10 terug kunnen vallen. Men kan in grote trekken zeggen, dat het werk van deze instellingen voor een belangrijk gedeelte gedragen wordt door de subsidies die van de kant van het Rijk en van de Gemeente wor den verleend, dat de tweede bron gevormd wordt door de retributies, een moeilijk punt, dat ook stellig nog wel de aandacht zowel van de gezinszorginstellingen als van de Gemeente zal moeten hebben, dat er ten derde zijn de donaties, waarbij in onze opstelling van de cijfers is uitgegaan van 12x/2%, m.a.w. hier is eigen lijk een driedeling te maken, wat het financiële draag vlak van deze instellingen betreft: de overheidssubsi dies, de retributies en de donaties. Nu is ons bekend, dat niet alle, maar wel de meeste instellingen finan cieel geregeld in bepaalde moeilijkheden en spanningen verkeren, wat deels ook veroorzaakt wordt door het feit, dat men graag dit werk wil uitbouwen, gezien de behoefte, die hieraan bestaat, en dat men dus meer krachten in dienst moet nemen. De heer Heetla merkte dan ook terecht op, dat, wanneer men het aantal krach ten omhoog brengt, dit ook weer een bepaalde kosten stijging te weeg brengt. En dat maakt alleen de finan ciële moeilijkheden maar groter. Nu hebben de gezamen lijke gezinszorginstellingen zelf gevraagd om een extra subsidie van 10%, omdat zij dachten, dat zij op die manier, althans over 1963, grotendeels of helemaal uit de zorgen zouden zijn. Het is duidelijk, dat degenen, die het College ter zake voorlichten, deze gehele zaak, ook met toepassing van die 10%, hebben bekeken, en toen bleek, dat de uitwerking van die toepassing- ook hier en daar nog weer verschillend zou zijn, zodat het ons als College voorzichtig toeleek, om te proberen tot een gemiddeld percentage te komen, dat zo goed mogelijk, en althans naar ons inzicht, tegemoetkwam aan de moeilijkheden voor het jaar 1963, want wij menen, dat U dit typisch als een overgangsmaatregel moet zien, omdat wij heel goed beseffen, dat voor de toekomst mogelijk op dit terrein nog wel andere din gen zullen moeten gebeuren en dat hebben wij in de raadsbrief ook vermeld. De mogelijkheid blijkt niet uitgesloten, dat het rijkssubsidie en daardoor ook het gemeentesubsidie omhoog gebracht wordt en dan zou dus de situatie geheel verschillend zijn. Wanneer de heer Boomgaardt nu een zekere vrees uitspreekt voor de komende jaren, dan dacht ik, dat hij op dit punt van mij namens het College duidelijk kan horen, dat wij dit echt niet zien als een zaak die zich over de komende jaren zal uitstrekken, maar dat wij dit zien typisch als een oplossing voor het jaar 1963. Nu stellen wij een bepaald bedrag beschikbaar en wij dachten, dat dat in het totale beleid dat wij in de subsidiesector voeren, toegespitst dus naar de materie waar het nu over gaat, een juist bedrag is, een evenredig bedrag, in vergelijking met andere dingen. De grote reserve bij de heer Boomgaardt geldt m.n. de kwestie van de eigen inkomsten van deze gezinszorginstellingen. Maar in een goed en evenwichtig subsidiebeleid moet dat toch wel één van de belangrijkste dingen zijn, waar mee de subsidie-gevende instantie in dit geval de subsidie-gevende overheid sterk rekening zal moeten houden. Wanneer wij dus de norm van 71/&% hante ren en dat zien ook in verhouding met de 12 V2 van de donaties, dan is daarmee eigenlijk de sleutel gege ven, hoe wij aan die 60% komen en wij hechten er dan ook wel aan, dat op deze manier te stellen en ook te handhaven, omdat voor ons niet geldt wat de heer Boomgaardt nu zegt het is voor hem eigenlijk een intern geval n.l. dat men achteraf dan misschien toch de inkomsten moet verhogen. Wij willen bij voorbaat al zeggen: U kunt, wat de Gemeente betreft, rekenen op dit subsidie, maar wij menen toch te moeten volhouden wat tot nog toe ons standpunt was, n.l. dat de g*e- zinszorginstellingen daarnaast in evenredigheid moeten kunnen beschikken over eigen inkomsten. En ik ge loof, dat men, wanneer men van die stelregel uitgaat, toch moeilijk bezwaar zal kunnen hebben tegen de uit werking van de techniek, zoals wij die ons op het ogen blik hebben voorgesteld. Als wij dit zo gaan toepassen, als hogere instanties dit besluit zouden goedkeuren en als dan ook volgens die twee normen, die wij in onze raadsbrief hebben genoemd, uitbetaald zou kunnen wor den, zou best kunnen blijken, dat daarmee de zaak niet definitief opgelost is. Wij dachten dan echter wel, dat wij de gezinszorginstellingen, althans over 1963, voldoende soelaas hebben geboden. En dan ligt het in ons voornemen om, wetend welke nieuwe ontwikkelin gen er zijn, ook opnieuw in overleg te treden met de gezinszorginstellingen, niet alleen om dan definitief die zaak in het juiste licht te bezien op dit moment beschikken wij over onvoldoende gegevens daarom trent maar bijv. ook om de zaak van de eigen in komsten nog eens terdege door te praten, misschien ook te spreken over een andere beter hanteerbare re- tributieschaal. Een van de punten, die in de advies commissie van de gemeentelijke sociale dienst naar voren zijn gebracht, is, dat men misschien op dit punt mogelijk tot een andere opzet, een betere techniek, zou kunnen komen. Ik maak mij sterk, dat, wanneer dit overleg plaats vindt, dan bepaalde moeilijkheden die de heer Boomgaardt ook hier signaleert, mogelijk nog eens verhevigd naar voren komen, maar dat wij dan ook beschikken over de definitieve voorstellen, die van de kant van het Rijk zullen komen over verhoging van het rijkssubsidie, waaraan gekoppeld dus zal zijn een evenredige verhoging van het gemeentesubsidie. In het licht van die ontwikkeling zullen wij dan m.i. het beste in staat zijn te proberen, met een voorstel te komen, dat voor de toekomst zal gelden. En ik mag misschien daaraan toevoegen, dat ook in diezelfde adviescommis sie van de gemeentelijke sociale dienst de verhouding tussen overheidssubsidies, donaties en retributies diep gaand is besproken, dat men ook daar van mening was, dat men in afwachting van de ontwikkeling mis schien beter iets onder de 10% zou kunnen blijven en dat men ook daar dus graag zou zien, dat een bepaald subsidie, een voorzichtig subsidie, dat beneden de 10% bleef, verleend zou worden. In die adviescommissie zat een aantal mensen, dat ook representatief geacht mag worden voor de gezinszorginstellingen, en ik dacht dus, dat wij ook wel, handelend in de geest van hun opmerkingen, op dit moment althans met een voorstel komen, waarmee de gezinszorginstellingen ge baat zijn en waarmee wij ons niet definitief vastleggen voor de toekomst. Dat is o.i. echt een interim-voorstel, om voor 1963 datgene te doen, wat wij menen dat ge beuren moest. De heer Heetla: Wij zijn de Wethouder zeer erken telijk voor de duidelijke uiteenzetting van deze materie. Hij heeft uitdrukkelijk gezegd, dat het een overgangs maatregel is en in verband daarmee heb ik er geen enkel bezwaar tegen; het maakt de zaak natuurlijk erg gemakkelijk. Ik heb echter wel het bezwaar, dat de norm van 60% gelijkelijk wordt toegepast op de vereniging, die over dit jaar de behoorlijke winst van f 3.200,heeft gemaakt, en op die instellingen, welke over hetzelfde jaar verliezen hadden van meer dan f 7.000,Dat trekt de zaak enigszins scheef. Ik verzoek de Wethouder vriendelijk bij een volgende ge legenheid met deze opmerking rekening te willen hou den. De hear Boomgaardt: Ik bin erkentlik foar it ant- wurd, dat Wethalder Vellenga, ek mei üt namme fan it Kolleezje, jown hat. Ik leau dochs, dat hjirre minof- tomear in tinkflater sit. Yn ider gefal sjocht men nou, as men de sifers ütwurket, dat dit ta konsekwinsjes liedt, dy't net de bidoeling fan it Kolleezje en ek net fan de Wethalder wêze kinne. It spitst him hjirop ta, dat dizze ynstellingen dochs soargje moatte, dat it to- koart dutsen wurdt. As de Wethalder en it Kolleezje it jild dat efternei dochs noch op tafel komt, biskógje wolle as donaesjes üt partikuliere of tsjerklike boarne, dan siz ik: Fiat. Mar dan hat de hantearring fan dy noarm fan 60% gjin sin hawn, hwant dan binne de risseltaten presiis deselde as hwannear't dy noarm der net wie. Wy sette üssels dus eigentlik yn in bipaelde klem troch it hantearjen fan dy noarm. En wol men it lykmeitsjen fan it tokoart der letter noch yn for- diskontearje, dan makket men de saek ünnedich yn- gewikkeld. Ik bin it der natuerlik mei iens, dat it op himsels nommen it béste is, dat ek dizze ynstellingen in fêste boarne fan ynkomsten hawwe en dat de oer- heit, ek by it takennen fan subsydszjes, dér wol rekken mei halde mei. Mar ik leau net, dat it hjir alhielendal yn fordiskontearre is, omdat it hiel düdlik is, dat der by it takennen fan de lx/2 subsydzje yn de measte 11 gefallen dochs noch tokoarten bliuwe. As men de saek öfslüt, dan binne der altyd tokoarten, mar dy wurde dochs oansuvere. Ik fyn ien cn oar in ynkonsekwinte manear fan dwaen. En ek as it sa bliuwt as de sifers j'oar 1961 en 1962 oanjowe, leit it hiel nuver. Ik hald Ier dus wurklik greate biswieren tsjin. Men kin der lang en breed oer prate, mar ik leau, dat it to tech- iysk wurdt om dy saek hielendal ütinoar to setten. As de Wethalder seit, dat hy it efternei-oansuverjen fan in diel fan it tokoart noch wol erkenne wol as by- dragen fan partikuliere side, dan is de saek foar my roun. Sit dat der net yn, dan woe ik wol, dat der stimd wurdt oer it ütstel minus de regeling fan dy 60% en lat dêrnei dy regeling apart yn stimming brocht wurdt. Dan kin de Rie him dêroer ütsprekke. De heer Vellenga (weth.)De heer Heetla heeft in tweede instantie inderdaad enkele praktische opmer kingen gemaakt, die het College stellig en vriendelijk in overweging wil nemen, zoals hij dat heeft gevraagd. Ik bin it mei de hear Boomgaardt iens, dat wy, hwan near't wy hjir noch lang en breed oer trochprate, yn forskillende technyske ütinoarsettingen forfalle. Ik haw him net folslein oertsjügje kinnen, hoewol hy fan syn kant dat haw ik mei wurdearring heard bi- gryp hat foar üs ütgongspunt. En nou mien ik, dat wy it béste fan dat ütgongspunt üt wurkje kinne om to sjen hwat dit foar 1963 yn de praktyk foar effekt hat. Ik mien, dat hy krekt hwat to folie freget, as hy my nou al om in soarte fan forklearring forsykt, n.l. dizze, dat de kwesje fan de ynkomsten op in bipaelde manear dochs noch in 10I spylje kin, nou't wy dizze saek sa hjir yn'e Rie brocht hawwe. Ik leau, dat wy yn üs üt stel in op himsels normale kondysje stelle en ik leau dus ek net, dat der by de hear Boomgaardt folie groun foar oanwêzich wêze kin om nou krekt tsjin dit iene puntsje to stimmen. Ik tocht, dat it foar alles better wie, ek foar de saek fan de gesinssoarch-ynstellingen, om it hiele ütstel fan B. en W. oan to nimmen. Ut de manear, hwerop der hjir nou ek yn'e Rie oer praet is, üt de ynstelling fan it Kolleezje foar dizze saek oer en ek üt it riedsbrief blykt, dat it foar alle kanten en foar de goede forhaldingen op dit mêd it alderbêste wêze soe, as ek de Rie unanym mei dit ütstel akkoart gyng. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 22 (bijlage no. 292). De Voorzitter: In deze bijlage is een klein type foutje geslopen. Op pagina 1, op de 5e regel van be neden, vindt U onder opcenten: 1962/1964; dat moet zijn: 1962/1963. Bij dezen wordt het dus gerectificeerd. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 6