2 Bij dit beroep komt immers naar voren, dat in de voor afgaande besluitvorming wel enkele hiaten hebben ge zeten. Ik zou dat nader kunnen aanduiden door er op te wijzen, dat bij de stukken voor de Raad een tweetal rapporten ligt, gedateerd resp. 18 en 22 juni 1962, terwijl de aanvraag om bouwvergunning met de daar bij behorende tekeningen dateert van 8 februari 1963 en de beslissing van Uw College van 19 juni 1963. Het blijkt niet uit de stukken, maar het is mij bekend, dat deze rapporten mede gebaseerd waren op een te kening, die eerder verstrekt was en die in elk geval niet conform de tekeningen was die bij de aanvraag behoorden. Hierdoor wordt de beoordeling door de Raad uiteraard nog minder eenvoudig- en wanneer het mogelijk zou zijn, dat uw College deze beslissing als nog zou verdag'en, dan zou dit m.i. wel wenselijk zijn en dit zou ons de moeite kunnen besparen op bepaalde punten in te gaan, die, wanneer het hier tot een be slissing zou moeten komen vanavond, zeker toch wel te berde gebracht zouden moeten worden. Maar daar dus hier naar mijn mening bij de procedure toch wel licht wel iets bij elkaar langs gelopen is, terwijl ik ook meen te weten, dat inmiddels een afwijking van de verleende vergunning voor het bedrijfsgedeelte zou moeten plaats hebben, waarbij misschien zelfs kan worden gesteld, dat ten gevolge daarvan de vergun ning geacht kan worden niet te zijn verleend, geloof ik, dat het uit deze overwegingen toch wel aanbeveling verdient om deze zaak toch nog opnieuw onder ogen te zien. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan zal ik in tweede instantie wel graag op enkele punten nader willen ingaan. De Voorzitter: De heer Bootsma heeft nu uitslui tend gesproken over de orde en ik geloof ook, dat het dus goed is eerst dat punt te bekijken om een georden de discussie te krijgen. Nu weet ik niet, of de Wet houder van Openbare Werken over dit punt iets wil zeggen. Misschien zou ik eerst moeten vragen, of er raadsleden zijn, die over de orde willen praten, voor dat we over het punt zelf spreken, want dat heeft de heer Bootsma zich uitdrukkelijk voorbehouden. De heer Van Balen Walter: Misschien wordt in die tussentijd licht over deze aangelegenheid geworpen, want de heer Bootsma heeft wel buitengewoon vaag gesproken. Ik alhans heb daar weinig van begrepen, maar dat zal wel aan mij liggen. Ik moet hem dus eigenlijk wel vragen: Wat zou door uitstel beter be handeld kunnen worden dan nu? Als we dat niet we ten, heeft uitstel weinig zin. De heer Van der Schaaf (weth.)Misschien mag ik beginnen met enkele mededelingen te doen, die de zaak nog iets kunnen verhelderen, voordat de heer Bootsma de heer Van Balen Walter heeft duidelijk gemaakt wat er aan de hand is. In dit geval ging het om de twee elementen, die in één bouwaanvraag waren samengevat: een verbou wing van het bedrijfsgedeelte, zoals U weet, en van het woongedeelte. Bij de verbouwing van het bedrijfs gedeelte ging het erom, dat het grondoppervlak van het gebouw zou worden vergroot wat zou meebrengen een knik in het dak; dat blijkt ook uit één van de stuk ken, de afwijzende beschikking van B. en W. Die knik in het dak van de schuur zou volgens de Schoonheids commissie zo laag mogelijk moeten zijn, nl. op dezelf de lijn, waar de goot van het halsgedeelte van deze stelphuizinge liep. Er was aangegeven in de tekenin gen van de architect en de aannemer, dat er een hoog teverschil was van 1.60 m, terwijl naderhand pas in de loop van deze week is gebleken, dat er in werkelijkheid een hoogteverschil van 65 cm is. U voelt, dat bij de grotere hoogte een dakhelling kan worden toegepast, die technisch aanvaardbaar was, terwijl deze bij het zeer geringe verschil in hoogte onaanvaardbaar zou zijn. Daarom wordt in het rapport van de Schoon heidscommissie geadviseerd voor het bedrijfsgedeelte toch de oorspronkelijk aangevraagde hoogte van de knik toe te staan. Bovendien is bij de aanvrage ook een tekening in gediend voor het woongedeelte, waarop de onderkant van de dakkajuit als de hoogte van de goot staat aan gegeven, terwijl naderhand ook een tekening blijkt te zijn bijgevoegd, waarop de vensterbank van de dak kajuit door de goot heenzakt. Daar klopt dus het één of ander niet en daarom was mijn aanvankelijk idee, toen ik, met deze wetenschap gewapend, naar de ver gadering ging, dat het wellicht aanbeveling zou ver dienen, te doen wat de heer Bootsma voorstelt. Hiermee ben ik dan volkomen bij het punt van de orde, n.l. deze zaak te verdagen en dan in de tussen tijd door overleg met de aanvrager te komen tot een regeling, die naar mijn mening wel te vinden is. De aanvrager heeft door het indienen van onjuiste tekeningen de Schoonheidscommissie en daarmee B. en W. op een dwaalspoor gebracht en nu blijkt, hoe het precies is, moet de beslissing daarbij worden aange past. De drie weken tussen deze vergadering en de- volgende had ik daarvoor dan willen gebruiken. Dit idee kort voor deze vergadering met de Voorzitter van de Raad besprekende, kwamen wij tot een merk waardige conclusie, nl. deze, dat ik op grond van een informatie, die ik van de betreffende afdeling had ge kregen, in de mening was, dat een verdaging met 30 dagen mogelijk zou zijn, terwijl de heer Voorzitter van Uw Vergadering uitdrukkelijk zegt, dat een verdaging niet mogelijk is. Ik ben geneigd te zeggen, dat de Voorzitter gelijk heeft. (Gelach) Misschien schrikt U er van, dat ik U gelijk geef (Gelach) Maar dat zou dus betekenen, dat een vergadering niet mogelijk is. Ik ben eigenlijk nog enigszins aan het twijfelen, of het juist is, maar ik durf het nauwelijks uit te spreken (Gelach). Laten we dus maar aannemen, op grond van de tekst van de verordening die de Voorzitter ter be schikking heeft, dat de mogelijkheid van verdaging, die er vroeger wel is geweest, nu niet meer bestaat En daarom kan de suggestie van de heer Bootsma, die ik gaarne had willen steunen en waarin ik de mogelijkheid had gezien nog langs een minne lijke weg tot een oplossing te komen, nu niet gevolgd worden. We krijgen dus deze situatie, dat de mogelijkheid tot een oplossing, die wel aanwezig zal zijn, uiteraard ook na een formele beslissing hier wellicht nog wel is na te streven. Alleen dan moet ik hierop wijzen, dat, indien Uw Raad besluit het beroep gegrond te verklaren, dit inhoudt, dat de adressant bouwvergunning heeft voor het project, zoals hij dat heeft ingediend, d.w.z. met de knik op het draaghout en met de vensterbank van de dakkapel op de goot, niet door de goot. Dat is dus nog een tamelijk ondui delijke situatie en dat betekent dus, dat hij mag bou wen, iets waarvan een aantal leden van Uw Raad niet overtuigd zijn, dat het helemaal bewonderenswaardig en goed is. Wanneer Uw Raad zou besluiten om het College te volgen en het beroep ongegrond te verkla ren, dan bestaat de mogelijkheid, dat de verzoeker een nieuwe tekening indient en dat hij daarover overleg pleegt met de Schoonheidscommissie en dan zie ik voor mij wel de mogelijkheid, dat hij die vergunning krijgt, zonder dat hij opnieuw beroep zou behoeven in te stellen. Het komt dus, als ik recapituleer, hierop neer: Als Uw Raad besluit om het beroep gegrond te verklaren, dan mag hij, adressant, bouwen wat hij heeft aange vraagd, maar dat zal niet in alle opzichten alle leden van de Raad uit esthetisch oogpunt bevredigen. Wan neer het beroep ongegrond wordt verklaard, dan dient hij een nieuwe aanvraag in en komt hij, na enig over leg met de Schoonheidscommissie, toch op het punt, waar hij waarschijnlijk wil wezen. Dit even gaarne ter inlichting van de Raad omtrent de procedure en wat de gevolgen zouden zijn van een gegrond- of ongegrond verklaren. De Voorzitter: Ik zou er van mijn kant toch iets van willen zeggen, nl. ook over de kwestie van de pro cedure. Hier is van toepassing de bouwverordening voor het landelijk gebied en dat was vroeger de bouw verordening van Leeuwarderadeel, zoals U weet, en die kende inderdaad de mogelijkheid van verdaging voor één keer van ten hoogste 30 dagen. Maar het nieuwe artikel 24, dat door Uw Raad is vastgesteld, toen de zaak op de helling is geweest, kent die mogelijkheid van verdaging niet en heeft deze procedure van beroep ge lijk gemaakt aan die van de bouwverordening voor het stedelijk gebied. En dan staat in het vierde lid van artikel 24: „De Raad beschikt op het beroep of de gevraagde voorziening binnen twee maanden nadat het 3 beroep is ingesteld of deze voorziening is aange vraagd." Dat is het enige dus. Nu is het beroep in gesteld op 11 juli; de volgende raadsvergadering is 11 september; dat is precies een dag te laat. (Gelach) Ik meen dus, dan vanavond een beslissing in de ene of andere richting moet vallen. Nu zou ik even willen onderstrepen wat door de Wethouder is gezegd: Het College heeft niet anders kunnen beslissen dan op ba sis van de aanvraag. En onderdelen van de aanvraag waren tekeningen, die later foutief zijn gebleken. Nu is het beroep ingesteld en dit heeft dezelfde basis. Ook de Raad die zal beslissen, moet beslissen op de teke ningen die er liggen. En dat die fouten zijn gemaakt, is niet de schuld van een of andere gemeentelijke in stantie, maar van de aanvrager zelf. En ik geloof, dat de meest eenvoudige wijze om uit deze zaak te komen is, dat de Raad het beroep afwijst. Dan is de aanvrager natuurlijk bevoegd en in staat om een nieu we aanvi'aag in te dienen, met nieuwe en betere teke ningen en dan kan zo nodig ook overleg met het Colle ge daarover plaats vinden. Dan heeft dat wel tot ge volg, dat er tijdverlies is en dat ook de bouw van dat bedrijfsgedeelte zal moeten wachten op een nieuwe vergunning, maar ik vraag mij wel af, of dit nu wer kelijk zo erg is. Tenslotte is die vertraging ik mag het herhalen niet te wijten aan het College, maar aan de aanvrager zelf, die een lacuneuze aan vraag heeft ingediend en ik geloof, dat dit gevolg, dat m.i. niet wereldschokkend is, door hem dan toch wel kan worden aanvaard. Deze gang van zaken lijkt mij verkieslijker en kan tot een beter resultaat leiden dan het nu verlenen van een bouwvergunning door de Raad, waarvan vaststaat, dat de zaak hapert, maar dat heeft de heer Van der Schaaf al uiteengezet. Daar behoef ik van mijn kant niet verder over te praten. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik kan toch weer iets meer voelen voor de mening, dat hier wel verda ging mogelijk is, omdat het landelijk gedeelte tenslotte niet is gebracht onder de bouwverordening van de stad. (De Voorzitter: Dat weet ik wel.) Er is een bepaalde lijn getrokken. Deze boerderij ligt bepaald in het lan delijk gedeelte. De Voorzitter: Maar de Raad heeft destijds ook de bouwverordening van het landelijk gedeelte gewijzigd en op verschillende punten in overeenstemming ge bracht met de bouwverordening van de stad. Ik heb de stukken hier voor me liggen. De hear Miedema 3, ïnkele dingen binne my net hielendal helder. Yn it foarste plak dit: As wy it joun dus safier bringe soene, dat dy man in bouforgunning hie, aan is dat in bouforgunning mei tekening, hwer't op boud wurde moat. Dan moat it bidriuwsgedielte mei in knik yn it dak en de foarein mei de ünderkant fan de finsters op goathichte boud wurde. Sa haw ik it bigrepen en sa, mien ik, dat it sein is. Wy seagen by de stikken in bou-oa.nfraech mei in tekening fan architekt Gros, hweryn de ünderkant fan de dakkapel troch de goate hinne sakke wie, dus dat kloppet net op elkoar. Dat is dus in ünfolledige foarljochting. Ik nim wol oan, dat der wol in oare tekening is, mar hokker tekening folget de oanfrager nou De Foarsitter hat steld, dat, as dit forsyk öfwiisd wurdt, de man op dit momint net in bouforgunning hat, net foar it bidriuwsgedielte en net foar it wenhüs en hy seit der efkes lakonyk efteroan, dat soks net sa slim wêze soe, mar ik leau, dat dat katastrofael is foar dy man. Mei twa moanne moatte der 60 stik fé op stal en de stal fan dy man is öfbrutsen of men is mei it öfbrekken dwaende. As op dit momint dus alles stillein wurdt en der nou noch in nije oanfraech yn bihanneling nommen wurde moat, dan woe ik wol ris witte, hwer't dy man fan 'e winter mei syn 60 stik fé hinne moat. Is hjir net in oare oplossing mooglik? Sa net, dan soe ik graech wolle, dat joun noch bislist wurdt, dat dy man wol in bouforgunning krijt. Dan wurdt der mar boud mei in knik yn it dak, sa't de tekening by de oanfraech oanjowt. Ik leau, dat de oanfrager dêr it rneast mei tsjinne is en net mei in healjier ütstel. As men üteinliks yn it bidriuw sit en men is yn juny 1962 bigoun, dan is it net in noflike situaesje, as yn novimber 1963, hwannear't de boel heal öfbrutsen is, alles stillein wurdt. (De Voorzitter: Aan wie de schuld De heer K. J. de Jong: Mag ik misschien nog even, ter nadere geruststelling, van de Wethouder weten, of het zo is: Als er alsnog tekeningen ingediend worden zonder fouten, dan kan de zaak in redelijk overleg ge regeld worden, zodat beroep niet eens meer nodig is. Als de Wethouder inderdaad op dit standpunt staat, behoeft een nieuwe aanvraag toch niet zoveel tijdver lies tot gevolg te hebben? De hear Van der Schaaf (weth.)De fraech, oft ütstel katastrofael is of net, bihcart einliks net ta de kwesje fan prosedure. As de hear Miedema seit, dat der sprake wêze kin fan in healjier ütstel, dan kin dat de yndruk wekke, dat dit oan de Gemeente to witen is. (De hear Miedema: Dat haw ik net sein.) Ik siz ek net, dat Jo dat sein hawwe, mar dat soe der üt op- makke wurde kinne. En om dy yndruk wei to nimmen, wol ik hjir in passaezje foarlêze üt in rapport fan 20 augustus fan de tsjinst fan Bou- en Wenningtasicht. ,,De commissie acht het zeer onbevredigend, dat tot dusver steeds onjuiste tekeningen ter beoordeling zijn voorgelegd. Zoals wij Uw College bij schrijven van 11 juni mededeelden, is de architect in de vergadering van de Schoonheidscommissie toegelaten, waarbij hem i.v.m. toen reeds geconstateerde afwijkingen, gelegen heid is gegeven goede tekeningen in te dienen, naar aanleiding waarvan de architect naderhand verklaar de, dat de ingediende tekening juist was, op grond waarvan de commissie haar advies handhaafde." Letter blykte de tekening üntanks dy forklearring dochs for- keard te wêzen. Dêrtroch is oan beide kanten folie tiid forlern en sünder needsaek in ünnoflike sfear skepen. Dus dat ütstel yn dy hiele saek dat wol ik hjir üt- druklik stelle fait net werom op de Gemeente, mar op it feit, dat der in hiel skoft lang mei tekeningen wurke is, dy't net foldwaende wiene. In antwoord op de vraag van de heer De Jong wil ik wel zeggen maar ik spreek daarbij persoonlijk, want deze zaak is in deze vorm niet in het College behandeld dat ik voor mij de overtuiging heb, dat het volgens de Schoonheidscommissie, die n.l. op mijn verzoek in haar vergadering van maandag j.l. deze kwestie nog eens heeft bekeken, mogelijk is, dat bin nen de termijn van drie weken hier wel overeenstem ming met de bouwer te bereiken is. En ik zou dan ook als lid van het College daarin de Schoonheidscommis sie willen volgen en als die het met deze adressant eens is, dan kunnen wij gevoeglijk de kwestie zo af doen. Dat de zaak op het ogenblik stil ligt, is weer een gevolg dat wil ik uitdrukkelijk stellen van de foutieve tekeningen, want daardoor moest een belang rijke afwijking van een voorwaarde van de bouwver gunning worden getolereerd. De aanvraag met de goe de tekeningen is nu binnengekomen en het rapport, waaruit ik zonet voorlas, heeft betrekking op de af wijking van een voorwaarde (een afwijking i.z. de knik in het dak van het bedrijfsgedeelte). Dit kost weer de nodige tijd. Ik voor mij ben er echter van overtuigd, dat en dat is misschien het allereenvou digste bij afwijzing van het beroep, op zeer korte termijn, een week of drie doorgebouwd kan worden. De Voorzitter: De vraag van uitstel of geen uitstel is nu in twee instanties besproken. Ik geloof, dat de zaak nu wel behandeld zal moeten worden, omdat uitstel niet mogelijk is. Nu hebt U al van de Wethou der gehoord wat ook mijn mening is dat het eenvoudigste is, dat dit beroep afgewezen wordt, want dan is de weg geopend om de zaak verder tot een vlotte afdoening te krijgen. Ik zou U dus willen voor stellen, als U mèt ons van mening is, dat de raads- behandeling van het beroep nu verder moet plaats vinden, die behandeling zoveel mogelijk te bekorten in de trant als de Wethouder zelf voorstelt. Wijst U dit beroep af, dan is deze zaak hiermee niet tot een eind gebracht, maar dan is juist de weg geopend voor een poging om tot een bevredigende oplossing te komen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 2