zaak met Nederlandse
ogen bekijkt, dan kan ik mij de vraag van de heer Van
der Veen en ook de vraag van de heer Spiekhout best
begrijpen. Een Nederlandse maatschappij in bekendheid
met de Nederlandse verhoudingen, zou getracht heb
ben een huis te huren en als dat niet zou gelukken,
dan zou men misschien toch nog wel bij de Gemeente
hebben aangeklopt om hulp bij het zoeken van een
huis te krijgen. Maar deze buitenlandse maatschappij
heeft bepaald prijs gesteld op huren van de Gemeente,
omdat, naar wij begrepen hebben, dit voor haar een
zekere garantie betekende, dat haar bedrijfsleider in
derdaad van het begin af aan in de gemeente een wo
ning zou krijgen. Dat is nu eenkeer de vreemdeling die
de Nederlandse, voor hem vreemde, verhoudingen niet
kent en dus tracht het zekerste te krijgen wat hij
meent dat het zekerste is. Wij hebben van onze kant
moeite gedaan, kunnen wij U wel mededelen, om hier
buiten te blijven en een huurbungalow, dus een bunga
low die rechtstreeks door een particulier aan deze be
drijfsleider verhuurd zou kunnen worden, te vinden.
Dat is niet doorgegaan ik herhaal omdat deze
buitenlandse maatschappij er bepaald prijs op stelde
als tegenspeler de Gemeente te hebben, die ze blijkbaar
kennelijk beter vertrouwde dan ieder ander in deze
gemeente. En waar dit voor haar kennelijk van zo
essentieel belang was, hebben wij van onze kant ge
meend daaraan te moeten voldoen. Meer valt er ook
bepaald niet van te zeggen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 8 en 9 (bijlagen nos. 16 en 12).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 14).
De heer Heidinga: Ik bewonder eigenlijk dit uit-
breidingsplannetje niet. Het geeft een verdeling van
het terrein, die eigenlijk, zo oppervlakkig gezien, wei
nig zin heeft. Nu neem ik toch wel aan, dat het, wan
neer er vraag naar dat terrein komt, wel mogelijk zal
zijn die wegen anders te leggen, dus zo zwaar weegt
mij dat ook niet. Maar dan wilde ik toch nog wel graag
weten, wat men zich voorstelt van de kanaalverbre
ding ter lengte van ongeveer 300 meter die daar ge
maakt wordt. Daar kan dus heel wat gebeuren, maai
er komt op de plaats van die verbreding, voorzover- ik
het kan zien, geen kade of loswal. Waar dient dan die
verbreding voor? Voor dat terrein of is het alleen
maar een wijkplaats voor schepen? Mij dunkt, het is
een dermate grote uitgave, dat daar toch wel iets
tegenover moet staan. En dat heb ik niet uit het voor
stel begrepen.
De heer Van der Schaaf (weth.)Inderdaad komt
men bij dit uitbreidingsplan, hoe men het ook dom
wegen wenst in te delen, telkens weer het feit tegen,
dat het in zijn totale omtrek een driehoekig terrein is.
Men komt steeds weer tot eenzelfde driehoek, zij het
op kleiner formaat. Dat is in dit geval niet te ontgaan.
Wij hebben het daarom zo gedaan, als op de schets is
voorgesteld, wat trouwens ook al in het vorige plan
was gebeurd, met de bedoeling in het achterhoofd, om,
wanneer er t.z.t. bedrijven komen, welker vestiging
een andere aanleg van de straat vordert, daar de mo
gelijkheid voor open te maken. We hebben hier dus
wel iets getekend, maar dit houdt niet per se in, dat
het terrein bij afwijkende bestemmingen ook zo zal
worden aangelegd. Uiteraard zal voor de plannen, die
dan naar voren gebracht worden, de instemming van
de Raad weer worden gevraagd.
De tweede vraag is: Wat is de bedoeling van die
kanaalverbreding aan de kant van het Van Harinxma-
kanaal Men wil op het uitbreidingsplan aangeven, dat
het mogelijk is t.z.t. een verbreding te maken. Het is
niet de bedoeling die te gaan maken, als daar geen
behoefte aan zou blijken te bestaan. Vanzelfsprekend
is niet bedoeld daar alleen maar een uitwijk voor de
schepen te maken. Alleen wanneer zal blijken, dat
de terreinen, die aan dit kanaal grenzen, behoefte
hebben aan een losplaats, zal de mogelijkheid daar
toe bestaan. Want wanneer dat niet zou gebeu
ren, zou men de situatie kunnen krijgen, dat de
rooilijn te dicht aan het water zou komen, voor het
geval men achteraf toch die verbreding wilde maken.
We moeten er n.l. van uitgaan, dat de Provincie geen
vergunning geeft voor het maken van een losplaats
zonder een verbreding van het kanaal ter plaatse.
Dat is een gegeven. En omdat er tussen het kanaal en
het industrieterrein geen weg ligt en het dus een ter
rein aan water is, moet men rekening houden en
dat is de bedoeling van het geval met de mogelijk
heid een laadplaats te maken, die dan uit het terrein
moet worden uitgebaggerd. Zoals gezegd, dit zal
5
uiteraard alleen plaats vinden, indien daaraan behoefte
blijkt te bestaan.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 11 (bijlage no. 20).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 5).
De heer Engels: Bij de bestudering van dit punt
zijn wij ook in onze fractie tot de conclusie gekomen,
vooral na vergelijking met het Koninklijk besluit in
een soortgelijk geval, dat terecht door Uw College
wordt gesteld, dat deze aanvrage niet kan worden
ondergebracht onder artikel 72. Nu zijn er bij deze be
grotingswijziging verschillende punten betreffende het
onderwijs aan de orde we beginnen op dit gebied
met voortvarendheid in het nieuwe jaar en het in
brengen van verschillende punten brengt met zich mee,
dat er een tendens bestaat om die punten van onze
kant onderling te gaan vergelijken. En dan zijn bij mij
en dat kan samenhangen met een onvoldoende be
kendheid met deze materie toch enige vragen ge
rezen bij vergelijking van dit agendapunt met b.v. het
laatste agendapunt, waarbij ook een aantal onderwijs
voorzieningen worden voorgesteld. Ik vraag mij af,
of ook de posten van het laatste agendapunt iets te
maken hebben met artikel 72. Ik zie, dat daarbij zaken
als schilderwerk, verbetering verlichting, vloerbedek
king die ik normaliter ook onder onderhoud en dus
niet onder artikel 72 zou begrijpen wèl onder
artikel 72 zijn gevat, en dan zou ik dus de Wethouder
willen vragen: Zijn deze posten niet bij normaal onder
houd onder te brengen en, zo nee, kunt U ons dan
enigszins de grens aangeven, die U bij Uw beleid in
deze trekt of heeft getrokken? Ik ben er mij van be
wust, dat die laatste vragen meer betrekking hebben
op het laatste agendapunt dan op het agendapunt dat
op het ogenblik aan de orde is, maar ik dacht, dat ik
het nu het beste naar voren zou kunnen brengen, ge
zien de correlatie die in deze twee punten naar mijn
mening te vinden is. Ik laat het aan Uw beleid over,
mijnheer de Voorzitter, om de vragen eventueel straks
te laten beantwoorden.
De Voorzitter: Het is praktischer, mijnheer Engels,
dat wij, daar U het er mee eens is, dat het voorstel van
het College onder punt 12 een juist voorstel is, dit nu
maar afdoen en dat ik straks bij artikel 19 ook aan
de Raad in het algemeen vraag, of men er het woord
over verlangt. En dan zal de Wethouder U ongetwij
feld op Uw vragen wel het antwoord geven. Kunt U
zich daarmee verenigen?
De heer Engels: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De heer Heidinga: Ik kan het niet helemaal bezien;
ik had eigenlijk even moeten gaan kijken in de school
en daar ben ik niet toe gekomen. De motivering van
deze afwijzing lijkt mij eigenlijk zeer aanvechtbaar.
Want hier wordt eigenlijk uitgesproken, dat het egali
seren en herstellen van de vloeren voldoende zouden
zijn om eerst vooruit te kunnen, maar ik meen wel heel
stellig hier te mogen zeggen, dat het egaliseren van
een oude, uitgesleten vloer alleen maar mogelijk is,
als er een naadloze dekvloer op wordt aangebracht;
anders kan dat helemaal niet. Dus dat kan hier hele
maal niet als motivering gebruikt worden. Ik heb het
genoegen gehad om ettelijke malen met dergelijke din
gen in aanraking te komen; men egaliseert zo'n vloer
door er een vaste bedekking overheen te plakken;
anders houdt het materiaal, waarmee men egaliseert,
nooit of te nimmer. Er is geen sterveling, die dat kan
versieren. ("Stem: Openbare Werken!) Ja, de lui van
Openbare Werken kunnen heel wat. Maar wanneer ik
lees: ,,Op grond van het vorenstaande zijn wij van
mening, dat door het aanbrengen vanenz. de
normale eisen zijn overschreden, dan acht ik dat niet
juist. De normale eisen worden niet overschreden door
de helft van het werk van het leggen van een naad
loze vloer dat is het herstellen en het egaliseren
te doen. Daarom acht ik dit als motivering echt niet
terecht.
De heer Tiekstra (weth.): De opmerking van de heer
Heidinga over de technische wijze van uitvoering waar
door aan de bezwaren van de vloer tegemoetgekomen
kan worden, kan ik op het ogenblik niet beantwoorden,
aangezien deze niet aan de orde is. Wèl aan de orde
zijn de volgende vragen: Welke wetsartikelen zijn op
deze aanvrage van toepassing? Uit welke ter beschik
king van het schoolbestuur te stellen middelen zullen
de werkzaamheden moeten worden betaald? En aan
gezien het eendeels dus een kwestie is van slijtage
en dientengevolge van onderhoud, n.l. het herstellen en
egaliseren van de vloeren zullen de werkzaamheden,
waarmee de heer Heidinga zo vertrouwd is, uit de
daarvoor ter beschikking staande middelen moeten
worden betaald. Het aanbrengen van linoleum is zeer
beslist als verandering van inrichting te beschouwen
en dat gaat dus de aan het onderwijs te stellen eisen
te boven. Dit is alleen maar, geloof ik, wat de Raad
op het ogenblik bezig heeft te houden. En het enige
richtsnoer daarbij is dus de uitleg van de wetsartike
len en de zeer uitvoerige jurisprudentie die op dit ter
rein bestaat, een jurisprudentie, die tot op heden nog
niet haar einde heeft gevonden.
De heer Engels: Het antwoord van de Wethouder,
ook de opmerking, die zo straks even gemaakt werd:
U bent het dus met deze argumentatie volkomen eens,
en de vragen, die aan mij gesteld werden, geven mij
toch nog aanleiding iets te zeggen.
Dat is op de eerste plaats dit: Ik vind mèt de heer
Heidinga, dat de toelichting in de raadsbrief toch enigs
zins verwarrend is. Deze immers spreekt over het on
derbrengen onder artikel 72 en zegt zelf: „Deze laatste
voorziening moet worden beschouwd als een verande
ring van inrichting en valt derhalve onder de toepas
sing van artikel 72 der wet". Zij verwijst later naar
een Koninklijk besluit betreffende een zaak, die juist
stellig niet valt onder artikel 72, maar onder artikel
101 De toelichting is inderdaad op zijn minst vaag
op dit punt.
De tweede opmerking is deze: Het gaat er om: Is
artikel 72 of artikel 101 van toepassing? Nu heb ik
maar één Koninklijk besluit gezien. Ik ben wel geen
jurist, maar ik heb het idee, dat er U hebt het zelf
al gezegd verschillende Koninklijke besluiten op dit
gebied zijn en wanneer men werkelijk kennis wil ne
men van de jurisprudentie, dan zal men er een aantal
Koninklijke besluiten op moeten naslaan. Voorzover ik
nu de zaak heb kunnen nagaan aan de hand van het
besluit, dat in Tiel gevallen is, en dat mij inderdaad
een soortgelijk geval leek, heeft U gelijk, als U zegt:
„De gedane aanvrage valt niet onder artikel 72, maar
onder artikel 101". Dan vraag ik mij echter af: „Heeft
U diezelfde interpretatie ook toegepast bij het laatste
agendapunt?" Kunt U mij straks dus aantonen, dat U
dat hebt gedaan en dat het bij het laatste agendapunt
gaat om buitengewone voorzieningen, die wezenlijk de
inlichting veranderen (en op dat niet-wezenlijk ver
anderen is dit Koninklijk besluit gebaseerd), dan kan
ik het met U eens zijn. Mocht blijken, dat U bij dit
laatste agendapunt artikel 72 anders geïnterpreteerd
heeft, dan moet ik ook tegen de interpretatie van het
nu in behandeling zijnde artikel 72 protest aantekenen.
Dat is de reden, waarom ik het toch op dit moment
ter sprake bracht. Het één hangt voor mij samen met
het ander. Het lijkt erg ingewikkeld, maar het is een
voudig een kwestie van interpretatie. En interpreteert
men in het ene geval zo, dan zal men het in een ander
geval soortgelijk moeten doen. Die interpretatie is in
dit geval: Het is normaal onderhoud, dus niet artikel
72. En bij het laatste agendapunt noemt men een aan
tal zaken op, zoals schilderwerk, vloerbedekking, ver
betering van de verlichting, die ik óók normaal onder
houd acht, en dus zeg ik: ook niet onder artikel 72.
Maar dat is daar wel gebeurd, dacht ik.
De heer Tiekstra (weth.De heer Engels heeft in
zijn betoog gesteld, wat ik als uitgangspunt kan ne
men: Ter beschikking- van de Raad staat maar één