12
De heer Van der Heijde: Het spijt mij te moeten
mededelen, dat mij persoonlijk de porté van dit geval
enigszins is ontgaan. Er is wel gezegd, dat het bedrag
van het voorbereidingskrediet verhoogd moest worden,
omdat de bouwsom ook hoger zou worden, maar dat
dit een vergissing was van monumentale bouw en niet-
monumentale bouw is mij ten enenmale ontgaan en
daarom ben ik er ook wel voor, dat dit geval nog weer
eens naar de Financiële Commissie zal worden ge
zonden.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik zou eigenlijk
dit willen zeggen: Ik begrijp, dat er een zeker verlan
gen bij een deel van de Raad bestaat om de Commissie
Openbare Werken hier in te schakelen en ik zou dus
eigenlijk dit willen suggereren: Kunnen we niet af
spreken, dat, wanneer het College met het beraad over
de z.g. praatprent gereed is, het zich in dat stadium,
dus veel vroeger dan anders, tot de Commissie Open
bare Werken gaat wenden? Zou dat niet een oplos
sing zijn Dan komt het bij de bevoegde commissie en
dan praat de Commissie Openbare Werken ook op haar
terrein. Zou dat niet juister zijn? Dat zou ik in over
weging willen geven.
De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt mij nuttig, dat
ik als voorzitter van de Financiële Commissie een en
kele opmerking maak. De Raad heeft destijds besloten
aan het architectenbureau de opdracht te geven voor
het maken van een schets-ontwerp voor een stadhuis
plan. Daarbij is niet meer gebeurd dan het uittrekken
van een voorbereidingskrediet. Het blijkt nu, dat dit
opdrachtkrediet door enkele omstandigheden niet vol
doende is. Die omstandigheden zijn in de Financiële
Commissie uiteengezet. Ik moet me sterk vergissen,
als de betreffende brief niet bij de stukken was. De
Financiële Commissie heeft eigenlijk niet tot gewoonte
zich in details te verdiepen, die op zichzelf met het
vraagpunt in feite niets te maken hebben, die in casu
echter slechts aan de orde kwamen, doordat hier sprake
is van een bepaald verzuim dat verzuim is ook ge
noemd en van te laag veronderstelde kosten. Meer
is er niet aan de orde geweest, omdat uit de aanvraag
van een kredietverhoging niet meer voortvloeit. Zodra
dit architectenbureau klaar is met de opdracht en
blijkt, dat deze voor B. en W. acceptabel is uitgevoerd,
komt het College opnieuw bij de Raad met ditzelfde
geval, waarbij de Raad dus niet verder is gebonden en
B. en W. ook geen enkele verderstrekkende bevoegd
heid hebben dan uit het destijds genomen raadsbesluit
voortvloeit. Ik zou tegen vermenging van werkzaam
heden, door hierbij op dit moment de Commissie van
Openbare Werken in te voeren, ernstig bezwaar heb
ben en ik zie ook geen aanleiding op dit moment de
Financiële Commissie opnieuw te raadplegen. Het is
een zaak, die de Raad zelf moet weten, maar ik zie
eigenlijk niet in, dat er in de Financiële Commissie
meer kan worden gezegd dan vanavond hier al in den
brede gezegd is.
De Voorzitter: Ik zou nog twee opmerkingen willen
maken. De ene opmerking is van formele aard, n.l.
deze: De Commissie voor de Openbare Werken waar
het voorstel over loopt, is een commissie van bijstand.
Ik geloof, dat het dus een minder juiste gang van za
ken is, dat de Raad besluit een bepaald punt in handen
van de commissie van bijstand te stellen. Dat is een
zaak, die aan B. en W. is. Als B. en W. behoefte heb
ben om de commissie te hunnen bijstand in te schake-
kelen, dan hebben zij daarover te beslissen. Ik geloof
dus niet, dat uitspraken van de Raad in dat opzicht
formeel juist zijn.
De andere opmerking is deze, dat inderdaad en
dan sluit ik mij helemaal aan bij wat zo net de Wet
houder van Financiën heeft gezegd deze discussie
toch ook naar mijn opvatting bijzonder prematuur is.
Er is een voorbereidingskrediet gevraagd voor een
schetsplan. Dat schetsplan is er nog niet. Ondertussen
ziet de architect aankomen, dat wat hij tot dusver
heeft gevraagd, te weinig is en hij vraagt dus suppletie
van het krediet. Wat nu uiteindelijk het juiste bedrag
zal zijn, dat hem voor dat werk competeert, zal af
hangen van de vraag, of hij inderdaad aan de op
dracht tot het leveren van dit schetsplan heeft vol
daan en hij zich gehouden heeft aan het programma,
dat hij gekregen heeft. En tussen twee haakjes dat
naar aanleiding van een vraag van de heer Heidinga
of er soms in dat programma iets is veranderd: dat
is niet het geval geweest; dat is hetzelfde gebleven.
De vraag is dus uiteindelijk: Heeft hij aan de opdracht
voldaan? En als hij aan de opdracht heeft voldaan, op
welke beloning kan hij dan volgens de regelen die
daarvoor gelden, aanspraak maken? En dan krijgen wij
deze situatie: Heeft hij te veel ontvangen, dan zal dat
verrekend moeten worden en heeft hij te weinig ont
vangen, dan zal hij alsnog een derde betaling van de
gemeente Leeuwarden kunnen declareren. Dit is dus
allemaal een voorlopige zaak. Ik geloof, dat de gehele
bespreking van vanavond prematuur is. Dit zijn alle
maal zaken die later bekeken kunnen worden.
Nu kan ik mij en dat is dan een derde opmer
king voorstellen, dat de Raad t.a.v. dit object, even
als overigens t.a.v. andere objecten, mag ik aannemen,
zeer belangstellend is en ook graag zoveel mogelijk
hierin wil meespreken, omdat ook de uiteindelijke be
slissingen, zoals de heer Van der Schaaf terecht ge
steld heeft, bij de Raad behoren. Ik ben van mijn kant
dus ook graag bereid en ik neem aan, dat ook de
heren Wethouders daartoe bereid zijn onderling beraad
te houden over de vraag, op welke wijze wij de Raad in
een zo vroeg mogelijk stadium voor het vervolg van dit
geval kunnen inschakelen. Alleen zie ik op dit moment
nog niet helemaal goed, op welke wijze dit kan. Maar
ik wil ook van mijn kant, dus ook als voorzitter van
het College hier achter deze tafel, graag aan de Raad
toezeggen, dat wij er ons best voor zullen doen de
Raad bij de voorbereiding van dit plan en ook verder
zo volledig mogelijk te laten meespelen of, liever ge
zegd, laten meespreken. Maar dit alles tezamen moet
toch tot de conclusie leiden, dat het voorstel van orde,
zoals dit op het ogenblik op tafel ligt, niet voor aan
neming door Uw Raad vatbaar is. De heer Van der
Heijde heeft dan ook gesproken over de Financiële
Commissie. Het voorstel zelf spreekt over de Commissie
Openbare Werken. Die heeft in dezen geen
taak en als die een taak zou hebben, dan zou het ten
slotte aan B. en W. zijn om die commissie in te scha
kelen. Ik zou dus willen voorstellen het gesprek over
dit voorstel hiermee te besluiten. Kunt U ermee ak
koord gaan?
De heer Van der Veen: Volgens Uw opvatting zijn
de besluiten die nu genomen worden, geen besluiten
die straks niet achterhaald kunnen worden door an
dere. U zegt: Het zou prematuur zijn om nu op de
zaak door te gaan, want hier wordt alleen maar een
krediet gevraagd en dat moet nog verrekend worden.
De Voorzitter: De juiste beloning voor het schets
plan dat nog niet ontvangen is, moet toch beoordeeld
worden naar de vraag, welke omvang, ook welke fi
nanciële omvang dit heeft.
De heer Van der Veen: Ik dacht, dat er twee dingen
waren: zowel de omvang als de tariefklasse. En de
tariefklasse zal door aanneming van het voorstel van
B. en W., dacht ik, nu definitief bepaald worden.
De Voorzitter: Goed, dat ben ik met U eens. Ik geef
toe, dat dat inderdaad een punt is. Wilt U daarover
een uitspraak hebben, dan kunt U dat vragen. Het ta
rief spreekt over raadhuizen en dit werk behoort on
getwijfeld in de rubriek „raadhuizen". Dit is bespro
ken, dus ik geloof, dat zich daar het gesprek nu verder
niet over behoeft te herhalen.
De hear Santema: Wy sitte ek mei dizze saek
miskien wol wer yn tiidneed: Wy hawwe hjirre in bi-
greatingswiziging, sünder dat dy foaröfgien is, lyk as
sa faek bart, oan in ütstel fan B. en W. om in l.redyt
to forheegjen, i.e. dan it kredyt foar dizze plannen.
Dus nou wurde wy der ynienen foar set. Dat jowt in
wurklik fmbihaechlik gefoel. Wy as riedsleden folgje
ek dizze saek, dy't foar de stêd Ljouwert fan sa ünt-
sachlik bilang is, mei in greate bilangstelling en as
sadanich forkeare wy noch minoftomear, om de wur-
den fan de hear J. de Jong to brüken, yn de mist.
Mar de tasizzingen dy't fan de kant fan B. en W., fan
13
de Foarsitter en de Wethalder, yn dit stik fan saken
dien binne, binne foar üs dochs wol oanlieding om to
sizzen, dat wy üs ütstel ynlüke. It liket üs it béste ta,
dat wy üs folie fortrouwen jowe oan B. en W. en
foaral üs ek halde oan de wurden dy't de Wethalder
yn dizzen sein hat, n.l., dat de Rie sa gau mooglik en
earder as oars ynljochte wurde sil oer de omfang fan
dit nije üntwerp. En dér woene wij dan B. en W. ek
graech oan halde.
De Voorzitter: U heeft de woorden van de heer San
tema gehoord; hiermee kan het gesprek over dit voor
stel van orde als afgesloten worden beschouwd en we
kunnen dus terugkeren tot het oorspronkelijke voorstel
van het College.
De heer Van der Veen verlangt stemming over het
onderdeel „voorbereidingskrediet bouw Stadhuis".
De Voorzitter: Dat gaat dus voor of tegen het voor
stel van het College t.a.v. het aan het architectenbureau
te betalen bedrag.
Het voorstel van B. en W. betreffende het „voorbe
reidingskrediet bouw Stadhuis" wordt aangenomen met
20 tegen 12 stemmen. Tegen stemden de heren Van
der Heijde, Heidinga, Balt, Klijnstra, Ir. van Balen
Walter, Heetla, Taylor Parkins, Mr. van der Veen, K.
J. de Jong, Boomgaardt, Miedema en Kingma.
Het overige voorstel van B. en W. wordt z.h.st. aan
genomen.
De Voorzitter: Hiermee sluit ik deze raadsvergade
ring.