2
3
De heer Van der Schaaf (weth.): Het bezwaar dat
de heer Van der Veen oppert, komt misschien terug bij
punt 12a en dan heeft het betrekking op een zaak die
bij een andere portefeuille behoort, zodat het misschien
wel wenselijk was, dat U, mijnheer de Voorzitter, van
Uw kant even een uiteenzetting gaf, waarom dit wordt
gedaan.
De Voorzitter: Van twee kanten wordt mij gevraagd,
of ik een verklaring wil geven voor het feit, dat dit
raadsvoorstel U niet met de normale termijn, maar pas
gisteren heeft bereikt. Daartoe zou ik van de Secreta
ris even de stukken willen vragen om U hier zo exact
mogelijk over in te lichten. U hebt wel gemerkt, dat
de tijd, die de voorbereidingen voor deze verkoop heb
ben gekost, langer is dan de termijn van het rondstu
ren der raadsstukken, zelfs een aantal maanden langer.
Deze zaak is in het voorjaar begonnen, toen al bleek,
dat er van de kant van Penn Controls Nederland
dat is, zoals U uit de stukken bij punt 12a hebt kunnen
lezen, een filiaal van een zeer groot Amerikaans be
drijf op het gebied van de regelapparatuur belang
stelling was voor een vestiging in Leeuwarden, omdat
de piaats waar men op het ogenblik gevestigd is, wei
nig of niet voldoende gelegenheid bood om verder de
vleugels uit te slaan. De moeilijkheid was de vraag, of
op zeer korte termijn een industriehal voor dit filiaal
gebouwd zou mogen worden, met andere woorden, of
door een samenwerking van de Ministeries van Econo
mische Zaken en Volkshuisvesting en Bouwnijverheid
voor de bouw van de industriehal de z.g. rijksgoedkeu
ring verleend zou kunnen worden. Dit bedrijf had op
verschillende plaatsen in het land rond gekeken. Men
was ook elders op deze moeilijkheid gestuit en het leek
op dat moment al zo, dat, zou Leeuwarden groter kans
krijgen op vestiging van dit ook voor Leeuwarden naar
ons inzicht aantrekkelijke bedrijf, het de grootste moei
te had te doen voor het verkrijgen van een rijksgoed
keuring. Dat is, hoewel de toestand bijzonder moeilijk
was, na enige tijd mogen gelukken, waarna met het
hoofdkantoor, de directie in New York, verdere onder
handelingen gevoerd moesten worden over de bouw
van de hal en speciaal over de vorm en over de kosten.
Dat heeft zeer geruime tijd geduurd, totdat men ten
slotte omtrent het gebouw zelf en met een aannemer
ter plaatse omtrent de kosten van het bouwen tot over
eenstemming is gekomen. Men is toen bij het Gemeen
tebestuur teruggekomen. Alles lag dus op dat moment
klaar, behoudens dan de officiële medewerking van de ge
meente Leeuwarden via de nodige raadsbesluiten, maai
er werd ons bij gezegd, dat de aannemer de prijs slechts
tot 1 november a.s. wilde handhaven. Dat bericht is de
vorige week in die voim bij ons ingekomen; na 1 no
vember moest er een verhoging van de prijs plaats vin
den. Wij hebben dus gemeend, dat het in deze situatie
niet juist zou zijn de zaak niet in deze raadsvergade
ring te brengen; in de eerste plaats niet, omdat wij het
als een gemeentelijk belang zien deze vestiging inder
daad binnen de grenzen van de gemeente Leeuwarden
te krijgen en, in de tweede plaats niet om geen risico's
te lopen, dat deze vestiging aan Leeuwarden door een
prijsverhoging zou voorbijgaan. Dit was de eerste verga
dering waarin het mogelijk was. Er is eerst een besluit
genomen moeten worden door het bestuur van de Stich
ting Leeuwarder Industriegebouwen; dat diende dus
ook nog aan een raadsvoorstel vooraf te gaan. En door
deze gang van zaken is dan verklaard, dat U dit raads
voorstel op een zo laat ogenblik gekregen heeft. Wan
neer U meent, dat de termijn te kort is, om deze zaak
te kunnen beoordelen, dan kunnen wij haar dus
aanhouden tot een volgende vergadering, maar ik zou
de Raad van mijn kant toch wel dringend willen af
raden dit te doen, daar, zoals ik zei, prijsverhoging na
1 november risico's inhoudt voor het komen van deze
vestiging binnen de grenzen van de gemeente Leeu
warden. Dat punt laat ik dan wel graag over aan de
Wethouder van Openbare Werken.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Kingma
verwondert zich er een beetje over, dat hier een wat
ingewikkelde constructie wordt gevolgd, in deze zin, dat
de grond wordt uitgegeven aan een stichting en dat
die stichting dan weer een overeenkomst sluit met het
nieuwe bedrijf. Dit is een figuur, die in Leeuwarden al
zeer veelvuldig is toegepast. Het is een vorm, die zelfs be
tere resultaten heeft opgeleverd dan die, welke zouden
zijn verkregen, als de Gemeente zich rechtstreeks met
de industrievestiging had moeten bemoeien. Er zijn n.i.
tijden geweest, dat die van overheidswege nogal be
moeilijkt is en door middel van deze vorm hebben wij
hier altijd op zeer bevredigende wijze kunnen werken.
De tweede vraag was: Is het eigenlijk wel juist, dat
hier verkoop wordt toegepast? Het beleid moet er op
gericht zijn industrievestiging aan te trekken en dus is
het verstandig de industrie daarbij geen onnodige be
lemmeringen in de weg te leggen. Als bepaald vei-
koop gewenst wordt, dan behoeft daartegen geen be
zwaar te bestaan. Bovendien speelt hierbij de laatst i
jaren de premie, die in een aantal gevallen bij industrie
vestiging wordt gegeven, en daarbij is toch ook de fi
guur van verkoop wel de aangewezene. Het is boven
dien in overeenstemming met de veeljarige praktij ie
hier.
Ik meen, dat ik hiermee wel kan volstaan.
De heer Van der Veen: Ik heb uit Uw uiteenzettin
wel begrepen, met welke moeilijkheid Uw College heelt
gezeten, toen dit voorstel op het allerlaatste nippertje
aan de Raad werd voorgelegd, maar ik heb toch ook
begrepen, dat niemand van degenen, die in dit samen
spel bezig geweest is zijn oordeel te vormen, dat op zu
korte termijn heeft behoeven te doen. U hebt dus te
recht gezegd, dat de zaak rond is, alleen nog maar op
de officiële goedkeuring van de Raad na. Als wij dit
evenwel accepteren, dan komen wij de plicht, die de
wet ons in dezen oplegt, eigenlijk niet na, en warmee
de Raad enig respect voor zichzelf zou hebben, dai
moet hij toch ook nog de schijn vermijden, dat hij overal
ja op knikt. Van een dergelijk voorstel wil ik de urgen
tie niet betwisten, maar ik zie ook niet, dat het niet
eerder aan de orde gesteld had kunnen worden. Air.
wij deze. dingen accepteren, dan kunnen wij net zo
goed thuis blijven en is de hele raadszitting een blote
formaliteit. Ik meen, dat wij dit voorstel naar de vol
gende zitting moeten verwijzen. Het risico moet dan
de Stichting maar nemen of degene die zich later in
de hal vestigt, maar niet de Raad.
De Voorzitter: Ik zou van mijn kant toch graan
willen opmerken, dat de mening van de heer Van de.
Veen, dat degene, die met de voorbereidingen te maken
hebben gehad, geruime tijd eerder hun mening hebben
kunnen vormen, toch op een misverstand aan zijn zijde
moet berusten, want de gang van zaken heeft meege
bracht, dat het College van B. en W. pas verleden
maandag hier een besluit over heeft kunnen nemen,
'i.cn pas is voor het eerst de vraag van de prijs aan
het College overgelegd en kon ook het besluit van de
Stichting Leeuwarder Industriegebouwen eerst ter tafe:
komen. Ik zou bij mijn advies in eerste instantie er
toch wel graag voor willen pleiten dit geval niet uit te
stellen, omdat ik herhaal het de prijs waartegen
het gebouw aan dit bedrijf in gebruik zal worden ge
geven en die dus afhankelijk is van de bouwsom, voor
deze directie in Amerika dat is in de loop van de
zomer wel heel duidelijk gebleken een belangrijk
punt is. En wanneer blijkt, dat na 1 november de prijs,
die na veel moeite, gedaan van de kant van het filiaa
in Nederland, nu in Amerika aanvaard is, verhoogd
zou moeten worden, dan bestaat toch werkelijk een
zeer reële mogelijkheid, dat deze zaak weer op losse
schroeven komt; misschien zou men dan niet van een
vestiging in Leeuwarden willen afzien, maar het zit er
toch wel zeer goed in, dat die geruime tijd vertraagd
zou kunnen- worden. Evenwel, het risico, dat de vesti
ging overgaat, is naar ons inzicht ook bepaald aan
wezig. En ik geloof niet, dat er nu zoveel tijd nodig is
voor de Raad om deze zaak te beoordelen. Het betref'
hier een heel normale gronduitgifteer is geen andere
prijs dan f 16,per m2; het ligt allemaal heel eenvou
dig; daar is geen bijzonderheid bij.
Een andere vraag betreft onder punt 12a het
bedrag van de lening aan de stichting, die ongeveer
gelijk is aan het bedrag van de bouwkosten. Ook dat
is een zaak die geen risico's oplevert; de Raad is ver
trouwd met de figuur, dat door de Stichting Leeuwar
der Industriegebouwen grond in koop wordt ontvanger-
van de gemeente Leeuwarden, die de Stichting dan in
de een of andere rechtsvorm weer doorgeeft, en dat
de Stichting daarnaast van de gemeente Leeuwarden
leningen ontvangt, waarmee gebouwen worden ge-
icht. Dit geld wordt dus omgezet in vast goed en het
risico dat daaraan verbonden is, is heel gering, zo niet
afwezig. Dit zal als ik me niet vergis het 17e of
18e industriegebouw zijn, dat op deze wijze wordt ge
sticht. Tot dusver is deze zaak heel erg safe en goed
i gelopen. Er komt echter nog van alles bij. Dit bedrijf
heeft, zoals ik U in eerste instantie al zei, ook in andere
plaatsen van het land gezien. Men heeft daar ook aan
trekkelijke aanbiedingen gehad en niet alleen kreeg
en die in ons land. Men heeft ook connecties buiten
c grenzen van Nederland, zodat men bepaald niet uit
sluitend op de medewerking van de gemeente Leeuwar
den is aangewezen om zich verder te ontplooien. In dit
geheel past dan ook, naar ons inzicht, een vlotte be
sluitvorming van de kant van de overheidslichamen,
die hiermee te maken hebben. Dit ligt in het vlak van
cle industriebevordering, een gebied, waarop men over
het algemeen toch wel verlangt, dat ook de overheid
de zaak niet wegens formele redenen ophoudt. En dan
wil ik de heer Van der Veen direct toegeven, dat het
hier niet alleen een formele zaak betreft, maar ik ge
loof toch, dat de Raad bij deze, in wezen eenvoudige,
voorstellen bepaald geen grote moeite behoeft te heb
ben, er zijn mening over te vormen.
Ik stel U voor de beraadslagingen te sluiten.
De heer Van der Veen: Ik doe een voorstel tot aan
houding.
De Voorzitter: Hier wordt dus door de heer Van
der Veen mondeling het voorstel gedaan om het voor
stel van B. en W. aan te houden.
Wenst iemand van de raadsleden er nog over te
spieken
De heer Tiekstra (weth.): Hoewel ik mij formeel
de bezwaren van de heer Van der Veen heel wel kan
indenken, geloof ik, dat hij hier toch volstrekt over
drijft. Het voorstel van B. en W. past volkomen in het
beleid van het College en de Raad heeft B. en W. de
laatste jaren daarin voortdurend gevolgd. Zou dit voor-
el buiten het kader van dat beleid vallen, dan zou ik
i.ie dus de bezwaren van de heer Van der Veen als zeer
reële bezwaren kunnen voorstellen, maar feitelijke be
svaren kan hij niet hebben, want met zijn medewer
king zijn er reeksen van gelijksoortige besluiten tot
and gekomen. En het College mag toch, ook wat het
bepalen van zijn beleid betreft, erop vertrouwen, dat
de Raad dit beleid ook nu volgt. En daaraan ontleent
het College ook de vrijmoedigheid in de situatie, waar
in wij met betrekking tot deze zaak verkeren, dit voor
tel op korte termijn te doen. Ik dacht, dat een van de
klachten i.z. het overheidsbeleid vaak was, dat het niet
agvaardig is. Welnu, hier is een bewijs geleverd, dat
het wel slagvaardig kan zijn.
Ik zou dus aanneming van het voorstel van de heer
Van der Veen ernstig willen ontraden.
De heer K. J. de Jong: Ik kan voelen voor de argu
mentatie van de heer Van der Veen. We hebben zelf
het Reglement van Orde destijds gewijzigd in deze zin,
dat er meer tijd voor de bestudering der voorstellen
beschikbaar moet zijn. Ik kan met zijn opmerking, dat
e onszelf moeten respecteren en daarom deze gang-
van zaken moeten afwijzen, wel meegaan. Maar ik ge
loof aan de andere kant, dat er toch buitengewone om
standigheden kunnen zijn. En die zijn, meen ik, t.a.v.
uit punt wel aan de orde. Had het College gezegd: We
hebben maar drie weken gewacht, waarmee het het
sico genomen zou hebben deze industrie moeilijkheden
in de weg te leggen, dan, zo stel ik mij voor, zou de
heer Van der Veen met mij een der eersten zijn ge
weest om te zeggen: College, had U daar nu niet een
spoedeisende zaak van kunnen maken? In dat geval
ben ik genegen het College t.a.v. dit punt te volgen.
De beide andere punten, die aan de agenda zijn toe
gevoegd, zouden m.i. net zo goed tot de volgende ver
gadering kunnen wachten. Als dat inderdaad het geval
is, zouden we die moeten laten staan. En dan zou U
kunnen doen blijken van zoveel respect voor de Raad,
dat U zich houdt aan de destijds door de Raad gedane
uitspraak. In deze noodsituatie, nu U niet anders kan,
ben ik bereid U te volgen t.a.v. dit punt.
De Voorzitter: Met punt 12a kunnen we ook niet
wachten. Dat vormt één geheel met dit punt.
De heer Van der Veen heeft een voorstel van orde
gedaan en ik vraag dus aan de Raad zich daarover uit
te spreken. Verlangt nog iemand het woord?
De hear Santema: Ik woe allinne mar forklearjc,
dat üs fraksje hoegenamt gjin forlet hat om dizze saek
üt to stellen, mar har efter it ütstel fan B. en W. stelt.
De heer Bootsma: De argumentatie, door Wethou
der Tiekstra hier naar voren gebracht, is m.i. voldoen
de overtuigend en ik meen dan ook wel namens onze
fractie te kunnen zeggen, dat wij in dit geval ook niet
voor uitstel zijn.
De heer Engels: N.a.v. de toelichting kan ik U zeg
gen, in aansluiting op wat de heer De Jong heeft op
gemerkt, dat wij de buitengewone omstandigheden bil
lijken, die op dit moment tot dit buitengewone resul
taat hebben geleid. Ik zou het alleen bijzonder op prijs
stellen, als het College een zekere geprikkelde stem
ming bij de Raad in de toekomst wil voorkomen, dat
het, als het zich in de situatie ziet gebracht, dat het
een raadsstuk op te korte termijn moet indienen, dan
nog vóórdat de behandeling een aanvang neemt, een toe
lichting geeft op de redenen, die daartoe hebben ge
leid. Daardoor stelt men de zaak in een veel prettiger
sfeer dan waarin we op dit moment komen te verkeren.
De heer Van der Veen: Ik meen, dat ik hierover het
woord mag voeren en dan heb ik er toch wel behoefte
aan om nog even terug te komen op wat voor en na
gezegd is. Ik wil aannemen, dat de zaak eenvoudig is
en dat de Raad gemakkelijk tot een besluit kan komen,
maar ik heb er bezwaar tegen, dat alleen maar op
gezag van U, mijnheer de Voorzitter, of van
één van de Wethouders aan te nemen. Ik wil,
dat de Raad de gelegenheid heeft zich daar zelf
van te overtuigen en die gelegenheid heeft de Raad
niet gehad. Ik wil aannemen, dat men zwicht voor de
bijzondere omstandigheden, die er een keer kunnen zijn;
ik wil dat ook doen, maar van die bijzondere omstan
digheden wil ik me toch zelf overtuigen. Ik wil niet
genoegen nemen met elk verhaal (wil mij de uitdruk
king vergeven; die is niet denigrerend bedoeld), met
elke mededeling, die van achter Uw tafel gedaan wordt,
voetstoots te aanvaarden; dat doe ik niet. Ik wil stuk
ken zien. En om die reden hebben wij ook de tijd nodig,
hebben wij dus zelf ook in ons Reglement bepaald, dat
de Raad een beslissing moet nemen. Het staat in de
wet, dat de Raad hierover te beslissen heeft. Dat doet
hij niet op het gezag van het College van B. en W.,
dat doet de Raad na zich zelf overtuigd te hebben.
Dat is mijn bezwaar. Als het inderdaad niet langer
kon wachten, dan had U op een andere termijn de Raad
kunnen oproepen. U had hem op een bijzondere dag
kunnen oproepen, b.v. volgende week woensdag. Als
het inderdaad zo belangrijk is, als U meent, had U er
een speciale vergadering voor kunnen bijeenroepen.
Maar U loopt hier aan de leiband van een Amerikaans
bedrijf over de Raad heen. Ik doe daar niet aan mee;
als de andere raadsleden over zich heen laten lopen,
dan is dat hun zaak.
De Voorzitter: Ik geloof, dat wij hier van onze kant
in tweede instantie weinig op behoeven te zeggen. Ik
ben het volkomen eens met wat de heer Tiekstra heeft
gezegd, n.l. dat de heer Van der Veen naar de mening
van het College in dezen nu wel in een overgrote mate
overdrijft. Het is hier een kwestie van een Nederlandse,
zelfs een Leeuwarder aannemer, die een prijs geeft en
die prijs bindt aan een termijn, zoals aannemers plegen
te doen. Die termijn is in dit geval kort, maar dat kan
het College niet helpen. B. en W. vinden het evenwel
van belang, gegeven, dat het hun College bekend is,
dat de prijs van heel grote invloed is op de beslissing
van dit bedrijf, deze zaak aan de Raad voor te leggen.
Daar is dus in geen enkel opzicht enige denigratie van
de Raad in gelegen. Het is ook dat is de positie van
het College aan B. en W. om de Raad ten aanzien
>.v T T», .V