1
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van woensdag 17 april 1963
RAADSVERGADERING
van woensdag 17 april 1963.
Aanwezig: 35 leden.
Afwezig: Mevrouw Hiemstra-Molenaar en de heer
Hartstra (beiden met kennisgeving).
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
Burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Goedkeuring van de begroting van inkomsten en
uitgaven voor het jaar 1963 van:
a. het Nieuwe Stadsweeshuis;
b. de Stichting Volkscrediet.
2. Vaststelling van de begroting der gemeentelijke
takken van dienst, van de begroting van de „Leeuwar
der Sportstichting" en van de begroting der Gemeente
voor het jaar 1963, alsmede van de eerste wijziging
van deze laatste begroting
(bijlagen nos. 44, 107 en 122).
Punt 1.
De begrotingen sub a en b worden goedgekeurd.
Punt 2.
ALGEMENE BESCHOUWINGEN.
De heer Bootsma: Na de uitvoerige behandeling in
de aanbiedingsbrief met bijlagen en de memorie van
antwoord op het sectieverslag, voor welker verzorging
wij een ieder die daaraan medewerking heeft verleend,
dank verschuldigd zijn, valt het niet mee om in alge
mene beschouwingen nog iets te zeggen wat nog niet
reeds ergens op papier is uiteengezet en beantwoord.
Toch wil het mij voorkomen, dat juist een mondelinge
behandeling nuttig kan zijn om zo hier en daar de
puntjes op de i's te zetten en tevens om het College
op de hoogte te brengen van de bij de Raad levende
wensen. Onwillekeurig grijpt men dan terug op de bij
de vorige begrotingsbehandeling aangesneden onder
werpen en spreekt het haast vanzelf, dat dan wordt
nagegaan, in hoeverre de toen geuite wensen in ver
vulling zijn gegaan, dan wel in de thans te behandelen
begroting aan deze wensen is tegemoet gekomen.
Bij de veelheid en de omvang van de noodzakelijke
en gewenste projecten is een zekere temporisatie on
vermijdelijk en wij kunnen daarbij alleen maar betreu
ren, dat de bepaling van de prioriteit niet altijd in
eigen hand ligt. Juist deze gang van zaken maakt het
noodzakelijk, dat er gelijktijdig een veelheid van pro
jecten moet worden voorbereid, hetgeen weer aanlei
ding geeft tot overbelasting bij de betrokken diensten.
Het is te hopen, dat men zulks op hoger niveau ook
eens gaat inzien en de gemeenten hierin een grotere
eigen verantwoordelijkheid en daarbij passende vrij
heid mogen verkrijgen. Hierdoor zou het tevens min
der vaak behoeven voor te komen, dat de Raad in
tijdnood geraakt en overhaast besluiten moet nemen,
zonder dat er tijd beschikbaar is om zich voldoende te
oriënteren, terwijl anderzijds meerdere instanties reeds
hun stempel op de stukken hebben gedrukt (figuurlijk
gesproken dan).
Ik koester niet de hoop, dat het stellen van deze
dingen op deze plaats direct gevolgen zal hebben,
maar toch leert de geschiedenis, dat ook een uitspraak
van lagere organen nog wel eens wil nawerken, in
welk verband ik de verleden jaar aangenomen motie
ihzake de volkswoningbouw moge memoreren. Al hoe
verwerpelijk men van verschillende zijden deze motie
toen ook achtte, blijkens de laatste contingentsvast
stellingen door de Minister van Bouwnijverheid en
Volkshuisvesting duiden diens woorden althans in de
zelfde richting als door ons voorgestaan.
Dat het mogelijk is geweest om voor 1963 te komen
met een sluitende begroting, zij het dan na het ver
antwoord putten uit de algemene reserve, stemt tot
een zekere tevredenheid.
Uit uw toelichting bij de begroting blijkt, dat de
Wet op de Financiële verhouding tussen Rijk en Ge
meenten voor ons in elk geval een overzichtelijker en
ook gunstiger beeld geeft dan voorheen wel eens het
geval is geweest.
Nu kan men wel verheugd zijn over het sluitend zijn
van de begroting, maar bij bestudering van de ons ver
strekte rapporten betreffende vergelijkend begrotings-
onderzoek, uitgebracht door het Centraal Bureau voor
Verificatie en Financiële Adviezen der Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, wettigt toch wel de conclusie,
dat het verzorgingsniveau voor verschillende gemeente
lijke taken bijzonder laag ligt.
Wanneer dit niveau meer in overeenstemming wordt
gebracht met dat van vergelijkbare gemeenten, het
geen met het oog op de verbetering van de infrastruc
tuur zeker noodzakelijk moet worden geacht, dan zal
de begroting een geheel ander beeld geven, tenzij ook
het inkomstenpeil kan worden verhoogd.
Het lijdt geen twijfel, dat bij uitbreiding van de voor
zieningen op cultureel-, maatschappelijk- en sportge
bied ook van de bevolking hogere offers zullen moeten
worden gevraagd, maar dat daarnaast alles moet wor
den aangewend om voor die taken, welke niet alleen
gemeentelijk van belang zijn, voldoende middelen kun
nen worden geput uit de daarvoor bij rijksbegrotingen
uitgetrokken fondsen.
Met belangstelling zien wij uit naar het aangekon
digde wetsontwerp inzake uitbreiding van het gemeen
telijk belastinggebied, hoewel onze verwachtingen t.a.v.
de resultaten hiervan niet hoog gespannen zijn.
Dat momenteel de industrievestiging niet zo vlot
verloopt als wij wel zouden wensen, is niet alleen een
plaatselijk verschijnsel, maar schijnt mede te wijten
aan een teruglopende conjunctuur. Des te meer is het
noodzakelijk om alle krachten in te spannen om in
onze gemeente die voorwaarden te scheppen, welke
aantrekkelijk zijn voor nieuw te vestigen bedrijven,
waarbij het uiteraard aan daadwerkelijke medewer
king van hogere organen niet mag ontbreken.
Dat t.a.v. deze materie niet alleen in onze raads
fractie ongerustheid bestaat, moge mede blijken uit
de zeer onlangs door de Provinciale Staten aangeno
men motie-De Wilde, aan welke motie wij als Raad
zeker wel adhesie zouden willen betuigen. Behalve aan
bedrijven in de metaalbranches, ware ook te denken
aan direct bij de bouwnijverheid betrokken industrie-
en, beogende rationalisatie van de woningbouw door
serieproduktie van vooraf gereed te maken bouwonder
delen.
Naast de aandacht voor nieuwe uitbreidingsplannen
is het dringend gewenst, dat structuur- en sanerings
plan voor de binnenstad met de mede daartoe dienende
bevriezingsverordening zo spoedig mogelijk worden
vastgesteld. Verschillende noodzakelijke voorzieningen
kunnen dan vastere gedaante verkrijgen.
Behandeling van deze belangrijke en ingrijpende
voorstellen in de raadssecties lijkt ons wenselijk en zo
nodig zouden wij daartoe wel een voorstel overeenkom
stig art. 54 van het Reglement van Orde willen indie
nen.
Bij het tot stand brengen van grote werken is veelal
overleg met andere instanties noodzakelijk en, hoewel
het ons duidelijk is, dat ook deze instanties met vele
moeilijkheden te kampen hebben, valt het toch op, dat
m.n. onderhandelingen met de N.S. over verbeteringen
van spoorovergangen veel tijd vergen. Niet alleen in
onze gemeente valt zulks te constateren, maar b.v. ook
in de gemeenten Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel.
Ligt zulks nu aan de gemeenten of bij de diensten van
de N.S. Mijn persoonlijke ervaring is wel, dat, wanneer
er eenmaal overeenstemming is en de plannen vaststaan,
de verdere gang van zaken wel vlot is, hoewel de vol
tooiing van het viaduct in de westelijke rondweg nu
weer niet zo snel gaat. Ten aanzien hiervan echter zijn