12
dingsplan speciaal met het C.O.M. overleg is gepleegd.
Maar ik wil er wel op wijzen, dat ons het aantal van
22 winkels t.o.v. dit uitbreidingsplan niet onjuist voor
komt. Ik herinner me wel uit de tijd, toen ik pas wet
houder van Openbare Werken was, we plannen
hebben gehad, waarbij op 1000 en 1100 woningen wel
eens 40 winkels waren gepland. Sindsdien is de ten
dens heel duidelijk geweest, dat dat aantal te groot
was en is dat steeds teruggelopen. En ik meen mis
schien zou de heer De Jong dat kunnen bevestigen
dat een aantal van 22 winkels toch wel ongeveer juist
is. „22 winkels" zegt bovendien niets anders dan dat
er 22 zouden kunnen komen, niet dat die er ook precies
zouden móéten komen. Wanneer dus blijkt, dat in de
toekomst 18 of 16 winkels voldoende zullen blijken, dan
houdt het daarmee op en kan de ruimte voor de andere
bijv. misschien voor een of andere school worden benut.
De kwestie van de school is ook een punt, dat de
aandacht verdient. We hebben hier enige ruimte voor
bijzondere bebouwing, maar het zou ook wel eens kun
nen blijken dat één school niet te ruim geschat is.
Mocht het blijken, dat er nog een nodig is, dan dacht
ik, dat we nog wel een plekje zouden kunnen vinden
voor het stichten van een tweede school, zij het, dat
dan iets van het groen zou moeten worden geofferd,
ïn het plan zijn betrekkelijk ruime groene plekken;
ik acht het dus niet uitgesloten, dat er nog een school
zou kunnen worden bijgebouwd, indien dat noodzake
lijk zou blijken. Uiteraard moet dan een wijziging van
het plannetje worden voorgelegd aan de Raad. U hebt,
geloof ik, wel goed geraden, mijnheer Heidinga, dat
het feit, dat deze beide plannetjes niet in de Commis
sie voor de Openbare Werken zijn geweest, misschien
wel te danken is aan het feit, dat ik met vakantie ben
geweest (overigens een zeer geslaagde vakantie). Wij
hebben inderdaad de goede gewoonte om de plannen
in die commissie te brengen en ik wil U wel zeggen,
dat het helemaal niet een ombuiging is van het beleid
en dat wc dit verder aan de commissie zullen
onthouden. Integendeel, het oordeel van de commissie
wordt uiteraard zeer op prijs gesteld. Ik denk dus,
dat men er niet helemaal bij stil gestaan heeft.
Mèt de heer Heidinga ben ik van mening dat dit
een zeer interessant uitbreidingsplan is, dat belang
wekkende mogelijkheden biedt, en ik zou de hoop wil
len uitspreken, dat hier nu door het particulier initia
tief de kansen die hierin zijn gelegen, ook ten volle
zullen worden benut.
De heer C. de Vries: Nog een korte opmerking. De
Wethouder heeft gezegd: In dit plan zullen dus niet
zijn verkeersaders, waar mee we in de zin van het ver-
keersvraagstuk te maken hebben, en dat het verkeer
hier beperkt zou zijn. Ik ben er van overtuigd, dat het
beperkter zal zijn dan op een verkeersader, want, als
het een verkeersader zou worden, dan zou ik misschien
gepleit hebben voor vierbaanswegen, maar zover heb
ik het niet doorgevoerd. De Wethouder heeft hier weer
gewezen op de verhoging van de kosten. Dat neem ik
graag aan, maar het saneringsplan, dat wij binnen
kort te behandelen krijgen, gaat ook vrij veel kosten,
omdat men n.l. in het verleden ook de ontwikkeling
niet heeft kunnen zien. Maar wat wij op het ogenblik
dus wèl voor ons zien is een ontwikkeling, waar we
ons bij dienen aan te passen. En ik geloof, dat wij moe
ten voorkomen, dat de vroede vaderen in 1980 of daar
omtrent ons zullen verwijten, dat wij met deze ont
wikkeling geen rekening hebben gehouden. Ik meen
dan toch ook echt te moeten blijven pleiten voor aan
passing van deze wegen op het verkeer van de toe
komst.
De heer Heidinga: Ik vind de opmerking van de
Wethouder, wat betreft die scholen, eigenlijk wat
zwak. Ik persoonlijk zou liever zien dat die scholen in
dit plan geprojecteerd werden, en dat, wanneer ze even
tueel niet zouden worden gebouwd, op die plaatsen dan
dat groen wordt geprojecteerd, dat later voor scholen
plaats zal moeten maken. Ik denk hier b.v. aan de
kerk, die we wilden hebben in het park in Huizum en
aan het feit, dat we het voor de Kroon hebben moeten
brengen om die kerk daar te krijgen. (Stem: De Raad
is wel wat mans.) Ja, dat Raad is wel wat mans, dat
is goed en wel, maar ik zou het liever omdraaien, dan
„binne wy yn hélders han".
De heer Engels: Ik heb letterlijk even opgeschreven
wat de Wethouder zei: „Mocht het nodig blijken, dan
denk ik, dat we nog wel een plekje zouden kunnen
vinden". Ik geloof, dat men, als men een dergelijk uit
breidingsplan maakt, toch enigermate moet kunnen
overzien, wat er in dat gebied gebeuren zal, o.m. op
het terrein van het onderwijs. Ik had ook, eerlijk ge
zegd, in eerste instantie antwoord verwacht van de
Wethouder van Onderwijs. En de stelling, dat later dan
wel de ruimte voor een school van het groen af kan,
vind ik niet juist. Dat groen heeft een functie en dan
kan men het dus later niet anders opofferen dan ten
koste van het uitbreidingsplan, zoals het hier op het
ogenblik ligt. Ik wil dus met aandrang pleiten voor
een planning van voorzieningen, die in dergelijke uit
breidingsplannen voor een groep van 100 wooneenheden
getroffen zullen moeten worden.
De heer K. J. de Jong: De Wethouder heeft zo
straks bij het vorig punt in tweede instantie gezegd:
Verbreding van de straten kan altijd later nog wel.
Wanneer men echter van de kant van het College zelf
de gedachte heeft, dat dit er wel van zal komen, dan
heb ik de gedachte, dat men zo'n verbreding dan in
eerste aanleg beter kan laten doorwerken in de grond-
kosten. Dan heeft men tenminste een dekking gevon
den. Wanneer men later alsnog hiertoe zou moeten
overgaan, dan komt het ten laste van de algemene
dienst. Ik geloof, dat het financieel-technisch ook wel
terdege zijn voordeel zou kunnen hebben wanneer
men er van overtuigd is, dat we er t.z.t. toch wel mee
in aanraking komen om te zeggen: Laten we het
nog eens bekijken.
De Voorzitter: De heer Engels heeft kennelijk enige
aandrang uitgeoefend op de Wethouder van Onderwijs
om hier even over te spreken. Ik kan U dit vertellen:
Het Nederlands Economisch Instituut heeft een aantal
studies opgezet omtrent de behoefte aan kleuterschool
lokalen en ook aan lokalen voor het gewoon lager on
derwijs en zo is er ook een studie-ontwikkeling voor
het V.H.M.O., maar dat is op het ogenblik niet in het
geding. En op grond van deze cijfers wordt ook de
planning gemaakt voor de uitbreidingsplannen. Daar
bij wordt uiteraard rekening gehouden met de aanwe
zige capaciteit, maar nog afgezien van het feit ik
kan dat hier vandaan zou gauw niet bekijken en U
wilt mij dat dus wel ten goede houden dat het,
waar terreinen voor bijzondere bebouwing gepland zijn,
vrij eenvoudig is, om daar uiteraard ook scholen in te
betrekken. (De heer Engels: Men moet die open plek
ook motiveren; waarmee heeft men die gemotiveerd?)
Het is aan mij om dit maar aan de Wethouder van
Openbare werken over te laten. Ik wil alleen maar
zeggen: De planning van kleuterscholen en gewone la
gere scholen gebeurt op basis van de motivering van
het Ned. Economisch Instituut.
Dan wil ik de heer Van der Schaaf misschien een
opmerking van de schouders nemen. Ik dacht, dat
we vanavond in de discussie omtrent het verkeer en
het parkeren toch eigenlijk twee dingen uitdrukkelijk
moeten onderscheiden, n.l. het bewegend verkeer en
het stilstaand verkeer. Het bewegend verkeer heeft
zijn ruimte nodig en moet die ruimte houden. Dat be
tekent, dacht ik, dat er dus eigenlijk voor moet worden
gezorgd, dat het bewegend verkeer niet gehinderd
wordt door het stilstaand verkeer, zodat er straten moe
ten worden gemaakt, waar het verkeer door kan rijden
en dat dan de parkeervoorzieningen niet aan de straat
moeten worden getroffen, maar zoveel mogelijk daar,
waar de bestemming van dat verkeer is. En als dus
in dat opzicht het plan wel voldoende capaciteit heeft,
dan geloof ik, dat de zorgen van de Raad aanmerkelijk
verminderd zouden kunnen zijn. Dat is dus een stap
verder dan bij de bepaling van de breedte van de stra
ten rekening te houden met het parkeren aan de straat.
Dan wil ik nu graag het woord geven aan de heer
Van der Schaaf.
De heer Van der Schaaf (weth.)ik heb een en an
dermaal ook gezegd, dat we hier parkeerruimte naast
de straat toch wel in belangrijke mate aanwezig hebben
13
en daarom dank ik U, mijnheer de Voorzitter, er voor,
dat U dat nog even onderstreept. Parkeren naast de
straat moet natuurlijk het uitgangspunt zijn.
De heer De Vries heeft gezegd: „Wij moeten voor
komen, dat men bijv. in 1980 zegt, dat de vroede va
deren van nu dit wel hadden kunnen voorzien. Nu gaat
de vergelijking met de sanering van de binnenstad in
zoverre niet op, dat, zoals ik heb gezegd, wij hier wel
de situatie hebben, dat wij heel gemakkelijk deze we
gen, zonder aantasting van gebouwde goederen, kun
nen verbreden. En daarom zal ons dat verwijt in die
mate zeker niet treffen en het is zelfs niet uitgesloten,
dat men in 1980 zou zeggen: Het is maar goed, dat die
heren toen die breedte hebben gereserveerd, zodat we
nu nog op 8 m kunnen gaan. Dat zit er dus wel in,
maar, zoals ik heb gezegd, is het voornaamste be
zwaar dat van de kosten. De heer De Jong zegt: Je
kunt dat dekkings-technisch beter nu doen. Dat is
volkomen juist. Maar die grond moet ook aan de man
gebracht worden en er moeten ook woningen op ge
bouwd worden. Telkens is dat het zoeken van het
juiste evenwicht. En ik ben er van overtuigd, dat in
dit plan de grondkosten al weer zo hoog zullen zijn,
dat er werkelijk niets meer bij kan. Daar lopen we tel
kens ook bij 't Ielén tegenaan. Men wil wel bredere
wegen en we zijn er ook van overtuigd, dat het goed
zou zijn om die te maken, maar telkens blijkt weer in
de besprekingen die we bij de uitvoering van de plan
nen hebben te houden, dat de grondkosten toch wel een
ernstig bezwaar zijn. Dat is dan ook de reden, dat men
een compromis zoekt.
De heer Heidinga zou liever willen, dat we de volg
orde omkeerden en er alvast maar een school in gingen
tekenen en die later misschien, als ze niet nodig zou
blijken, in groen omscheppen. Dat heeft ook weer een
bezwaar, n.l. dit, dat men bij de calculatie ervan uit
gaat dat de grond een bepaald bedrag opbrengt. Wan
neer dat terrein beplant zou worden, is dat niet het
geval en zou men dus een gat maken in de financiële
opzet van het geval. Overigens is die suggestie na
tuurlijk wel te overwegen. Ik zou dan ook hem en de
heer Engels en de gehele Raad willen voorstellen, dat
we vanavond het plan zullen accepteren, zoals het nu
voorligt. Wanneer te eniger tijd een wijziging van dit
uitbreidingsplan zal worden voorgesteld want niets
is zo zeker dan dat het plan niet zo wordt uitgevoerd;
U hebt nog nooit een uitbreidingsplan vastgesteld, dat
ook in die vorm is uitgevoerd, dus hier komt stellig
een eerste wijziging van dit plan zullen we de pun
ten die in bespreking zijn geweest, nader onder ogen
zien. Ik meen, dat dat de beste weg is, want ik heb
toch ook niet uit de opmerkingen van de raadsleden
begrepen, dat' de aangevoerde bezwaren tot een terug
wijzing van dit plan zouden leiden. Ik geloof dus, dat
de voorgestelde suggestie om dit alles te overwegen
en t.z.t. bij wijziging aan de orde te stellen, de meest
praktische werkwijze is.
De Voorzitter: Ik zou het zo willen formuleren: Ac
cepteert U dit plan, exclusief de straten. Ik zou het
door de heer Van der Schaaf gesprokene zo willen in
terpreteren, dat wij van onze kant ons bereid verkla
ren om met de ontwerpers van het plan en in samen
werking met het Ned. Economisch Instituut het plan
nog eens zorgvuldig te bekijken wat de behoefte aan
bijzondere bebouwing specifiek voor dit gebied is in
relatie uiteraard tot de bestaande woonwijk en zo nodig
met een wijziging bij U komen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik wil nog wel
iets verder gaan. Ik wil ook wel aan de heer De Vries
de toezegging doen, dat wij bij de nauwkeurige calcu
latie van het plan, die er nu nog niet is, ik weet
ook niet precies, op welke wijze dat zal worden uitge
voerd nog best eens onder ogen willen zien, of de
draagbare grondkosten een verbreding van de straten
kunnen gedogen, omdat van verschillende kanten in de
Raad dit verlangen blijkt en ik eigenlijk zelf ook wel
in die richting voel, maar het hangt, zoals gezegd,
helemaal af van de vraag, of de draagbare grondkos
ten dit nog kunnen meetrekken. Wanneer bij calcu
latie blijkt, dat het meevalt, dan ben ik het helemaal
met U eens, dat we tot die verbreding zouden moeten
overgaan. Dus die toezegging wil ik nog wel gaarne
erbij doen, ik hoop met instemming van de aanwezige
leden van het College (Gelach).
De Voorzitter: Bij zo veel welwillendheid zou ik
willen zeggen: Laten we dan de suggesties van de
heer Van der Schaaf verder ook maar volgen en hier
dus niet een bindende zaak van maken, maar het be
schouwen als een vrije kwestie, analoog aan actuele
onderwerpen, op het ogenblik aan de orde zijnde.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W. met inachtneming van de door het College
mondeling gedane toezegging.
De Voorzitter: Ik heb het twintig over tien. We
zijn dus bijna toe aan de voorgeschreven pauze. Zoudt
U zich ermee kunnen verenigen, dat de volgende con
sumptie hier geserveerd wordt en dat we dus onder
tussen „kloek oan it wurk bliuwe?"
De Raad gaat hiermee akkoord.
Punt. 20 (bijlage no. 209).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 21 (bijlage no. 210).
De hear Hartstra: Opheffing fan de needslacht-
pleats komt my net tige ünforwachts foar, alhoewol
ik leau, dat de bitrutsenen yn dit gefal boeren
en féhalders, foaral dy't mear südlik yn de gemeente
wenjc hjir net sa tige enthousiast oer binne. Ik
woe wol graech, dat de Wethalder of leaver sein B.
en W. efkes rekkening halde mei de mooglikheit, dy't
bistiet yn de kombinaesje fan gemeenten; Utingera-
diel, Idaerderadiel, Rauwerderhim hawwe ek meiinoar
ien needslachtpleats, n.l. yn Aldeboarn. En as ik goed
ynljochte bin, dan krije dy féhalders, dy't in bist bringe
nei de needslachtpleats yn Aldeboarn, in forgoeding
as sa'n bist öfkard wurdt. Yn it gefal, dat it goedkard
wurdt, krije se gjin forgoeding; se hawwe oars skea
genöch.
Dan haw ik noch it folgjende: Yn op ien nei de
léste alinea stiet, dat „het vrijbanklokaal in stand kan
worden gehouden voor het verkopen van het z.g. vrij-
bankvlees". Ik haw sa frij west om dat mei de direkteur
fan it Iepenbier Slachthüs to bipraten miskien
freegje B. en W. de direkteur fan it Iepenbier Slacht
hüs ek wol om advys en dy hat der gjin biswier
tsjin om, hwannear't de eventuele féhalder en slachter
it iens binne, dat frijbankfleisk hjir yn Ljouwert to
halden. It soe kosten meibringe foar de bitrutsen fé
halder om it wer nei Wurdum to forfieren. Ik moat
dat üt dizze alinea dochs ek wol bigripe. It soe
miskien in bytsje spitich wêze, dat de Wurdumers,
Wytgaerders en Swichumcrs fan dizze foarsjenning
neat krije. Oan de oare kant lykwols is it foar de bi
trutsenen, dy't al skea genöch hawwe, dochs wol fan
bilang, dat se der dan noch safolle mooglik foar krije.
Nou praet ik eigentlik al oer de opheffing fan it lokael,
mar ik bigryp de needsaek der noch net fan, as ik it
riedsbrief lés. Yn de twadde alinea fan boppe öf stiet
de reden. Dér stiet: „Het hangwerk is niet roestvrij; de
door de tand des tijds aangetaste tafels zijn bepaald
onhygiënisch te noemen". En dan stiet yn de léste
alinea, dat de Gemeente de biskikking halde wol oer it
perseel Greate Buorren 6 en fierder: „terwijl het vrij
banklokaal in stand kan worden gehouden voor de ver
koop van het z.g. vrijbankvlees". Dat is dochs itselde
frijbanklokael. Hoe dat to rimen is, soe ik graech fan
B. en W. hearre wolle.
De hear Pols (weth.): Ik sil bisykje de hear Hart
stra to biantwurdzjen. Al in jier as 'twa lyn kaem men
ta de opfetting, dat dizze needslachtpleats eigentlik öf
kard wurde moast. Wy hawwe üs as Gemeente dér
doe tsjin forset en wy hawwe sein: As nou aensen dy
rounwei ris klear is en wy net mear troch de stêd
hinne hoege, dan wurdt it ek foar de minsken, dy't
dizze bisten bringe moatte, folie makliker. Nou moat
men it oan de oare kant ek wer net al to swier op-
nimme; it giet net om greate oantallen; it léste jier