een aanwijzing, dat de eisenverordening in haar oor spronkelijke vorm te zwaar is geweest. Het derde geval, waarop ook de heer Visser wijst, is onze spiksplinternieuwe veemarkt, die enige weken geleden de Frisiana geherbergd heeft. De caié's daar hebben, dacht ik, geforceerd een afscheiding van de z.g. eetzaal, die dan moet voldoen aan de eis van de tweede lokaliteit. Op de oude veemarkt had men dat in die vorm niet; het is ook niet bijzonder praktisch. En ik geloof, dat zelfs deze poging nog mislukt is, omdat deze tweede lokaliteit geen lichtschepping naar buiten heeft, maar op de veemarkt uitziet. Ik neem dus aan, dat, wil men de verloven of vergunningen in die vee- marktcafé's brengen, men deze eisenverordening op nieuw zal moeten bezien. Ik vind het niet erg, dat wij een eisenverordening gemaakt hebben om te trachten de inrichtingen op een hoger peil te brengen, maar wanneer achteraf blijkt, dat het in de praktijk toch wel bijzonder moeilijk is aan de eisen, die deze ver ordening stelt, te voldoen, dan geloof ik, dat wij ver standig doen op onze schreden terug te keren. Wij kunnen: öf die eisen voorlopig laten vei'vallen en ons conformeren aan die, welke door de Wet gesteld wor den, óf de zaak nog- eens opnieuw bezien, als wij meer vergelijkingsmogelijkheden hebben, öf eventueel de eisen anders formuleren, zodat we dus niet zo gebon den zijn als op het ogenblik met de bestaande veror dening. Ik meen ook, dat het College er op gewezen heeft, dat te verwachten is, dat binnen afzienbare tijd, bimien enkele jaren zelfs, een nieuwe Drankwet het licht zal zien. Die verwachting is er niet slechts de laatste jaren geweest, die is er al heel erg lang. Het ene concept na het andere van de nieuwe drankwet verschijnt en voor we het weten, is er al weer een nieuw concept op stapel gezet. Of die wet nu werkelijk zo vlug afkomt, weten wij niet, maar zou het College met deze verwachting gelijk hebben, dan zou ik het niet zo erg vinden, om dan maar eens af te wachten wat voor regeling er in die wet getroffen wordt. Het ingekomen adres betreft inderdaad een inrich ting, die niet aan de eisen kan voldoen, zoals die hier in de eisenverordening zijn gesteld, maar de inrichting kan dubbel en dwars voldoen aan de eisen, die ge steld worden in de Drankwet en in de besluiten, die op de Drankwet zijn gegrond. Ik heb deze inrichting bekeken; ze staat daar naar mijn mening wel op een gunstige plaats; men heeft daar, dacht ik, wel be hoefte aan een dergelijke inrichting. De heer Kanistra: Toen op 18 apnl het eerste ver zoek van de heer Visser hier is binnengekomen, heb ik op duidelijke wijze, dunkt mij, hier uiteengezet, dat ik mij er voor verklaarde om in deze wijk een vergun ning te geven voor een verlof A, wat ik nu herhaal, met name t.a.v. deze aanvrager. De heren Van der Veen en De Jong hebben al op gemerkt, dat de eisen eigenlijk te zwaar zijn. De heer De Jong zegt zeer terecht, dat die hoogst waarschijnlijk destijds zo zijn geformuleerd om het peil van de alco- holicabedrijven op te voeren. Men zou ons kunnen tegenwerpen: de Raad heeft zelf die eisen zo hoog gesteld, inderdaad, maar op dit moment betekent deze zelfde eisenverordening een obstakel voor hetgeen men eigenlijk wil bereiken. Dat heeft het College zelf ook al meerdere malen ondervonden. De heer Van der Veen heeft zo juist nog gezegd, dat men aan de Théskinkerij in de Prinsentuin, aan Onder de Luifel en even tueel aan inrichtingen in nieuwgebouwde panden ont heffingen gaat verlenen. Ik meen, dat het niet juist is, dat we, wetende welke moeilijkheden het geeft, door gaan mét deze te zware eisen te stellen. Nu krijgen we weer een voorstel van het College, waarin dezelfde eisen zijn opgenomen. Ik vraag me af, waarom wij eigenlijk zwaardere eisen hebben dan de Drankwet stelt. Destijds meenden we misschien, dat het nood zakelijk was, maar ik geloof, dat nu wel bewezen is, dat juist die zwaardere eisen moeilijkheden opleveren. De heer Van der Veen heeft zojuist nog gezegd, dat het hier gaat om een aantrekkelijk punt; het is een pand, dat m.i. heel netjes is; er valt niets op aan te merken. Bij een vorige gelegenheid heb ik al ge zegd, dat dit nu eigenlijk precies een punt voor de toerist en voor de wandelaar is om even uit te rusten; en ik vind het eigenlijk normaal, dat men daar een verlof A heeft, zodat degene, die dat wil, daar een glas bier kan gebruiken. Ik zou dan ook echt met de ge dachte van de heer Van der Veen akkoord willen gaan om deze verordening betreffende de wijkindeling maar verder te behandelen, doch de eisenverordening in een later stadium nog eens even te bezien. Ik meen, dat er alle reden is om het door adressant gevraagde verlof A toe te staan. Dat zou ik graag willen. De hear Santema: Us fraksje tinkt der yn great., trekken eigentlik krekt gelyk oer as de foargeande sprekkers. VVy binne ek fan bitinken, dat dizze easken op dit momint to swier binne. Wy soene der foar fiele, dat wy foar dit spésiale gefal, it gefal-Visser, lyk as de hear Van der Veen al opmurken hat, by wize fan gelegenheitswetjowing in bipaling skeppe kinnc, dy\ it mooglik makket, dat dit bidriuw in forlof A krijt. Lyk as de hear Kamstra ek al sein hat, dit punt oan'e ütgong fan'e stêd leit skielk oan in great plein, dat sünder mis tige de oandacht lüke sil. Dat bart eigentlik al op dit stuit; wy sjogge wit hoe faek, dat op sneinen en op moaije simmerjounen de minsken dy't in kuijei meitsje, efkes binnenfalle yn de saek fan de hoar Visser. En hwannear't dizze boarger fan'e stêd nou dc gelegenheit sjocht om mear klandyzje to krijen, meije wy as gemeentebistjür dan troch dizze swiere easken to stellen, dy't ek fier ütgeane boppe dy fan'e Drank wet seis, dizze man wol yn'e wei stean? Ik wol hjir fierder net folle fan sizze, it measte is ek al troch de foarige sprekkers sein. Dêrom woe ik mei krêft der- foar pleitsje, dat wy hjir rjocht dogge oan in boarger fan de Gemeente. De heer Bootsma: Onze fractie heeft zich uit de aard van de zaak over dit punt beraden en er ook vrij lang over gesproken. Het zal U niet verwonderen, dat wij dit een vrij moeilijke materie vinden. De Drankwet zelf is ook niet erg helder. Of dat nu aan de drank ligt of aan iets anders, dat laat ik in het midden. Over de eisenverordening is hier al breedvoerig gesproken en wij zijn ook eigenlijk wel van mening, dat het verschil tussen de eisen die in de Wet en die welke in de verordening gesteld worden, vrij groot is, maar er is bij ons toch ook wel de vraag gerezen: Wat zullen de eisen zijn van de nieuwe drankwet Wan neer wij onze eisen nu zouden gaan aanpassen aan de eisen van de oude drankwet en de eisen van de nieuwe wet, gesteld, dat die inmiddels tot stand zou komen, zouden hoger liggen, dan zou toch ook weer een vreem de situatie worden geschapen. Daarom zouden wij nu willen vragen: Is er bij Uw College omtrent de eisen, die straks in de nieuwe drankwet vergelijkbaar zullen zijn met de eisen, die wij momenteel stellen, iets be kend Is daaromtrent iets te voorspellen of welke ver wachtingen heeft het College ten aanzien daarvan? Wat de wijkindeling en de maxima der wijken be treft, ik geloof, dat we daar niet lang over behoeven te spreken. Ik meen de heer Van der Veen heeft dat ook al naar voren gebracht dat die wel aan rede lijke eisen voldoen. Wij zouden dus graag i.z. een ver gelijking tussen de oude drankwet, de voorliggende ver ordening en dé te verwachten nieuwe drankwet, iets naders van het College willen vernemen. De heer Klijnstra: Na deze sprekers kan ik wel kort zijn. De laatste spreker heeft het er ook over gehad, dat de Drankwet moeilijk te begrijpen is. Ik vind ook de raadsbrief betreffende dit punt, voor mij althans, moeilijk te volgen. Het lijkt mij toch toe, dat hier een verzoek wordt ingediend door iemand, van wie bekend is, dat hij een bedrijf heeft, waarin hij uitsluitend nette personenU weet allen wat ik daarmee bedoel accepteert. (Gelach.) Wanneer daar een bord nasi wordt gegeten, dan hoort daar, zo zegt men, een glaasje bier bij. Ik gebruik zelf geen bier, want men zegt, dat het niet goed is voor de lijn. (Gelach.) Ik vind een verlof A niet zo erg. In de raadsbrief wordt het woord „gelegenheidswetgeving" gebruikt. Als een maal een verordening is aangenomen en er wordt dan op alle mogelijke wijzen getracht die te ontduiken, dan is dat misschien minder acceptabel. Dit is voor mij wel een argument, maar aan de andere kant moet er toch ook wel een veiligheidsklep zijn voor bepaalde gevallen. Overigens sluit ik me gaarne aan bij de woorden van de heer Van der Veen en anderen. De Voorzitter: Ik zal trachten verschillende spre kers namens het College te beantwoorden. Ik heb dan als eerste in de rij de heer Kingma, die begonnen is met te verklaren, dat de aanwezigheid van een verlof A in de Kinderboerderij naar zijn me- nmg onjuist was. Het is met deze zaken zo: als een- eer aan de eisen van de Wet, het Drankwetbesluit en de Verordening tot dusverre de beide verorde ningen is voldaan, dan moeten B. en W. een ver gunning of verlof A verlenen. En we kunnen dan niet order treden in de vraag, of dat verlof A of die ver- unning op een bepaalde plaats, in een bepaalde in- ichting, minder wenselijk zou zijn. Dat was bij de tunderboerderij ook het geval; aan de voorschriften werd voldaan, dus hier diende de Wet te worden na geleefd door het verlenen van het gevraagde verlof A. Dan heeft de heer Kingma een vraag gesteld ten oanzien van de aantallen vergunningen in de tweede wijk. Hij heeft gezegd: Het maximum in deze wijk bedraagt twee vergunningen en verloven A mogen niet •/orden verleend. Er zijn verleend drie vergunningen. ,Het bestaande maximum ware in afwachting van de realisering van bedoelde bebouwing voorshands onge wijzigd te laten", zo staat het in het midden van pa gina 2 van bijlage 266. Nu waren deze drie vergun ningen er dus al, voordat het maximum was vastge steld. Gaat er een verdwijnen, dan kan er niet een ierugkomen, omdat het maximum twee geworden is; bat is dus de betekenis van het maximum. Maar hier beeft U dan ook meteen de verklaring. Er waren drie vergunningen, voordat het maximum op twee was be paald. U heeft het College gevraagd strenger op te treden tegen, zoals U het heeft genoemd, de vele slechte broegen en drankholen. Ik kan daar alleen op ant woorden, dat B. en W. ook in dit opzicht zo goed mo gelijk trachten de Wet na te leven en dat zij buiten de Wet om t.a.v. inrichtingen, die als minder goed of slecht gekwalificeerd zouden moeten worden, verder geen maatregelen kunnen nemen of kunnen laten nemen. Dit zijn trouwens punten, die niet rechtstreeks met het voorstel van B. en W. te maken hebben. Ook Uw vierde opmerking, dat in kruidenierswinkels alcoho lische dranken aan kinderen beneden de 16 jaar wor den verkocht, gaat buiten de beide voorstellen om. De Drankwet kent nu eenkeer de verkoop van z.g. zwak-alcoholische dranken in kruidenierswinkels en dit is dus een verkoop op talrijke plaatsen, zodat de con trole op deze verkoop uitermate moeilijk is. Maar ook in dit opzicht doet de politie wat zij bij machte is te doen; meer kan ik hier ook echt niet van zeggen. De heer K. J. de Jong heeft de indruk, dat het verschil tussen de eisen van de z.g. eisenverorde ning en die, waaraan de bestaande inrichtingen moeten oldoen, extra groot zou zijn. En hij heeft gevraagd: Is het niet juist om de eisen meer te richten naar die van het Drankwetbesluit? Hij heeft verder gevraagd: Is men, gegeven bepaalde ervaringen, wel op de goede weg? Ook andere heren die na hem het woord hebben gevoerd, hebben die vraag, misschien iets anders ge formuleerd, gesteld. Nu geeft de bestaande wet zelf geen eisen. De eisen zijn te vinden in het Drankwet besluit, gebaseerd op de Wet, en die eisen zijn bepaald ,iiet als hoog te kwalificeren. Toen het Gemeentebe stuur destijds aan de Raad deze verordening heeft voorgesteld, heeft het en ik meen, dat dit destijds ook aan de Raad in vroegere samenstelling in de stuk ken is meegedeeld een aantal verordeningen uit ver gelijkbare plaatsen geraadpleegd en zo ongeveer het gemiddelde genomen tussen wat elders in dit opzicht olaatselijk gold, dus niet de laagste eisen, maar ook bepaald niet de hoogste. Het is er zo ongeveer tussen in gegaan, menende, dat hiermee toch wel een ge matigd voorstel was gedaan. En ik geloof, dat de eisen nog altijd gematigd zijn. Men mag toch bij de bouw van nieuwe stadswijken wel verlangen, dat de outillage van die wijken, winkels en verenigingslokalen en dus ook van deze zaken in overeenstemming is met mo derne bouw, moderne inzichten, moderne eisen, en dat men in dergelijke nieuwe stadsgedeelten zich niet moet bepalen tot de minimale eisen, die het Drankwetbesluit t.a.v. deze verkoopgelegenheden stelt. Daar moet men dat is ook het voorbeeld van vergelijkbare gemeen ten bovenuit gaan, omdat deze zaken toch tenslotte ook langere tijd moeten gelden. En dan zijn wij van mening, dat deze eisen bepaald niet te hoog zijn. Wan neer een belanghebbende een gebouw zet, waarin een vergunning of verlof A moet worden gevestigd, dan dient hij zich toch bij voorbaat op de hoogte te stellen van de eisen die gelden. We mogen aannemen, dat tal van ondernemers in deze branche die uitermate kapi taalkrachtig zijn, of ook brouwerijen zeer wel in staat zijn om bij het bouwen van hun inrichtingen aan deze eisen te voldoen. De heer Van der Veen als ik dus even mag door gaan op de voorbeelden, die hij meent te kunnen aan voeren van wat de ervaring zou hebben geleerd zegt, dat deze eisen niet praktisch zouden zijn. Hij komt in de eerste plaats bij de Prinsentuin. Toen de Théskinkerij in de Prinsentuin klaar was, bestond de eisenverordening dat heeft de heer Van der Veen zelf al erkend nog niet; dus er behoefde bij de bouw ook niet rekening te worden gehouden met de bepalingen van een toekomstige verordening. Dit in de eerste plaats. Dan zegt de heer Van der Veen: Het Gemeentebestuur heeft kort daarna toch wel deze eisen aan de Raad voorgesteld, wetende of kunnende ver wachten, dat in de Prinsentuin een verlof A zou moe ten komen. Dat is destijds juist niet het geval ge weest; het was bij de bouw van dit theehuis slechts de bedoeling, dat hier een verlof B in zou komen. En pas later, toen de inrichting er eenkeer was, is ge vraagd daar een verlof A in te mogen hebben. Men heeft ik mag dit duidelijk stellen de Théskinkerij dus niet gebouwd met het uitzicht daar later bier en dergelijke dranken in te verkopen. En datzelfde geldt voor Onder de Luifel. Ons is destijds ook uitdrukkelijk door de eigenaren meegedeeld, dat men aanvankelijk niet de bedoeling heeft gehad in Onder de Luifel zwak- alcoholische dranken te verkopen. En men is pas later, toen Onder de Luifel er eenkeer was, de behoefte gaan gevoelen om dat ook te doen. Dus ook het voorbeeld van Onder de Luifel gaat in deze niet op. Onder de Luifel behoefde in de gedachtengang van de bouwer niet aan de eisen van de verordening te voldoen. Wat de café's op de veemarkt betreft, zegt de heer Van der Veen, dat het eetzaaltje, dat daar door glas is afgeschut, geen licht van buiten heeft. Dat is echter wel het geval. Dan wordt er gesteld, dat de lokaliteit van de heer Visser, de adressant, ruimschoots zou voldoen aan de eisen van de Drankwet. Ik heb al gezegd, dat de Drank wet zelf geen eisen stelt, het Drankwetbesluit wel. Maar deze lokaliteit voldoet wat de luchtschepping be treft, zelfs niet aan de eisen van het Drankwetbesluit. Dus in dat opzicht vergissen de heren zich. Nu is het onderhavige pand niet gebouwd en dat is heel duide lijk door het College in het raadsvoorstel gesteld als drankwetinrichting; de bouwtekening vermeldt twee dagwinkels. En dan valt het ook niet te verwon deren, dat deze zaak niet voldoet aan de eisen, die er aan gesteld moeten worden. Maar had de ondernemer van het begin af aan in deze nieuwe wijk een drank wetinrichting willen hebben, dan was het voor hem naar mijn mening bijzonder gemakkelijk geweest om wél met deze eisen rekening te houden, want ze zijn niet bijzonder hoog. Dit is dan ook meteen een antwoord op een vraag van de heer Kamstra: Waarom zwaardere eisen dan de Drankwet stelt? Ik heb al gezegd, dat het Drank wetbesluit minimale eisen stelt. Men moet in het nieuwe stadsgedeelte ook deze inrichtingen aanpassen aan mo derne eisen en niet terugvallen in drankwetgelegen heden, zoals die hoogstens in een oude binnenstad als restanten toelaatbaar zijn. Men moet juist buitenuit met de tijd weten mee te gaan. En ik mag herhalen: Zelfs aan het Drankwetbesluit voldoet deze inrichting in een bepaald opzicht niet eens, n.l. wat de lucht schepping betreft. De heer Santema maakt het naar mijn mening toch wel bijzonder bont, als hij zegt, dat hier recht gedaan moet worden aan een burger van de gemeente. Het recht is, dat hier bestaande bepalingen zijn en er wordt dus door het Gemeentebestuur niet iets anders ver langd dan dat ook deze burger zich houdt aan de bepalingen die gelden. Dit geval is eigenlijk te verge lijken met dat van iemand die een pand koopt voor op-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 3