6
tueel kosten zou meebrengen, lijkt het mij niet on
rechtvaardig, dat de Blikfabriek, die dus een gedeelte
van de openbare weg zal verkrijgen om zijn bedrijfs
ruimte uit te breiden, iets zou moeten betalen om de
weg die achter Schilkampen uitkomt, voor een beetje
zwaarder verkeer geschikt te maken, wanneer dat nood
zakelijk zou zijn.
Er is één ding, waar ik nog wel even op wil
attenderen. Er staat ergens in de stukken, dat er maar
weinig zware vrachten naar het bedrijf op Schilkam
pen behoeven te worden gebracht. Maar ik ben bang,
dat dat in de praktijk nog wel wat anders ligt. Want
wanneer de Fa. Van der Werf b.v. een of twee ton
ijzer laat komen, dan komt dat niet met een wagen
van een of twee ton, maar dat komt met een treiler,
die b.v. naar de Fa. Jellema en naar mij en naar ver
schillende anderen gaat. Die ijzerwagens vormen zwaar
verkeer, ook al zit er maar een kleine vracht op voor
een bepaald bedrijf, want zo'n wagen bedient een hele
massa klanten. Zouden die wagens haar niet kunnen
bereiken, dan zou de Fa. Van der Werf voor altijd be
hoorlijk achteruitgaan. Nu drukt men aan de overkant
even op de claxon en dan komt men van de firma het
ijzer halen. Wanneer dat ijzer straks evenwel bij de
Centrale op de wa.1 van het Vliet ligt, dan weet Van
der Werf daar niets van, dus dat wordt allemaal veel
en veel moeilijker. Men moet veel verder varen en men
weet niet, dat die vracht komt. Nu weet men het, men
ziet het en men vaart over en haalt het. Ik geloof, dat
dit hier in de stukken een tikje wordt gebagatelliseerd.
Ik zou mij dan ook wel willen aansluiten bij de heer
Keuning; als het mogelijk is, moeten we hier wel iets
meer aan doen.
De heer Venema: Ik weet niet, of de heer Heidinga
ook een bezoek heeft gebracht aan de fabriek en de
los wal. Wij zaten ook met dit vraagstuk en daarom
ben ik zelf eens gaan kijken, dan wist ik waar ik over
praatte. Inderdaad betreft het hier een stukje z.g.n.
openbare weg, maar dat is dan ook alleen maar open
baar, omdat op het ogenblik nog de werf en de ma
chinefabriek daar enig gebruik van maken. De heer
Heidinga is er geweest, begrijp ik wel. (De heer Hei
dinga: Jawel.) Als U er geweest is, dan heeft U die
roestige platen ook zien liggen. Het is geen beton
ijzer; om deze platen gaat het eigenlijk. Nu is het vol
gens mij een kwestie van gemeentebeleid: wil men een
industrie animeren om hier te blijven en uit te brei
den of wil men haar doen afknappen met de mogelijk
heid, dat ze verschillende onderdelen van deze fabriek
naar een hoofdplaats brengen. Wij moeten n.l. niet ver
geten, dat hier helemaal geen andere mogelijkheden
meer voor de Electro Blikfabriek bestaan. Wil ze
uitbreiden, dan kan ze dat alleen maar naar het
oosten doen; daar had ze terrein, maar dat is voor
de oorlog aan anderen verkocht, die het blijkbaar nog
niet nodig hebben; een grondspeculatie bepaald, maar
in ieder geval de Blikfabriek is aangewezen op dat
stuk oostelijk van de nu bestaande fabriek; ik voel
de moeilijkheid wel enigszins. Het is echter ook niet
een kwestie van vandaag een voorstel hier nemen en
morgen daar beginnen. Ik maak me sterk we weten
zelf, hoeveel aanvragen van bouwvergunningen er lig
gen dat die weg naar de Froskepölle eerder klaar
is dan de Blikfabriek kan beginnen te bouwen. Dat
hoop ik tenminste maar, anders is het niet best voor de
recreatieliefhebbers. Ik wil me graag bij de heer Keu
ning aansluiten, waar deze vraagt, of het mogelijk zal
zijn ik weet het niet, ik ben geen jurist; er zijn
allerlei mogelijkheden misschien dat ontheffing zou
kunnen worden verkregen van de voorschriften t.a.v.
de zwaarte van het verkeer, want mij is verteld als
het niet juist is, dan lieg ik in commissie dat daar
hoog uit twintig keer per jaar van dit soort ijzer komt.
De platen, die daar nu liggen, liggen er al maanden.
Die scheepswerf koopt toch niet 10 ton of 20
ton platen, die zal misschien wel 100 ton kopen
en dat krijgt ze niet in één keer; daardoor zal het een
klein beetje duurder worden. Als er echter niet een
mogelijkheid is om de C-weg met ontheffing te gebrui
ken, dan neemt men maar 10 ton op een wagen en dan
mag het wel. Zou dat zo bezwaarlijk zijn? Ik zou zeg
gen: Er is altijd een mogelijkheid. Wij mogen volgens
mij dit bedrijf niet in de weg staan en daardoor de uit
breiding tegen gaan.
De Voorzitter: Ik weet niet, aan welke der Wethou
ders de beantwoording is, maar ik zou willen beginnen
met de heer Van dei' Schaaf toch weer opnieuw het
woord te geven, gezien de onderhandelingen, die hij
met betrokkene over deze zaak heeft gevoerd.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ter algemene
inleiding wil ik gaarne het volgende zeggen: Toen het
plan opkwam bij de Electro-Blikfabriek om een uit
breiding te stichten in oostelijke richting, is daar, zoals
dat te doen gebruikelijk is, direct contact opgenomen
met de Gemeente en dat contact heeft op een bijzonder
aangename wijze tot het resultaat geleid, dat U in
het voorstel vindt. Daarbij zijn direct al naar voren
gekomen de belangen van het andere bedrijf. En ook
de belangen van de scheepswerf zijn direct door het
College van B. en W. als reële belangen erkend. Wij
hebben er beslist oog voor gehad, dat hier dus belangen
worden geschaad, naar onze mening niet in bijzonder
ernstige mate, maar toch belangen, die moeten worden
gewogen bij de beoordeling van dit geval. Er zijn ver
schillende gesprekken geweest ook met de heren Van
der Werf en die besprekingen hebben in een goede
geest plaats gevonden, maar uiteindelijk naderde het
ogenblik, dat het College van B. en W. tot een stand
punt moest komen en een voorstel diende te formuleren
en dat is dan ook gebeurd. En nu wil ik nog een op
merking maken, n.l. dat wij in deze zaken met de no
dige gevoeligheid moeten oordelen. We hebben hier een
groot bedrijf van de Electro-Blikfabriek; daar staat
tegenover een minder groot bedrijf van deze scheeps
werf. Dat noopt ons ertoe, dat wij de belangen ook van
dit kleinere bedrijf nauwkeurig moeten wegen. Wij
mogen daar niet zo maar overheen lopen, alsof die
niets zouden hebben te betekenen; het zijn volkomen
reële belangen, die hier in het geding worden gebracht
en ik heb er dan ook geen enkele aanmerking op te
maken, dat deze scheepswerf voor haar belangen op
komt; ook de wijze waarop dit geschied is, is aan geen
enkele kritiek mijnerzijds onderhevig. Maar, zoals ik
zeg, op een zeker ogenblik moet er na serieuze af
weging van de belangen een beslissing komen. Nu is
het U wel duidelijk welke die belangen zijn. Ter ene
zijde de belangen van uitbreiding van de Electro-Blik
fabriek in oostelijke richting, voor dat bedrijf zeer be
langrijk, omdat uitbreiding in andere richting prak
tisch niet mogelijk is. Men kan zelfs het gevaar duch
ten, dat, wanneer dit project, zoals het nu in het voor
stel voorligt, zal mislukken, de Electro-Blikfabriek dan
een andere uitweg moet zoeken, een uitweg, die voor
de gemeente Leeuwarden wel eens onplezierig zou kun
nen zijn, in die zin, dat een uitbreiding die we gaarne
in de stad zouden willen hebben, hier misschien niet
plaats vindt. Ik weet niet, hoe ernstig dat allemaal ligt,
maar ik wil toch stellen tegenover de heer Keuning,
dat hier zeker particuliere belangen in het spel zijn,
maar dat er op enige afstand en op indirecte wijze toch
ook wel een belang van de Leeuwarder gemeenschap
in het geding is, n.l. dat de uitbreidingsmogelijkheid
van de Electro-Blikfabriek hier kan worden gereali
seerd. Dat is inderdaad ook een Leeuwarder belang,
al wil ik de heer Keuning wel toegeven, dat de Blik
fabriek het niet daarom doet, maar om haar eigen
belang. Evenwel ik handhaaf, dat naast het particu
liere belang van beide N.V.'s hier toch ook een Leeu
warder belang aanwezig is. Aan de andere zijde van
de balans liggen de belangen van de scheepswerf. Wij
hebben, toen wij tot een beslissing moesten komen,
gezocht naar een uitweg, een uitweg waaraan de
Electro-Blikfabriek haar medewerking heeft willen ver
lenen in de vorm, die uit de stukken blijkt. Zolang de
nieuwe weg naar de Froskepölle er nog niet is, is de
Blikfabriek bereid om faciliteiten te verlenen die daar
op het bedrijf aanwezig zijn, en dan is er, dacht ik,
een redelijke oplossing gevonden voor de scheepswerf.
Men kan gebruik maken van hefwerktuigen, die daar
zijn, en van de aanwezige loswal. En die is ook wel in
staat, geloof ik ik heb daar nog eens naar geïnfor
meerd de vrachten die voor de scheepswerf bestemd
zijn, daar te ontvangen en via de beschikbare outillage
over te brengen naar de overzijde. Daar is dus slechts
een klein verschil in afstand en daarom is het belang,
7
dat de N.V. „Welgelegen" hierbij heeft, tegenover het
grote belang van de Blikfabriek door het College zo
danig gewogen, dat we hebben gezegd: Dit kan pas
seren en wij moeten aan de belangen van de Blikfa
briek tegemoet komen. Dat geldt voor de periode, dat
de weg naar de Froskepölle nog niet is tot stand ge
komen. Is die weg er eenmaal, dan ontstaat er een
toestand, dat het bedrijf „Welgelegen" gunstiger gesi
tueerd is dan eigenlijk ooit tevoren. Dat valt dit be
drijf zo in de schoot en dat is aan het bedrijf ook van
harte gegund. Maar dan is de toestand, wat betreft de
aanvoer, voor het bedrijf stukken en stukken beter
geworden dan die ooit geweest is. Weliswaar ontstaat
er dan een ongerief, een inconveniënt, zoals we dat in
de stukken noemen, meen ik, doordat er over iets lan
ger afstand wordt gevaren. Nu is het afwegen van
belangen altijd een vrij subtiele zaak, waarbij persoon
lijk inzicht nogal een rol speelt, maar het College heeft
gemeend, na serieuze afweging, dat hier toch het be
sluit kan worden genomen, dat aan de Raad in concept
is voorgelegd.
Ik kom nu tot de concrete vragen, die de heer Keu
ning heeft gesteld: Zou het niet wenselijk zijn, dat bij
een eventuele toekomstige overdracht van de grond
de bepaling wordt gemaakt de heer Keuning bedoelt
dat vermoedelijk als een beding ten behoeve van een
derde dat deze regeling, zoals die nu hier is ge
schetst, juridisch verbindend wordt gemaakt? Ik ge
loof, dat het in deze vorm zou kunnen, maar het zou
ook in een andere vorm kunnen, n.l. in de vorm van
een rechtstreekse, een directe, overeenkomst tussen de
Electro-Blikfabriek en de Scheepswerf „Welgelegen",
indien dit te bereiken zou zijn. Het essentiële echter,
waarop de heer Keuning doelt, is, dat de Scheepswerf
„Welgelegen" gedurende de overgangstoestand, n.l.
vóór het tot stand komen van de nieuwe weg naar de
Froskepölle, een recht heeft en niet afhankelijk is van
de gunst van de Electro-Blikfabriek. Uit de bespre
kingen, die ik terzake heb gevoerd met de directie van
de Blikfabriek, heb ik de indruk gekregen, dat dit bij
deze N.V. geen bezwaar zal opleveren en dat deze dus
wel bereid zal zijn een juridisch bindende verplichting-
op zich te nemen, inhoudende de oplossing, die hier is
geschetst. Of dit nu voorwaarde is bij de toekomstige
overdracht of in een zelfstandige overeenkomst, dat is,
geloof ik, een punt van ondergeschikte orde.
Als tweede vraag stelt de heer Keuning: Zou het bij
het gereedkomen van de weg en de brug mogelijk zijn,
dat een eventuele aanvraag om ontheffing te krijgen
voor zwaar verkeer, soepel wordt bekeken? Ik geloof,
dat ik dat stellig wel kan toezeggen. Daar zijn natuur
lijk grenzen 'aan, want we mogen die ontheffing niet
zover uitstrekken, dat speciaal de brug het niet
zou kunnen dragen; het moet binnen de technisch
toelaatbare grenzen worden gehouden, maar ik geloof,
dat speciaal voor het bedrijf van de scheepswerf een
soepel bekijken van een ontheffingsaanvraag zeker wel
toegezegd kan worden.
De heer Heidinga heeft dus ook al voor een gedeelte
van zijn vragen, voor zover hij refereerde aan die van
de heer Keuning, antwoord gekregen. Hij stelt dan
nog enkele andere en hij oppert de mogelijkheid om de
weg wat zwaarder te maken en de meerdere kosten of
een deel daarvan te verhalen op de Electro-Blikfabriek.
Ik weet niet, of dat de juiste wijze van doen is. Ik
geloof niet, dat het juist zou zijn, dat de Electro-Blik
fabriek de volle meerkosten voor haar rekening zou
moeten nemen, omdat tenslotte ook veel meer anderen
dan de scheepswerf hiervan voordeel zouden hebben.
Het zwaarder maken van die weg is een nogal kost
bare aangelegenheid; dat is niet een kwestie van en
kele duizenden, maar van wel een aantal tienduizenden
guldens en daarom geloof ik niet, dat deze suggestie
een uitweg biedt.
De heer Heidinga vestigt er dan nog de aandacht
op, dat men bij het berekenen van de gewichten niet
alleen de vracht moet tellen, maar ook de vrachtwagen.
Dat is uiteraard juist en daarvoor zijn dan ook al die
verkeersklassen A, B en C ingesteld, waarnaar dit één
en ander wordt geregeld.
De heer Heidinga wijst er verder op, dat het ongerief
voor de scheepswerf in de stukken eigenlijk een beetje
wordt gebagatelliseerd. Men zou in de tegenwoordige
toestand heel gemakkelijk even op de claxon kunnen
drukken en dan zou Van der Werf zien wat er gaande
is. Nu zijn er natuurlijk meer geperfectioneerde com
municatiemiddelen dan een claxon; er is zelfs een tele
foon en het behoeft dus niet voor te komen, dacht ik,
dat er een vracht wordt gedeponeerd ergens op het
Vliet en dat de firma Van der Werf daar niet van
weet. Dat kan de Fa. Van der Werf dus heel gemak
kelijk middels een telefoontje te weten komen.
Ik wil dus, resumerende, niet zeggen, dat hier onre
delijke belangen van de zijde van de scheepswerf in het
geding worden gebracht en ook niet op een onrede
lijke wijze, maar dat serieuze afweging van de be
langen ertoe heeft geleid, dat wij dit voorstel hebben
gedaan en ik verzoek daarom de Raad het College hier
in wel te willen volgen.
De heer Keuning: Een zeer korte opmerking. Ik
dank de heer Wethouder voor zijn beide toezeggingen;
ik zal niet ingaan op de kwestie van algemeen belang
of privé-belang. Daar zou men verder over kunnen
discussiëren. Ik wil nog één opmerking maken. De
reden, waarom ik er de voorkeur aan geef, dat de
Gemeente bij de toekomstige grondoverdracht deze voor
waarden maakt en dat dit niet overgelaten wordt aan
partijen, is, dat juist omdat het gemeentelijk besluit
ook de moeilijkheden voor de Fa. Van der Werf te
weeg brengt, naar mijn smaak de Gemeente ook als
het ware.daar tegenover de compenserende voorwaar
den heeft te scheppen. Daarom zou ik er dus duidelijk
de voorkeur aan geven, dat bij de grondoverdracht
zelve dit beding gemaakt wordt.
De heer Heidinga: Ik wil allereerst even een paar
woorden wijden aan mijn overbuurman de heer Vene
ma. Feitelijk trapte die een open deur in. Door mij is
helemaal niet betoogd, dat de Blikfabriek die uitbrei
ding niet zou moeten hebben. Ik geloof, dat we het
allemaal wel over het tegendeel eens zijn, maar-
dat we ook allen niet graag een groot bedrijf
bevoordelen ten koste van een kleiner bedrijf; dat wij
dus niet het recht van de sterkste zouden willen doen
prevaleren. Ik geloof ook niet, dat het College daar
voor zou zijn. En dat is nu juist wat wij hier naar voren
brengen: Wordt aan het recht van de kleine zaak nu
wel de volle aandacht besteed?
En dan nog even iets n.a.v. wat de heer Wethouder
heeft geantwoord op mijn vraag. Ik geloof, dat deze
het nog niet helemaal goed beziet. In de eerste plaats
is het mij ook wel bekend, dat er klassificering van
wegen is en zo. Ik heb alleen maai- betoogd, dat een
kleine vracht in verreweg de meeste gevallen ver
voerd wordt op grote en zware wagens. Wat
het telefoontje betreft enz., daar kunnen we lang
en breed over praten, maar in de praktijk komt
het toch voor, dat de boel van de wagen wordt
afgegooid en dan moet men later maar zien, hoe men
het daar vandaan krijgt. Men moet zich daar echt niet
een te optimistische voorstelling van maken. Ik zou
dan ook wel graag willen, dat de Gemeente toch wel
goed overwoog, of het beslist onmogelijk is, dat dat
eerste stuk weg naar Schilkampen een beetje beter
berijdbaar wordt, zodat we daar dus voor die bedrijven
meer aan hebben. Het is tenslotte een bedrijf, dat al
300 jaar in Leeuwarden gevestigd is, en die zijn er nog
niet veel. Ook aan die kleinere bedrijven mogen we
heus wel de nodige aandacht besteden.
De heer Van der Schaaf (weth.): Een korte opmer
king. De heer Keuning heeft zijn voorkeur voor het
opnemen van een derde bepaling bij de grondoverdracht
gemotiveerd en ik wil dat wel gaarne in overweging
nemen. Ik kan me echter ook wel voorstellen, dat bij
die grondoverdracht wordt verwezen naar een tevoren
tot stand gekomen overeenkomst tussen de beide be
drijven, maar dat is een kwestie, die we nog wel even
nader zullen bekijken.
Ik ben blij, dat de heer Heidinga heeft gezegd, dat
we de belangen van een bedrijf als de scheepswerf wel
in acht moeten nemen. Het spreekt mij persoonlijk ook
heel erg toe en alle leden van deze Raad trouwens
dat we ook de belangen van een klein bedrijf toch
met grote zorgvuldigheid dienen af te wegen tegen
over de belangen van een groter bedrijf en niet maar
uit een soort van gemakzucht daaroverheen moeten
lopen. Die belangen verdienen met de grootst moge-