4
5
van bepaalde zaken voor te lichten en als het College
dus bij monde van zijn voorzitter de Raad deze inlich
tingen geeft, dan geloof ik niet, dat het juist is om te
stellen, dat deze inlichtingen onvoldoende of niet juist
zouden zijn en vervangen zouden moeten worden. Daar
komt eigenlijk het betoog van de heer Van der Veen
t.a.v. bepaalde stukken die niet in handen van het
College zijn op neer, want de prijsaanbieding is niet
aan het College overgelegd. (De heer Van der Veen:
Hoe weten we er dan iets van?) Dat is de inlichting
van de Industriegebouwen, mijnheer Van der Veen.
(De heer Van der Veen: Daar weet ik niets van.) Ik
geloof, dat niet alleen de zaak op deze wijze te sterk
is overdreven, die komt hierdoor ook in een onjuiste
sfeer. In dit opzicht kunnen wij, meen ik, het advies
van de heer Engels wel in overweging nemen om van
onze kant althans te trachten die onjuiste sfeer te ver
mijden.
Ik zal er niet meer over zeggen; ik stel U voor om
ook t.a.v. dit voorstel van orde de beraadslagingen te
sluiten.
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: Wenst de heer Van der Veen stem
ming over zijn niet schriftelijk ingediende voorstel?
De heer Van der Veen: Ja zeker, mijnheer de Voor
zitter.
Het voorstel van de heer Van der Veen wordt ver
worpen met 31 tegen 3 stemmen, die van de heren
Weide, Mr. v. d. Veen en Kingma.
Het voorstel van B. en W. wordt vervolgens z.h.st.
aangenomen.
Punt 5 (bijlage no. 285).
De heer K. J. de Jong: Wij worden de laatste tijd
nogal eens geconfronteerd met voorstellen van B. en
W. om woningen onbewoonbaar te verklaren. Ik heb
soms voor mezelf de gedachte en die wil ik hier
ook uitspreken dat dit misschien wel zeer in het
bijzonder in verband staat met het volume aan woning
wetwoningen, dat hierdoor van rijkswege beschikbaar
kan komen. De vraag, die telkens weer bij mij opkomt
en die ook in onze fractie leeft, is deze: Heeft het Col
lege voor degenen, die na verloop van tijd, bij ontrui
ming van onbewoonbaarverklaarde woningen, een an
dere, passende, woning beschikbaar? Want het huur
niveau van de woningen, die wij nu gaan bouwen, is
ontzettend veel hoger dan dat van deze woningen. De
moeilijkheden, waarmede wij deze mensen confronte
ren, zijn van dien aard, dat wij ons de vraag wel eens
stellen: Is het tegenover hen wel verantwoord in een
zo uitermate geforceerd tempo deze onbewoonbaarver
klaringen door te laten gaan? Is het ook beter dit iets
af te remmen? Het gevolg zal dan misschien zijn, dat
het woningvolume iets kleiner wordt, maar wellicht
zouden de eigenaars dan iets aan deze woningen kun
nen verbeteren, zodat ze nog enige jaren bewoonbaar
kunnen blijven. Daarmee zal ook het woningtekort,
dat uiteindelijk nog vrij groot is, iets gedrukt kunnen
worden. Ik weet wel, dat hier ook andere kanten aan
zitten, maar wanneer wij deze mensen niet voldoende
vervanging kunnen bieden, dan mogen wij dat aspect
bij deze onbewoonbaarverklaring ook wel terdege in
aanmerking nemen. Ik weet niet, hoe de Wethouder
der Bedrijven en van Huisvesting hier tegenover staat.
Voelt hij dit probleem met mij en verkeert hij door deze
onbewoonbaarverklaringen permanent in grote moei
lijkheden, dan vind ik toch, dat we dit eens in de gaten
moeten houden.
De heer C. de Vries: Ik geloof, dat het bijzonder
moeilijk is om tegen de onbewoonbaarverklaring van
woningen bezwaar te maken. M.i. is krotopruiming
noodzakelijk. Toch kan ik mij voor een groot deel wel
bij de heer De Jong aansluiten, omdat ik ook meen,
dat enige voorzichtigheid op dit punt wel geboden is,
juist op dit moment, nu wij de cijfers in de aanbie
dingsbrief ik ga niet over de begroting praten
bezien en kunnen constateren, dat in Leeuwarden vooral
ook dit jaar zo bijzonder weinig woningen zijn klaar
gekomen. Ik zou me ook willen aansluiten bij de
vraag van de heer De Jong: Geeft dit op een bepaald
moment niet al te grote moeilijkheden, gezien de wo
ningpositie van de Gemeente en het helpen aan wonin
gen van een groot aantal mensen? Nogmaals de krot
opruiming is van grote betekenis en wij zullen die dus
moeten voortzetten. Ik ben op dit punt toch ook wel
eens wat huiverig, niet dat deze woningen niet zo
gauw mogelijk zullen moeten verdwijnen, maar laden
wij niet nieuwe moeilijkheden op ons door het in dit
tempo te doen?
De heer Van der Schaaf (weth.)De vragen, die bij
verschillende raadsleden zijn opgekomen, hebben ook
in de beraadslagingen van het College een rol gespeeld.
Daar is, vrijwel in dezelfde vorm als die nu naar voren
wordt gebracht, ook de vraag gesteld: Moeten we hier
wel op deze wijze mee doorgaan? T.a.v. deze onbe
woonbaarverklaring van 67 woningen is het College tot
de conclusie gekomen, dat die wèl aan de Raad moet
worden voorgesteld. De onbewoonbaarverklaring van
deze woningen is n.l. in woning-technisch opzicht ten
volle verantwoord. Alle, althans de meeste van deze
woningen zijn U uiterlijk wel bekend en het is wel
duidelijk, dat, ook gezien de gedetailleerde beschrijvin
gen, die ervan zijn, deze woningen er toch wel aan toe
zijn om onbewoonbaar verklaard te worden. De heer
De Vries heeft er op gewezen, dat het een apart en
een zelfstandig belang is in het gemeentebeleid, dat de
krotopruiming voortgaat en daarvoor is deze onbe
woonbaarverklaring het geëigende en wettelijke middel.
Ik geloof daarom, dat het van die kant bezien juist is
dit voorstel te doen en ik zou dan ook wel graag wil
len weten, of de Raad zich daarachter kan stellen. Het
spreekt vanzelf, dat het het College niet ontgaat, dat
ook deze maatregel betreffende deze 67 woningen weer
een bepaalde spanning geeft bij de woningvraag en
juist in categorieën, waarvoor niet grote aantallen be
schikbaar komen. De heer De Jong heeft daar zeer
terecht op gewezen. In het totale beleid van de Ge
meente komen deze beide gezichtspunten naar voren
en ik wil de Raad dus wel zeggen, dat het College de
opmerkingen, die hier zijn gemaakt, terdege in zich
zal laten omgaan. Zoals ik zei, is deze onbewoonbaar-
verklaring ook al en dat zal U misschien niet ver
wonderen in de kring van het College zelf punt van
overweging geweest. Ik wil wel stellen, dat het proces
van onbewoonbaarverklaring en daarmee de krotoprui
ming naar mijn mening in geen geval zal moeten wor
den gestopt, want wil men de woningbouw en de wo
ningtoestanden verbeteren, dan is één van de deugde
lijke middelen daarvoor stellig ook de onbewoonbaar-
verklaring en daarna de ontruiming. Het stopzette i
kan dus bepaald niet in aamnerking komen, maar ik
wil wel zeggen, dat bij volgende voorstellen in het Col
lege van B. en W. stellig weer zal worden herinnerd
aan wat de Raad op dit punt heeft gezegd, n.l. of een
bepaalde mate van voorzichtigheid niet geboden is. Ik
wil niet zeggen, dat de onbewoonbaarverklaring
in een onvoorzichtige mate gebeurd is en in een ge
forceerd tempo dat is toch eigenlijk niet het geval,
want de toets blijft altijd, dat de woning in woning
technisch opzicht voor afkeuring in aanmerking moet
komen en dat daarvoor ook niet alleen het
oog van de gemeentelijke instantie beslissend is,
maar dat daar ook een nog hoger gezag aan te pas
komt. De heer De Jong heeft gevraagd: Speelt de toe
kenning of de verwachting van toekenning van een
volume bij dit alles ook een rol? Uiteraard is dit een
reëel element, het is een element, dat bij de gemeente
lijke verdeling door het Ministerie is opgenomen als
één van de factoren en dat wordt natuurlijk ook in de
gemeente Leeuwarden onderkend. En omdat men het
gehele terrein en het gehele probleem als één geheel
moet zien en behandelen, speelt uiteraard dat mee een
rol, maar ik geloof wel, dat ik mag zeggen, dat uit
eindelijk beslissend toch nog altijd is de technische on
bewoonbaarverklaring en de criteria daarvoor op basis
van de procedure van de Woningwet.
De hear Santema: It wie myn plan oarspronklik net
om oer dizze saek to praten, mar ik sjoch dochs wol in
bipaeld gefaer. As ik sa de bisprekkings hear, dan
m :n ik, dat wy wol oppasse moatte, dat wy oan dit
stik fan üs gemeentehüshalding net in to folie for-
I traegjende wurking jowe. Krotwenningen ommers bi-
I t jutte foar de mienskip in stik skande. En ik mien ek
I altyd noch, dat, hwannear't in gemeentlike oerheit der
I nei stribbet om dizze misstannen safolle en sa gau
B mooglik oan'e kant to krijen, dy moreel yn elk gefal
I op syn plak is. En dat dat ek noch mei in pressy bi-
I 1 .jutte kin op it lansregear, de hegere autoriteiten,
I hwer't de Wethalder it oer hie, om üs foar dizze for-
I fanging de nedige middels to jaen. Ik soe dus sizze:
I Wy moatte dizze saek fuortsette. Ik leau ek wurklik,
I dat dit ütstel fan B. en W. con amore troch üs oer-
nommen wurde moat en dat wy net sizze moatte tsjin
I B. en W.: „Tink der om, op dit stuit witte wy noch
g-jin forfanging". Wy moatte der mei trochgean om
I foar de minsken dy't it bitreft noch in goed ünderdak
I skeppe to kinnen. Der sil yn de takomst miskien mear
I tocht wurde moatte oan de wentebou foar dizze lju.
I En dit sil miskien ek aensen wer bliken dwaen by de
I i 'penbiere biskögingen, as wy de bigreating bihan-
I i lje. Ik winskje B. en W. yn elts gefal wysheit ta om
I yn dizzen mei goede ütstellen by üs to kommen, sadat
I wy trochgean kinne mei de krotopromming, hwant ik
I siz it nochris: It is in skande foar de stêd.
De heer Kingma: Ik zou me na alles wat hier ge-
I gd is toch eigenlijk wel willen aansluiten bij wat de
I l:eer Santema gezegd heeft. We moeten het zeker niet
I zoeken in het stopzetten of vertragen van de krotop-
I ruiming, maar dit kan misschien wel een aansporing
I zijn voor het College om te zoeken naar middelen om
te komen tot bouw van meer goedkopere woningen.
I Die moeten we natuurlijk wel hebben; we moeten zeker
I niet de krotopruiming stopzetten. We moeten wel zoe-
I ken naar meer goedkopere woningen, desnoods met
I een overgangstermijn van gemeentewege.
De heer K. J. de Jong: Na wat de heer Santema
heeft gezegd, wordt hier wel een beetje een richting
an de discussie gegeven, die mij eigenlijk niet ligt.
I Het lijkt, alsof ik er geen bezwaar tegen heb deze
mensen in krotten te laten wonen, maar het gaat er
I mij juist om, dat wij, wanneer wij deze krotopruiming
met kracht voortzetten, dan straks niets hebben om
I hun aan te bieden. Hoe vindt U dat? In het laatste
I voorstel i.z. woningbouw werd een blote huur berekend
van f 22,50. Straks wordt dat in het plan 't Ielan
f 26,f 27,of f 28,Als wij de komende jaren
.hechts woningen van deze prijzen beschikbaar krijgen
I m we gaan intussen maar door met krotopruimen,
m voelt U de spanning die ontstaat: aan de ene kant
vul men hun, die uit sociaal oogpunt geholpen moeten
orden, wel een goed huis bieden en aan de andere
Kant zou men him er een grotere weldaad mee doen
I hen maar in de bestaande situatie te laten blijven. Als
I U er zo pertinent van overtuigd is, dat een snelle krot-
I opruiming moet plaats hebben, dan moet U beter aan-
luiden waar de huidige krotbewoners dan heen moeten.
En als dat niet kan, dan vraag ik me af, of het niet
I erstandiger is een tikje af te remmen, al ben ik nog
I zo'n voorstander van krotopruiming. Ik heb nog niet
I van de Wethouder van Huisvesting gehoord, of het
I ook nog wat meevalt. Dat is nu net het punt, waar ik
I graag wat meer over zou willen weten. Van de Wet
houder van Openbare Werken heb ik al zoveel ge
il lioord; daar kan ik wel genoegen mee nemen.
De heer C. de Vries: De Wethouder heeft o.m. ge
zegd, dat hij hoopte, dat de Raad achter dit voorstel
zou kunnen gaan staan. Ik kan verklaren, dat hij, al
thans wat mij betreft, daar volledig op kan rekenen.
Ik heb ook vooropgesteld, in de eerste ronde, dat de
i krotopruiming bijzonder hard nodig is, maar ik heb
tevens angst uitgesproken met betrekking tot de ver
engende woningen en het trage tempo, waarin op het
ogenblik in onze gemeente de woningen klaar komen.
Ik zou nogmaals met nadruk dezelfde vraag aan de
heer Pols willen stellen: „Waar blijft de vervangende
woning voor deze mensen en komt U op dit punt niet
in moeilijkheden?"
Ik meende voorts even de gedachte te beluisteren,
alsof bij mij het probleem van de krotopruiming een
minder belangrijke rol zou spelen. Ik kan echter met
geheel mijn hart verklaren, dat dat ook een van de eer
ste dingen is, die ik graag niet alleen Leeuwarden
maar alle gemeenten in Friesland en Nederland zou
willen aanbevelen.
De heer Pols (weth.): Mijn naam is al meerdere ke
ren genoemd en ik wil er natuurlijk ook wel iets van
zeggen. De waarheid ligt ook hier weer in het midden.
We kunnen niet zeggen, dat de heer De Jong ongelijk
heeft; inderdaad geeft de krotopruiming spanningen.
En ik wil hem ook wel zeggen, dat het heus voor het
Bureau Huisvesting heel grote moeilijkheden oplevert
om straks voor de huidige bewoners een vervangende
woning te vinden. Dit kan alleen door opschuiving en
dan moet er vrijwat verschoven worden, want aan
mensen, die nu in een woninkje zitten van f 2,f 3,
of f 4,in de week, kan men geen woning van f 12,
kwijt. Misschien kunnen ze door verschuiving aan een
woning van f 6,f 7,geholpen worden. Het gaat
hier eigenlijk om het tempo. Hoe snel moet men dit
doen? Ik herinner me nog dat is misschien vijf of
zes jaar geleden dat Bouw- en Woningtoezicht
eens een studie heeft gemaakt van het aantal wonin
gen, dat in een bepaalde periode ik meende, dat
het over tien jaar was voor onbewoonbaarverkla
ring, dus voor afbraak, in aamnerking kwam. En dat
kwam toen neer, als ik het me nog goed herinner, op
een 200 woningen per jaar. We weten wel, dat we dit
aantal de laatste jaren in de verste verte niet gehaald
hebben en dat we heel erg achter zijn in dezen. Over
dit voorstel bestaat bij het College ook geen enthou
siasme. We zouden deze mensen eigenlijk allemaal
veel liever een paar paar laten blijven waar ze zijn,
maar dat is al enige jaren lang zo gegaan. Als we
de lijst, die we hieromtrent hebben, eens langs gaan,
dan zouden we met wat opknappen deze of gene wo
ning nog wel een jaar of wat „in leven" kunnen hou
den, al moet ik er direct bij zeggen, dat dit in hoofd
zaak alle woningen zijn, die op een rijtje zijn gebouwd.
Als men een paar die er tussen zitten, die wat slecht
bewoond zijn geweest of die totaal onbewoonbaar zijn,
gaat afbreken, dan vallen de andere ook om; dat is
altijd de grote moeilijkheid. De eigenaars hebben er de
laatste jaren ook totaal niets aan willen doen, omdat
de woningen straks toch worden afgekeurd. Misschien
is er een enkele woning, die het waarschijnlijk nog wel
even zou kunnen uithouden, maar er zijn hier ook een
aantal bij, die men gerust kan wegrekenen. En daarom
wil ik wel degelijk onderstrepen wat de heer De Jong
zegt, n.l. dat men dit met bijzonder grote voorzichtig
heid moet doen.
doen.
En dan bin ik it net hielendal iens mei de hear San
tema, dat men nou mar sa hurd as men kin öfbrekke
moat, hwant wier, wy hawwe de forfangende wenten
net. Wy moatte hjir o sa foarsichtich mei wêze, oars
kinne wy aensen dizze minsken net helpe. Wy hawwe
der yn it Kolleezje al hiel faek oer praet, oft wy
miskien fan üs gemeentewenten dy kin men altyd
better hwat opknappe litte yn de takomst noch ris
hwat goedkeape wentsjes foar dizze lju biskikber stelle
kinne. Wy hawwe ek al ris in plan hawn om in great
oantal wenten hwat op to knappen, mar dan seit De
Haech: „Jim meije dat net mear dwaen"; dizze wenten
moatte yn tsien jier ek fuort wêze.
Ik geloof, dat ik wel namens het College mag zeg
gen, dat we met uiterste voorzichtigheid te werk zullen
gaan en dat we slechts zullen wegdoen wat hoogst
noodzakelijk is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 6 (bijlage no. 305).
De heer Bootsma: Het slot van de raadsbrief is
eigenlijk duidelijk genoeg: de Raad is niet competent
en dan zijn we dus wel genoodzaakt dit schrijven voor
kennisgeving aan te nemen. Het is dan ook minder over
het feit als zodanig dan in het algemeen, dat ik meende
toch iets ervan te moeten zeggen. T.a.v. het aan
brengen van een reclame-aanduiding moet men toch
niet al te veel afgaan op de adviseurs. Ik kan me in
denken, dat het op een bepaald moment wenselijk ge
oordeeld wordt helemaal geen reclame aan te brengen in
een bepaalde straat, maar hier moet men toch ook even