6
Koninklijk besluit, wat dus wel is te beschouwen als
analoog aan dit advies van B. en W.
Artikel 72 heeft op talloze en zeer verschillende on
derdelen van scholen betrekking". Het kan betrekking
hebben op kachels, lampen, verwarming, centrale ver
warming, leermiddelen, schoolmeubilair, enz. (De heer
Engels: Wezenlijke veranderingen!) Dat is de eerste
onderscheiding, die we dan moeten maken. Het gaat
dus om de vraag, of t.a.v. deze aanvraag jurispruden
tie beschikbaar is, waarbij in hoogste instantie, in casu
bij Koninklijk besluit, is vastgesteld, dat hier artikel
72 van toepassing zou kunnen zijn, ja, dan neen.
In dit geval is de situatie duidelijk, ook als die vraag
verder openlaat.
Een heel ander punt is vanzelfsprekend, of de juris
prudentie met betrekking tot de verschillende soorten
van onderwijs ik denk hier m.n. aan het kleuter
onderwijs en het lager onderwijs in alle opzichten
gelijk loopt. Dat behoeft niet het geval te zijn, maar
zelfs al zou deze schijnbaar gelijk zijn aan elkaar, dan
nog kan zich zeer duidelijk het geval voordoen, dat een
voorziening getroffen moet worden op grond van
en ik denk even aan punt 11 van deze agenda betref
fende de bijzondere school te Wirdum constructie
fouten (De heer Engels: Wezenlijke veranderingen!)
En als dus „niet anders dan door het aanbrengen van
linoleumenz. in deze constructiefouten kan wor
den voorzien, dan is de kous al weer af. En zo kan
men allerhande varianten hebben op datzelfde thema,
maar voor elke variant is een welgemotiveerde reden,
waarom men juist die gekozen heeft. En ik geloof, dat
we als Raad daar alleen bij hebben stil te staan. Maar
we hebben ook te vragenWat vraagt de wet van ons
We hebben n.l. de L.O.-wet, in dit geval artikel 72, uit
te voeren. En aan de hand van de jurisprudentie geloof
ik te mogen zeggen, dat we wel goed zitten. Vergelij
ken we wat de heer Engels zojuist heeft gezegd ik
weet niet, of we hier straks bij punt 19 nog weer over
gaan discussiëren dan komen we juist in die on
derscheidingen van uitbreidingen, constructiefouten e.d.
terecht en ik meen, dat we dan ook inderdaad door
de bomen het bos niet meer zien. Ik kan me dus voor
stellen, dat er raadsleden zijn, die zich afvragen:
Waarom in dit geval wel en in dat geval net niet. (De
heer Engels: Graag argumentatie bij de toelichting.)
Bij elk geval is dus een motivering gegeven en ik
meen, dat men, de jurisprudentie vergelijkende met
dit geval, zonder meer kan zeggen: Dit is volkomen
analoog. (De heer Engels: Akkoord.) Maar ik ben het
met de heer Engels in zoverre eens, dat bij het toe
staan van de aanvragen misschien wel wat royalere mo
tiveringen hadden kunnen worden gegeven. Alleen moet
ik er dan bij opmerken, dat de Raad voor de aanvra
gen, waarvan de gevolgen in de begrotingswijziging,
die bij punt 19 aan de orde komt, zijn verwerkt, zelf
de gevraagde medewerking heeft verleend, naar ik aan
neem ik zeg dit uit het hoofd op voorstel van
B. en W., waarbij de voorwaarde is gesteld: „indien
door inwilliging van de aanvrage de eisen, aan het ge
ven van het onderwijs te stellen, niet worden overschre
den". (De heer Engels: Voor het bijzonder onderwijs,
niet voor het openbaar onderwijs.) (De heer K. J. de
Jong: Dat is punt 19.)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 13 t.e.m. 18 (bijlagen nos. 4, 7, 18, 15, 8 en 9).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 19 (bijlage no. 17).
De heer Engels: Ik zal van Uw lankmoedigheid
geen misbruik maken, maar ik zou het inderdaad pret
tiger vinden, als de motivering op deze lijst, vooral
voor de zaken die betrekking hebben op normaal on
derhoud en die toch niet bij het onderhoudsartikel wor
den ondergebracht, wat duidelijker naar voren komt,
opdat men kan zien, dat het hier wel degelijk een
„aanmerkelijke wijziging" betreft. Ik heb n.l. en dat
nu is de moeilijkheid, als er maar één geval van juris
prudentie ligt uit het onderhavige geval van de
jurisprudentie, dat U voor zich heeft liggen en ik uiter
aard niet, opgemerkt, dat men de betreffende veran
deringen niet wenste toe te staan, omdat het geen
wezenlijke verandering aan de school betekende. Ik
heb dus bij dit agendapunt gekeken naar een wezen
lijke verandering. En dan zie ik staan: schilderwerk,
verbetering verlichting, vloerbedekking, allemaal bij
de l.o.-scholen Van Sytzama I en II, niet bij kleuter
scholen dus. En dan zeg ik: Zijn dat dan wél wezen
lijke veranderingen aan de inrichting of is het onder
houd? Dan is het dus aan U om dat te demonstreren,
door het aan te geven, zoals U dat bij de aanvrage
van de bijzondere scholen telkens uitvoerig doet.
De heer Tiekstra (weth.)Ik geef toe, dat bij ver
gelijking tussen de laat ik het zo zeggen verzor
ging van het bijzonder onderwijs en die van het open
baar onderwijs door het Gemeentebestuur het onder
scheid tussen artikel 72 en artikel 101 wel eens wat
vervaagt, d.w.z. niet duidelijk is. Dat betekent dus niet,
dat de schoolbesturen door toepassing van artikel 72
minder zouden krijgen dan er aan de openbare scholen
wordt besteed, maar dat de bestede sommen aan
openbare scholen minder duidelijk gesplitst worden
naar analogie van artikel 72 en artikel 101 van de
L.O.-wet. Zodra dus in de hier aangegeven sommen
onderhoudskosten zijn opgenomen, komen die bij de
vaststelling van de exploitatievergoeding toch wel bij
de schoolbesturen terecht. Zodra het dus verandering
van inrichting zou zijn, in casu verlichting, worden
de kosten bij de exploitatievergoeding buiten be
schouwing gelaten. In dit geval heeft natuurlijk ook
het schoolbestuur, als dat in dezelfde omstandigheden
zou verkeren, het recht om hetzelfde te vragen. Ik
herhaal: als dat in dezelfde omstandigheden zou ver
keren, want men kan hier niet zonder meer verge
lijken. Als het gaat om vermeerdering van meubilair
en zo meer dat weten de heren aan de overzijde
wel dan is dat doorgaans wel duidelijk. Maar ik
geef toe, dat de onderscheiding die we bij het bijzonder
onderwijs vrij scherp kunnen trekken, bij het openbaar
onderwijs wel eens wat de neiging kan hebben te ver
vagen en ik wil dus wel graag verzekeren, dat we bij
een volgende gelegenheid zullen trachten dit onder
scheid wat duidelijker naar voren te brengen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter: Hiermede sluit ik deze raadsver
gadering.
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van woensdag 23 jannari 1963
RAADSVERGADERING
van woensdag 23 januari 1963.
Aanwezig: 36 leden.
Afwezig: de heer Mani (met kennisgeving).
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
Burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Vaststelling van de notulen van de raadsverga
dering van 21 november 1962.
2. Mededelingen.
3. Benoeming van leden van de commissie van advies
van de gemeentelijke Sociale Dienst (bijlage no. 32).
4. Verkoop van een perceel bouwterrein, gelegen
ten zuiden van de Julianalaan, aan de Vereniging voor
Christelijk Nijverheidsonderwijs (bijlage no. 22).
5. Verkoop van een perceel grond, gelegen aan de
noordzijde van de Van Loonstraat, aan G. de Heij, al
hier (bijlage no. 23).
6. Verkoop van een perceel bouwterrein, gelegen
aan de westzijde van de Bordineweg, aan W. A. Toxo-
peus, alhier (bijlagen nos. 27 en 35).
7. Verhuur van de percelen Badweg nos. 6 en 8,
resp. aan J. J. Waltené en H. de Vries, alhier (bijlage
no. 31).
8. Verhuur van het schoolgebouw aan de Helicon-
weg, tussen de P. C. Hooftstraat en de Achlumerstraat,
aan de Stichting Uitgebreid Technische School (bijlage
no. 25).
9. Verpachting van een perceel gardeniersland, ge
legen aan de zuidzijde van de Badweg, aan H. en L.
Kramer, alhier (bijlage no. 26).
9a. Verlenen van financiële medewerking aan een
manifestatie ter gelegenheid van de opening van de
nieuwe veemarkt aan de Heliconweg in het najaar 1963
(bijlage no. 34).
10. Verlenen van een bijdrage in de kosten van ver
harding van de sintelweg, gelegen tussen de Huizumer-
laan en de ten noorden daarvan staande R.K. kerk,
aan het Kerkbestuur van de parochie van de H. Jo
hannes de Doper (bijlage no. 33).
11. Verlenen van medewerking ingevolge artikel 72
der Lager-onderwijswet 1920 aan het bestuur van de
Ned. Hervormde Schoolvereniging (bijlage no. 28).
12. Toekenning van een verhoging van het voor
schot op de z.g. exploitatievergoeding over het jaar
1962 aan het Bestuur van de Vereniging Leeuwarder
Parkherstellingsoord (bijlage no. 29).
13. Wijziging van de gemeentebegroting en van de
begrotingen van het Grondbedrijf en van de Energie
bedrijven, alle voor het dienstjaar 1962 (bijlage no. 30).
Punt 1.
De notulen worden onveranderd vastgesteld.
Punt 2.
De heer C. de Vries: Dat ik bij dit punt even het
woord vraag, houdt verband met punt C van de mede
delingen. In het stuk, dat ons is toegezonden, staat,
dat er een verzoek van het bestuur van de N.V.V. Be-
stuurdersbond is binnengekomen.
In de eerste plaats: Deze brief heb ik niet bij de
stukken ter inzage kunnen vinden, maar uit de toe
lichting in de mededelingen is mij toch wel duidelijk
geworden, wat de inhoud van deze brief is. Het gaat
n.l. over de extra-uitkering aan hen, die door de aan
houdende felle koude worden getroffen. In het voor
stel aan de rechterkant van de mededelingenlijst stelt
U voor het stuk voor kennisgeving aan te nemen, waar
bij U voorts ook nog verwijst naar de antwoorden op
de vragen, die door mijn fractiegenoot de heer Ytsma
en mij zijn gesteld. Ik kan U meedelen, dat de ant
woorden op de vragen die wij hadden gesteld, ons ge
ruststellend in de oren klinken en dat wij dan ook
bereid zijn dit schrijven, zoals hier aan ons wordt voor
gesteld, voor kennisgeving aan te nemen. Alleen ho
pen en verwachten wij, dat dat toch wel betekent, dat
de afzender van deze brief nog wel een antwoord van
het College krijgt, een antwoord, dat dan ongetwijfeld
in dezelfde geest zal zijn als de antwoorden, die wij op
onze vragen hebben gekregen. Als dat het geval is, dan
zou ik willen verzoeken in dat antwoord toch wel met
nadruk nog te wijzen op de mogelijkheid, die ook in de
antwoorden op onze vragen is aangegeven, n.l. dat voor
hen, die voorheen geen beroep deden of konden doen
op de Gemeente, nu weer een nieuwe mogelijkheid is
geschapen
De Voorzitter: Mijnheer De Vries, ik moet U toch
even interrumperen. Dit is niet een zaak, die tot de
competentie van de Raad behoort; dat is de eerste zin
die wij hierbij geschreven hebben. Dat houdt ln, dat
deze materie zelf ook niet ter discussie van de Raad
staat. En ik kan U dus niet toestaan over de zaak zelf
het woord te voeren.
De mededelingen worden alle voor kennisgeving aan
genomen.
Punt 3 (bijlage no. 32).
Voordrachten:
I.
1.
H. Wiersma;
2.
J. van Kesteren;
II.
1.
H. van der Marck;
2.
mevr. J. C. M. Heijmeijer-Croon;
III.
1.
mevr. G. de Blaauw-Hilgenga;
2.
R. van Huizen;
IV.
1.
J. Venema;
2.
P. Boorsma;
door
de
Raad uit zijn midden te benoemen
I.
1.
P. J. Mani;
2.
H. Balt;
II.
1.
H. Balt;
2.
P. J. Mani;
III.
1.
Ir. B. C. van Balen Walter;
2.
P. J. Engels;
3.
J. Heetla;
IV.
1.
Ir. B. C. van Balen Walter;
2.
P. J. Engels;
3.
J. Heetla.
De heer Klijnstra: Ik zou graag inlichtingen willen
hebben over de wijze, waarop deze raadsleden, onder
B genoemd, kandidaat zijn gesteld. Ik ben n.l. van me
ning, dat de fractievoorzitters hierover in beraad zou
den gaan. Het blijkt mij achteraf, dat dit niet gebeurd
is, maar zijn de mensen die hier genoemd zijn, dan zo
maar gekozen? Ik heb met een lid van de fractie van
de Partij van de Arbeid telefonisch gesproken en toen
werd mij meegedeeld, dat de fractievoorzitters het niet
eens konden worden. Er zouden uit vijf fracties maar
vier mensen benoemd kunnen worden. Toen heb ik hem
gezegd, dat onze fractie de heer Kingma graag ook
kandidaat gesteld zou willen zien. Hij heeft mij toege
zegd dit aan B. en W. te zullen meedelen. Ik heb hier
omtrent niets meer vernomen. Ik zou toch wel graag
een uiteenzetting hierover willen hebben.
De heer Vellenga (weth.)Voorzover wij dat als
College kunnen nagaan, is het dus zo geweest, dat van
de kant van het College en dat is door mij gebeurd
contact is opgenomen met de voorzitter van de
grootste fractie, met het verzoek over deze zaak over
leg te plegen met de andere fractievoorzitters. De wijze
waarop dit precies is gebeurd, onttrekt zich dus deels