10 men moet, zonder dat er een verplichting voor hem te vinden is, is, hoewel niet onoverkomelijk, niet fraai. We kunnen zo doorgaan. Op pagina 4 is de taak van de deskundigen buitengewoon raar omschreven. Het komt praktisch hierop neer: Nu ja, we hebben een overeenkomst, maar als die overeenkomst niet goed is, dan kunnen we altijd nog deskundigen vragen, om dan voor ons maar te bepalen, hoe die overeenkomst wèl had moeten zijn. Ik vraag mij een ogenblik af, of we dan niet in strijd komen met de bepalingen van het B.W., volgens welke toch een overeenkomst een min of meer bepaald onderwerp moet hebben. Bijlage B geeft eigenlijk dezelfde soort moeilijkheid. Ik zal de achterkant van dit stuk eens voorlezen: „De deskun digen zullen „alle" partijen" enz., maar het gaat hier om twee partijen: 1. het Prov. Instituut voor de Volks gezondheid en 2. de Stichting. En als het over twee partijen gaat, dan plegen wc niet over „alle" te spre ken. Maar laten we dat vergeten. We weten alweer niet, wie en wat deze deskundigen zijn. Die zullen zelfs kunnen adviseren om het Instituut te veranderen en te verbeteren; ze kunnen alles doen en dat vind ik nu precies het griezelige van dit geval. Hier hebben we dus te maken met een paar reglementen, die ken nelijk zeer in de haast en dat is ook het bezwaar, dat Uw College had opgesteld zijn. Maar men heeft dit onvoldoende doordacht; men heeft eigenlijk alles overgelaten aan deskundigen, blijkbaar met de idee van: Als we het woord deskundigen maar gebruiken, dan krijgen we wel een paar lieden te pakken en hoe we die krijgen, daar moet de kantonrechter dan maar voor zorgen die in staat zijn om alle wijsheid die ze bezitten, zo te gebruiken, dat dit allemaal wel goed komt. De kantonrechter zal deskundigen aanwij zen op verzoek van de eerste de beste, die het nodig vindt om deze man te vragen: benoem alstublieft de heer Jansen of de heer Pietersen, want die zijn deskun dig. De kantonrechter kan ook niet weten, wie op het gebied van deze reglementen deskundig is. Als wij hieraan meedoen, dan betekent dit en nogmaals: ik zal me daar uiteindelijk niet tegen verzetten dat wij een blanco volmacht geven aan ons onbekende des kundigen. De Voorzitter: Nu is het aan mij om de opmerkingen en vragen te beantwoorden, voorzover ze en daar kom ik dan straks wel op terug aan het adres van het College zijn gericht. De heer Ytsma en ook de heer Van der Veen heeft als eerste vraag gesteld: Waarom is het Klinisch- Chemisch Laboratorium niet ingebracht in het Prov. Instituut voor de Volksgezondheid en waarom moet hier nu een aparte stichting worden gevormd? Het antwoord erop is heel eenvoudig. Het Prov. Instituut voor de Volksgezondheid dat het Prov. Laboratorium exploiteert, is een stichting, waartoe alle ziekenhuizen in Friesland zijn toegetreden en daartegenover is de stichting Klinisch-Chemisch Laboratorium opgericht door de twee plaatselijke ziekenhuizen: Diakonessen- huis en St. Bonifatiushospitaal, waarbij dan het ver zoek is gedaan aan de gemeente Leeuwarden om met het Stadsziekenhuis daaraan mee te doen. Het Klinisch- Chemisch Laboratorium met andere woorden zal, al thans in aanvang, uitsluitend werk verrichten voor die plaatselijke ziekenhuizen. Dat geeft dus een heel ander kostenbeeld en het heeft ook een ander personeel dan nodig is voor het werk van het Prov. Laboratorium, dat over de gehele provincie werkt. De heer Ytsma heeft, als ik hem goed begrepen heb, uit pagina 2 van het voorstel gelezen, dat het College aanvankelijk bezwaar had tegen de termijn van 40 jaar, maar dan is hier sprake van een misverstand, want het College heeft tegen die 40 jaar geen bezwaar gehad; B. en W. hebben wèl bezwaar gehad om de Gemeente voor veertig jaar te binden aan de aanvan kelijk voorgestelde bepalingen; zij hadden hiertegen voor een deel bezwaar, juist omdat deze binding zo lang zal moeten duren. De heer Van der Veen heeft verder aanmerkingen op de redactie van de bijlagen A en B. Nu is het voor mij gemakkelijk om hierop te antwoorden, omdat de positie inderdaad is, zoals de heer Van der Veen zelf heeft gesteld: deze redacties zijn niet door de Gemeente opgesteld. Er is alleen maar aan de Gemeente gevraagd, of zij alsnog zou willen meedoen. Wij hebben wel be zwaar gehad tegen een aantal bepalingen, ten aaneen waarvan de Gemeente het bezwaar had, dat gemakke lijk tot grote uitgaven zou worden besloten en dat de Gemeente daardoor voor haar deel gebonden zou zijn, Dat was het hoofdpunt; overigens zijn wij, omdat dat punt zelfs heel grote moeilijkheden gaf en tal van be sprekingen en correspondentie heeft gevraagd, dan verder maar heengestapt over kleinere oneleganties in de trant zoals de heer Van der Veen die ook al heeft aangewezen. Ik behoef dan wel niet te zeggen, dat de figuur zo is dat staat duidelijk in het voorstel dat de Stichting Klinisch-Chemisch Laboratorium an het Prov. Instituut een gedeelte huurt van het gebouw, dat op het ogenblik in aanbouw is, en deze Stichting sluit dan een overeenkomst met de drie plaatseli; :e ziekenhuizen. Nu richt het hoofdbezwaar van de heer Van der Veen zich tegen de bepalingen, waarin over deskundigen wordt gesproken en hij stelt het zo, dat deze overeenkomsten in feite er op neerkomen, dat de deskundigen van de Gemeente mee een blanco vol macht zouden krijgen om alles te doen. Dat is naar onze wijze van zien toch niet, althans niet in allen de^e, het geval, want de situatie is zo, dat, wanneer de Ge meente toetreedt tot deze overeenkomsten, allereerst de contractpartijen tot overeenstemming moeten zien te komen over punten, waarover ze van mening vee- schillen, en pas wanneer deze partijen het niet eens kunnen worden, dan benoemen zijzelf deskundigen, i - derdaad niet nader aangeduid, maar in elk geval ver trouwenslieden, aan wie ze ieder hun belangen in han den kunnen geven. Wanneer ze het over de benoeming van deskundigen niet eens kunnen worden, dan komt p s de kantonrechter aan bod, die van zijn kant een aa - wijzing doet. Deze situatie is dan ook mee een reden geweest voor het College om te zeggen: Inderdaad zijn hier redactionele oneleganties; belanghebbenden zijn ;n de eerste plaats de twee grote ziekenhuizen, die, wan neer er fouten worden gemaakt, in de allereerste plaa s zelf de gevolgen van die fouten zullen hebben te dra gen en de zorg van het College is in die situatie in hoofdzaak deze geweest, dat de Gemeente in dit ge heel van zaken niet de dupe zou worden van een o juist financieel beleid, maar dan ook alleen maar voor dat vrij geringe, zesde, deel dat de Gemeente hiermee te maken heeft. Meer valt hier nauwelijks van te zeg gen, omdat de zaak van de aspirant-mede-contractar- ten gesteld is, precies zoals de heer Van der Veen h zelf zopas geformuleerd heeft: Gemeente, we hebben graag, dat U meedoet, maar wij willen tenslotte niet verder gaan dan de bepalingen, die wij U voorleggen. Daarbij is er toch nog een gesprek gevoerd over enige veranderingen, die na veel moeite zijn aanvaard. H eindresultaat van dit onderhandelen en dit geven en nemen is geweest wat U hier voor U heeft liggen en dat naar onze mening voldoende aanvaardbaar is, om op deze wijze ten bate van het eigen ziekenhuis m deze stichting en met dit contract akkoord te gaar.. Dit zou ik er van willen zeggen. De heer Van der Veen: Ik heb de indruk, dat de a> tiviteit van het College tot gevolg heeft gehad, dat in e ovei*eenkomst, die als bijlage A overgelegd is, artikel 7 nu bepaalt, dat in het huishoudelijk reglement van de stichting een bepaalde stemmenverhouding wordt voor geschreven voor aanschaffingen van een bepaald bedrag en vooi' het benoemen van staffunctionarissen. Ik vraag mij af, of dat veel effect heeft, omdat de statuten van de stichting dus ook een bepaalde stemmen verhouding voorschrijven en die statuten zijn niet ge wijzigd, hoewel, dacht ik, het wijzigen van de statuten van de stichting toch niet zo'n halsbrekend karwei is en ook niet zo verschrikkelijk kostbaar, dat dit niet mogelijk zou zijn. En als er dus verschillende regeli) gen staan in het huishoudelijk reglement van de stich ting en in de statuten, dan wil ik aannemen, dat er lieden zullen zijn, die zeggen: De mogelijkheden, de de statuten geven, kunnen tenslotte beperkt worden, maar het kan ook heel goed zijn, dat anderen zeggen: Nee, de statuten gaan vóór het huishoudelijk reglement en dus is dat goed. Al deze zaken zouden nog niet eens zo erg moeilijk zijn, als die aan een normale rech ter of aan een college van juristen ter beslissing we: - den voorgelegd, maar dat is niet zo. Het zijn deskun 11 digen en die kunnen alles, meer dan U, dacht ik, zo- straks zei. Art. 10 lees ik U maar voor: „Zij zullen bevoegd zijn om leemten in deze overeenkomst aan te vullen in de geest van deze overeenkomst," en zelfs om „(Ure overeenkomst te wijzigen in gevallen waarin de redlijkheid dat meebrengt", maar dat is een redelijk hei die zij zelf moeten beoordelen. Overeenkomst B zegt: Ze kunnen op grondslag van dit contract en verder door tussen partijen te sluiten contracten en te maken bepalingen alles regelen wat ongeregeld blijft of waarvan in redelijkheid (weer naar het oordeel van de heren zelf) moet worden aangenomen, dat de rege lingen anders zouden moeten zijn getroffen. Ze zullen zei s kunnen adviseren, dat het instituut het gebouw zal veranderen en zal verbeteren. Meer blanco vol macht kan ik me niet voorstellen, maar ik heb begre- pt dat U het met me eens is; dus ik wil het hier maar bij laten. De heer Ytsma: Ik heb deze nieuwe stichting zo ge::ien, dat aanvankelijk de drie Leeuwarder zieken huizen daarbij betrokken zijn, maai- dat deze nieuwe stichting zich eigenlijk toch tot ideaal stelt om ook te komen tot een provinciale coördinatie. Dan krijgt men dus eigenlijk dezelfde werkwijze als op het ogen- bli het Prov. Instituut voor de Volksgezondheid volgt. Ik geef U toe, dat er thans dus een overeenkomst is tu; -en deze drie ziekenhuizen, maar er staat nadruk- k, ijk in de raadsbrief, dat het in de bedoeling ligt zijn vb ugels ook over Friesland uit te slaan en daarom he "ik gedacht: Waarom kan deze gehele stichting, nu t deze geheel nieuwe onderzoekmethode niet geïn- co poreerd worden in het Prov. Instituut voor de Volksgezondheid In de tweede plaats heb ik Uw antwoord i.z. de kwestie van de 40 jaar niet precies begrepen, of U hebt m misschien niet precies begrepen. Er staat in de raadsbrief: „Hoezeer wij oog hebben voor de druk der omstandigheden, die tot een snelle beslissing moeten leiden, wij achten het ten enenmale onjuist voor een termijn van tenminste 40 jaar contracten aan te gaan." M jn vraag was dus alleen maar: Bestaan die bezwa ren dan op het ogenblik niet meer? De heer K. J. de Jong: De opmerkingen die de heer Van der Veen gemaakt heeft, geven mij toch wel de in i uk, dat het alsnog wel goed zou zijn, dat we traeh- te verbeteringen in deze overeenkomst aan te bren gen. Onze positie kan misschien ook wel minder zwak zijn dan we zelf wel eens menen, want ik dacht ook, dat de Voorzitter van onze Raad qualitate qua zitting heeft in het bestuur van het Diakonessenhuis. We zou- dc n dus niet alleen als partner, als Gemeente, maar ook indirect nog invloed kunnen laten gelden. Als dat nog g< lekt zou worden door datgene wat hier in de Raad gesteld is, dan is een verbeterde redactie toch verkies- 1 ijker dan die, welke hier nu gegeven wordt en vooral, wanneer aangetoond wordt, dat het op bepaalde pun- ti i toch nog wel beter kan. En dat is door het College toch niet bestreden. Daarom wil ik alsnog met klem o; 'erstrepen, dat getracht wordt deze voorstellen beter krijgen dan ze nu zijn en dus wijzigingen in de geest, zc Is de heer Van der Veen aangegeven heeft, aan te brengen. De Voorzitter: Van mijn kant nog enkele korte op merkingen in antwoord op wat door de verschillende heren is gezegd. De heer Van der Veen heeft zich bij artikel 7 van hei ontwerp-overeenkomst afgevraagd, of die bepaling veel effect zal hebben, omdat de statuten niet veran- cl ï'd zijn en alleen voorgeschreven wordt in het huis houdelijk reglement de bepaling van de f5.000,te doen opnemen. Het heeft ons willen voorkomen, dat deze bepaling toch wel voldoende was, want ook al zouden de statuten anders zijn, de Gemeente zat zich to h altijd op deze contractbepaling kunnen beroepen, w nneer de zaken niet lopen, zoals ze volgens deze be paling en volgens de wens van de Gemeente zouden moeten lopen. Maar dit is een punt, dat van onze kant inderdaad nog verder de aandacht zal kunnen hebben. Wat betreft de opmerking van de heer Ytsma t.a.v. het afzonderlijk oprichten van deze stichting, omdat deze zich voorstelt straks over de gehele provincie te werken, zo sterk is het niet gesteld. Het begin is alleen nog maar het werken voor de drie plaatselijke zieken huizen, met de mogelijkheid om na verloop van tijd die kring uit te breiden, zodat, waar op het ogenblik het Prov. Laboratorium gedragen wordt door alle Friese ziekenhuizen en dit Klinisch-Chemisch Laboratorium al leen nog maar door de drie plaatselijke, deze organisa torische scheiding vooralsnog aangewezen scheen. De heer Ytsma heeft de zin i.z. de termijn van 40 jaar op pagina 2 van het voorstel niet juist gelezen, omdat hij de zin niet uitleest. Daar staat n.l.: „Wij achtten het ten enenmale onjuist voor een termijn van tenminste veertig jaar contracten aan te gaan, waartegen wij ernstige bezwaren hadden." Het gaat dus niet tegen de termijn van veertig jaar, maar om de bezwaren die voor die termijn aanvaard zouden moeten worden. De heer K. J. de Jong vraagt, of het niet mogelijk is alsnog naar verbeteringen te streven. Ik meen, ge geven de opmerkingen, die hier in de Raad zijn ge maakt, dat inderdaad voor een dergelijke poging wel plaats is en ik geloof wel aan de Raad te kunnen toe zeggen, dat door het College in deze richting gestreefd zal worden. Overigens en dat mag ik uit de eerste instantie herhalen is de situatie zo. dat in de eerste plaats en voor het grootste gedeelte belanghebbenden zijn de twee andere, veel grotere, ziekenhuizen, die ieder naar een sluitende exploitatie moeten streven en uit dien hoofde toch wel een heel sterke aandrang hebben om te zorgen, dat ook dit laboratorium volgens de juiste methode van financieel beheer wordt gedreven en dat is het punt, waarop het College dus vooral heeft gelet daarin is wel een naar onze wijze van zien sterke waarborg gelegen, dat de heren geen dingen zullen doen waar wij hen ook overigens niet op aan zien die de Gemeente schade zullen berokkenen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. ï'unt 12 (bijlage no. 304). De hear Santema: Der is ien artikel yn'e fémerk- foroardering, dat dochs wol efkes ncijer bisjoen wurde mei. En dat is artikel 19. Ut it riedsbrief blykt wol, dat B. en W. oer dit artikel net enthousiast binne en dat binne wy ek net. Wy léze yn lid 3: „Vee dat overeenkom stig hetgeen is bepaald in het tweede lid in bewaring is gesteld en dat voor het tijdstip van de aanvang van de eerstvolgende veemarkt niet door de rechthebbende is afgehaald, wordt van gemeentewege verkocht". Neffens üs is de redaksje fan dit artikel net hielendal óf. Wy soenen n.l. wol rekken halde wolle mei in gefal, dat dochs ek minsklik is. Yn'e wike dat sa'n bist dêr stiet, kin de keaper of forkeaper ünforwachts weireitsje en dan kin it foarkomme, dat de famylje dat bist der net weihelje kin. Dan wurdt it dus forkocht en nou freegje wy üs óf, oan hwa dan de bate is. Is it de Gemeente, dy't it jild foar dat bist bart of binne it de neibisteanden Sokke gefallen like miskien theoretysk, mar yn'e prak- tyk kinne se har wurklik foardwaen. Ik soe dêr wol hiel graech ris de miening fan B. en W. oer hearre wolle. De heer K. J. de Jong: Dit voorstel heeft ook punt van bespreking uitgemaakt in onze fractie. Daar is bezwaar gerezen met betrekking tot het gestelde on der A 6. (De Voorzitter: Van welke verordening, mijn heer De Jong?) De eerste verordening betreffende de kermis en we zouden graag aan A onder 6 toegevoegd willen zien de woorden „met uitzondering van de in dat tijdvak liggende zondag". Wij hebben nu bij de tentoonstelling Frisiana gezien, dat het echt niet nodig is, dat zo'n tentoonstelling op zondag geopend is en dat deze toch nog heel goed kan slagen. Ik meen, dat wij met de kermis geleidelijk aan deze rich ting ook uit moeten; op de andere dagen van de week is er voldoende mogelijkheid daaraan mee te doen, maar de zondag zouden we toch graag vrijhouden. Wij zullen dan ook bij dezen een desbetreffend voorstel in dienen. Het is mede-ondertekend door de heer Boom- gaardt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 6