deelgenomen om al dan niet tot invoering van de vijfdaagse schoolweek over te gaan. Ik ben het met de raadsleden die hierover gesproken hebben, eens, dat het wel wenselijk zou zijn, dat hier over het alge meen één lijn wordt getrokken, maar ik wil daarbij vooropstellen de vrijheid van de schoolbesturen om dit te doen of te laten. Wat verder de voorbereiding betreft met betrekking tot het preadvies, zou ik willen zeggen, dat ik graag bereid ben van mijn kant te bevorderen, dat het overleg zo breed mogelijk wordt gehouden door ook eventueel de centrale ouderraad en de oudercom missies van de openbare scholen bij de onderzoeken te betrekken. Alle mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen, met uitzondering van de verzoeken, resp. van het Bestuur van het N.V.V. Bestuurdersbond Leeu warden en van het Bestuur van de afdeling Leeuwar den van Hoera, die in handen van B. en W. worden gesteld om preadvies. Punten 3 en 4 (bijlagen nos. 52 en 54). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 5 (bijlage no. 53). De voordracht van B. en W. luidt: Mej. D. de Boer, alhier. De heer Kingma: Hoewel ik bijzonder ingenomen ben met no. 1 van de voordracht, meen ik hier toch iets van te moeten zeggen. Er is geen nummer 2 of 3, ter wijl er wel 4 sollicitanten zijn. Uit dien hoofde vind ik het eigenlijk geen voordracht, want hier is geen keuze mogelijk. De Raad wordt hier alleen voor een feit ge steld; hij kan alleen ja of neen zeggen. Dus ik zeg uit drukkelijk: Hoewel ik heel graag zie, dat no. 1 be noemd wordt, lijkt het me minder juist niet een voor dracht van meer personen te maken, terwijl dit wel mogelijk is. De heer Tiekstra (weth.): Ik neem met dankbaar heid en waardering kennis van de mededeling van de heer Kingma, dat hij bijzonder ingenomen is met de voorgedragene. Ik zou zeggen: ik mag die woorden onderstrepen. Nu zegt hij tevens, dat het minder juist is, dat er een voordracht met één voorgedragene bij de Raad is ingediend. Ik zou in dit geval willen stel len, dat het minder juist zou zijn geweest iemand uit de overige sollicitanten op de voordracht te plaatsen. Op de voordracht plaatsen betekent, dat men benoem baar wordt geacht. En als dus het College een sollici tant op grond van verschillende inlichtingen enz. niet benoembaar acht, dan staat het geen andere weg open dan te doen, zoals het in dit geval ook heeft gedaan, n.l. de enige die benoembaar wordt geacht, op de voor dracht te plaatsen. Benoemd wordt Mej. De Boer, met algemene stem men. De heren Balt en J. de Jong vormden het stem bureau. Punten 6 t.e.m. 10 (bijlagen nos. 42, 62, 45, 40 en 43). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 11 (bijlage no. 50). De heer Keuning: Ik heb i.z. dit punt een enkele op merking, n.l., dat er een bepaald verschil zit tussen de concept-overeenkomst (die bij de stukken lag) tus sen het Rijk en de Gemeente en het voorstel, zoals dat hier aan ons wordt gedaan. Er ligt bovendien dan nog wel een brief van B. en W. aan de Rijksgebouwen dienst, maar enig antwoord van de Rijksgebouwen dienst daarop heb ik niet kunnen vinden, noch ook de brief van de Rijksgebouwendienst waarop die brief van het College weer een antwoord is geweest. Daardoor is mij dus niet helemaal duidelijk, hoe het verloop van deze zaak precies is geweest. Met name zou ik willen wijzen op punt 10 van de overeenkomst, waarbij een bepaalde reservering van een aantal parkeerplaatsen in de overeenkomst op een, als ik het goed begrepen heb, stuk openbare weg is opgenomen. En als ik het verder goed begrepen heb, heeft zowel de Rijksgebou wendienst als het College ook wel gezien, dat het plaat sen van een bordje „Gereserveerd" op de openbare weg nog niet inhoudt, dat hier niet anderen dan voor wie dat gereserveerd is, zouden kunnen parkeren. Dat kan volgens het Verkeersreglement niet en dat is, geloof ik, ook beslist geen strafbaar feit. Het gevolg daarvan zou m.i. zijn, dat dit deel van de overeenkomst geen enkel effect kan sorteren, behalve dan, dat bordjes worden geplaatst, die dus bepaald weinig of geen zin hebben. Dat Uw College dit blijkbaar ook wel gezien heeft, leid ik af uit het briefje, dat ook nog bij de stukken ligt, waarin B. en W. mededelen, eventueel te willen overwegen daar een wachtverbod met een algemene uitzondering voor leden van de rechterlijke macht in te stellen. Als ik het evenwel goed zie, dan zou een dergelijk wachtverbod ook al niet kunnen worden in gesteld, omdat het in strijd is met artikel 4 van het Wegenverkeersreglement. Het zou n.l. niet in het be lang van de vrijheid en de veiligheid van het verkeer zijn, iets wat ook al bij de vernietiging van een soort gelijk besluit gebleken is. Ik moet U zeggen, dat ik dus in de eerste plaats helemaal niet duidelijk vind wat hier staat te gebeuren en in de tweede plaats zou ik graag hierover nadere inlichtingen hebben, omdat ik het toch ook weinig bevredigend vind, dat men in een dergelijke overeenkomst clausules gaat opnemen, waar van het praktische nut niet alleen problematisch, maar eigenlijk effectloos is. De heer Van der Schaaf (weth.): Met de door de heer Keuning besproken bepaling, n.l. het reserveren van een aantal parkeerplaatsen, is het volgende ge beurd. Aanvankelijk wilde het Rijk aan deze ruiling de voorwaarde verbinden, dat een gedeelte, overeenkomen de met, laat ik zeggen, 12 parkeerplaatsen, niet de be stemming van openbare straat zou krijgen. Wan neer het College daarin had bewilligd, dan zou de rui ling aldus tot stand zijn gekomen, dat minder opper vlakte het karakter van openbare straat zou hebben verkregen dan thans het geval is. B. en W. hebben aan de aandrang van de zijde van het Rijk om de kwestie in die richting op te lossen, ondanks dat deze aandrang herhaalde malen plaats had, weerstand geboden, om dat wij van oordeel waren, dat wij bepaald ook dat stuk, overeenkomende met de oppervlakte van 12 par keerplaatsen, het karakter van openbare straat moesten geven. Wanneer er daar ter plaatse bij wijze van spreken een belangenverschil zou zijn tussen het Rijk en de Gemeente, dan zijn wij opgekomen voor het belang van de Gemeente, hetgeen onze gewaar deerde taak is. Van de zijde van het Rijk heeft men er dus tenslotte in bewilligd, dat het voor parkeren van leden van de rechterlijke macht bestemde gedeelte het karakter van openbare straat zou behouden, hetgeen een voordeel was voor de Gemeente in vergelijking met het eerder ingenomen standpunt. Het Rijk heeft toen van ons gevraagd de nu voorgestelde bepaling te wil len opnemen en ik wil de heer Keuning wel toegeven, dat wij mèt hem van mening zijn, dat de waarde van die bepaling niet kan worden gelijkgesteld met een maatregel ingevolge de Wegenverkeerswet. Ik zou zo denken, dat degenen die in het Paleis van Justitie be last zijn met de handhaving van het recht, ook in onze goede stad, dat waarschijnlijk ook wel zullen weten. We moeten dus aannemen, dat men zich bij het Rijk realiseert, dat het aanbrengen van een bordje „Gere serveerd voor leden van de rechterlijke macht" of „Ge reserveerd" zonder meer, inhoudt een vriendelijk ver zoek aan anderen om deze parkeerplaatsen te willen reserveren voor genoemde autoriteiten, een vriendelijk verzoek, waarop b.v. de portier van het gebouw op eveneens vriendelijke wijze invloed kan uitoefenen. Ik ben het met de heer Keuning eens, dat overtreding daarvan geen strafbaar feit oplevert. Toch zou ik daar ook van mijn kant aan willen verbinden het verzoek, als hij dat van mij wil aanhoren, om daar toch maar gevolg aan te geven. Want het zal ook niet de gehele dag nodig zijn. Het geval speelt zich dus af niet in de sfeer van juridische verplichting met de kans op 3 straffen, maar in de sfeer van een vriendelijk verzoek, dat de gebruiker van dat gebouw aan degenen die daar in de omgeving willen parkeren, doet. En in die zin verstaan, hebben wij daar geen bezwaar tegen gezien. Het is een bepaling die inderdaad niet veel effect zal sorteren, maar nog wel enig effect, want ik moet U zeggen, dat ik, als ik in de stad parkeer en de keus heb tussen een plaats waarop staat „NP" en een, die helemaal blanco is, dan op de laatstgenoemde plaats ga staan. Dat effect zal het verzoek toch bij tallozen hebben, zodat de bepaling, die niet overloopt van juridische inhoud, toch ook weer niet volkomen zinledig is. En wij hebben dan ook, nu deze bepaling niet in strijd komt met het gemeentebelang, gemeend dit aldus wel aan Uw Raad te kunnen voorstellen. De heer Keuning heeft nog' gezinspeeld op de mogelijk heid, dat men aan dit geval een juridisch karakter zou kunnen geven door in de eerste plaats het instel len van een wachtverbod en vervolgens het geven van ontheffing daarvan aan een aantal mensen. Dit is typisch een taak van het College en ik zou dienaan gaande willen opmerken, dat het College met grote nauwgezetheid deze kant van de zaak zal bekijken, zonder dat ik zou willen zeggen, dat de beslissing in die lichting zal worden gestuurd. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 38). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig" het voorstel van B. en W. Punt 13 (bijlage no. 36). De heer K. J. de Jong: Het is op zichzelf een zeer begrijpelijke zaak, dat het College met dit voorstel komt, nadat wij in onze vergadering van 5 juli 1961 al besloten hadden van het Rijk toestemming te vragen om tot onteigening over te gaan. Mijn vraag betreft één van de percelen die in dit gebied liggen en wel dat, waarop zich het bedrijf van de firma Timmermans bevindt. Op zichzelf, geloof ik, is het noodzakelijk, dat wij met de werkzaamheden die in het Ielan door ons in de toekomst verricht moeten worden, verder kunnen. Toch geloof ik niet, dat voor alle perceelsgedeelten die eigendom zijn van de fa. Timmermans, de noodzaak aanwezig is, dat wij daar op zeer korte termijn de eigendom van verkrijgen. Daarom zou ik het College in overweging willen ge ven te trachten voorshands met deze firma tot een partiële oplossing te komen. Een deel van de eigen dommen van deze firma ligt n.l. in de strook grond, die bestemd is voor de rondweg, en op dat grondgedeel- te staat een loods, maar het overgrote deel dat eigen dom van deze firma is, staat buiten deze rondweg en is dus voorshands voor de Gemeente niet van belang. Er zou getracht kunnen worden alsnog met deze firma tot overeenstemming te komen, wanneer de Ge meente medewerking zou kunnen verkrijgen voor dat perceel grond, dat betrekking heeft op de rondweg. Dan kan zij voortgaan met het voorbereiden van de rondweg en ook met de uitvoering van de brug. Daar zouden wij dus mee geholpen zijn. En het andere ge deelte ligt toch nog niet in een gebied waarvoor een gedetailleerd uitbreidingsplan geldt. Het kan best zijn, dat de Gemeente nog wel tien jaar de tijd heeft, voor dat dit voor haar van essentieel belang is, dus voordat daar met de bouw wordt begonnen. En gezien die si tuatie, acht ik het persoonlijk toch wel een inbreuk op de vrijheid van eigendom van deze mensen. Daarom zou ik het College in overweging willen geven te trach ten met deze firma tot overeenstemming te komen over dat onderdeel, dat voor de Gemeente op dit mo ment van essentieel belang is, zomede over de loods die staat op het perceel grond, dat nu in het tracé van de rondweg komt te liggen. Het is dan ook moge lijk om de firma toestemming te verlenen de loods op een overblijvend gedeelte van deze grond dat nog on bebouwd is, te plaatsen. Dan zou men dus, desnoods met een tegemoetkoming in de kosten van verplaat sing, het bedrijf van deze firma daar voorlopig nog kunnen laten blijven. Wanneer U deze firma hier plaatselijk, in het kader van de mogelijkheden, geen oplossing kunt bieden, zodat zij haar bedrijf elders net zo goed kan uitoefenen als hier, dupeert U dit bedrijf wel uitermate. De kosten die later voor de Gemeente uit deze kwestie kunnen voortvloeien, zullen bijzonder hoog kunnen zijn. Ik meen, dat er gesproken is over de mogelijkheid om dit bedrijf te verplaatsen naar het industrieterrein, maar ik moet U eerlijk zeggen, dat naar mijn mening dit alternatief de nekslag voor dit bedrijf betekent. Het is geen industrieel bedrijf. Het vervult typisch een handelsfunctie, ook in het econo misch verkeer in Leeuwarden; het is in zeer sterke mate gebonden aan een plaats in de omgeving van de tegenwoordige. En daarom meen ik, dat het, juist om dat deze firma op zichzelf van goeden wille is en aan alle kanten wel graag aan een goede oplossing wil meewerken, toch noodzakelijk is, dat B. en W. trach ten een oplossing te vinden die de mogelijkheid biedt deze firma voorshands weer verder te laten werken op deze plaats. Haar terrein behoeft voor 90% niet aangetast te worden, omdat we het voorlopig echt niet nodig hebben en de firma ons toch medewerking verleent om met het tracé van die rondweg verder te gaan. Mij dunkt, dat hier met enige goede wil, ook van de zijde van het College, wel degelijk een goede oplossing voor dit, toch wel uitermate belangrijke, on derdeel van de zaak te bereiken is. Ik zou heel graag van het College de toezegging willen hebben, dat men dit graag proberen wil in deze richting. Wanneer ik die toezegging zou kunnen krijgen, dan zou ik er geen bezwaar tegen hebben dit voorstel aan te nemen, want wanneer dit niet aangenomen zou worden, zetten wij het hele geval met alle facetten daarvan te veel op losse schroeven. De heer Heidinga: Ik wil het betoog van mijn frac tievoorzitter graag ondersteunen en er nog even een argument bij aanvoeren, n.l. dit: Van gemeente wege is in eerste instantie aan die zaak een ander ter rein, een eindje verder het Blokkepad op, in uitzicht gesteld, maar toen de zaak in kannen en kruiken moest komen, bleek, dat het terrein al eerder verzegd was en wel aan de fa. Kingma. Nu zal dat een ongeluk zijn, maar in ieder geval zijn bij de fa. Timmermans verwachtingen gewekt. Ze had ook al een architect aangetrokken voor het bouwen van een nieuwe zaak op het terrein dat haar mondeling was toegezegd. Dat de Gemeente die mondelinge toezegging niet kon hand haven, is, dunkt mij, te meer een beweegreden om nu deze firma niet voor een gedwongen liquidatie te stel len, want dit zit er anders wel in. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil graag, voor dat ik begin met de beantwoording van de door de heren De Jong en Heidinga gestelde vragen, nog even van de gelegenheid gebruik maken om mede te delen, dat hier nu machtiging wordt gevraagd tot het instel len van een onteigeningsproces tegen elf personen of een groep van elf personen. Inmiddels geeft dit niet een helemaal volledig beeld van de stand van zaken, om dat met de meesten van deze groep, kan ik wel zeggen, de onderhandelingen in een vèrgevorderd stadium zijn. Er is dus wel alle hoop, dat we met verreweg de mees ten van dit elftal nog tot overeenstemming komen, voordat het noodzakelijk zal zijn de onteigeningsdag vaarding te doen uitgaan. Er blijven echter een paar gevallen over en daarvan is het moeilijkste inderdaad dat van de firma Timmermans. De heer Heidinga heeft daar even een bijzonderheid over medegedeeld. Het is inderdaad juist, dat de directeur van het Grondbedrijf aan de firma Timmermans een terrein in uitzicht heeft gesteld, waarvoor zij, op grond van een eerder gedane toezegging aan een ander bedrijf, niet in aanmerking kon komen. Deze oudste toezegging was gedaan, toen de directeur van het Grondbedrijf nog niet bij de Ge meente in dienst was, zodat hem daar ook nauwelijks een verwijt van kan worden gemaakt. Jammer is het evenwel, dat daardoor verwachtingen zijn gewekt, die niet helemaal uitkomen. De heer Heidinga zegt, dat een mondelinge toezegging is gedaan. Dat moet aldus worden verstaan, dat de directeur van het Grondbe drijf daarover met betrokkenen heeft gesproken, zon der dat overigens tot overeenstemming was gekomen. Nu stelt de heer De Jong voor, dat we, om de belan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 2