Punt 4 (bijlage no. 362).
De heer Van der Schaaf (weth.): Het lijkt het
College juist, dat, voordat de besprekingen beginnen,
nadere mededelingen worden gedaan omtrent de
stand van zaken, zoals die op dit ogenblik is.
Gisteren heeft een deputatie van het College een
bezoek gebracht aan het Ministerie van Volkshuis
vesting en Bouwnijverheid. Daar hebben uitvoerige
besprekingen plaats gevonden met de wnd. Direc-
teur-Generaal en op grond daarvan moet het volgen
de worden medegedeeld.
In de loop van de vorige week is bij het College
ingekomen een brief van de Provinciale Direc
tie van Volkshuisvesting iin Leeuwarden, houdende
mededeling, dat de prijsaanbieding die is gemaakt
voor deze woningen, te hoog is en dat medewerking
van de zijde van het Ministerie aan dit plan niet kan
worden verleend. Er waren verder nog een aantal
kleinere bijzonderheden vermeld, maar het heeft niet
zoveel zin, dat ik die meedeel, omdat die tenslotte
niet de hoofdzaak betreffen. Op het Ministerie heb
ben wij, nadat onzerzijds de zaak was toegelicht, van
de functionaris die ik noemde en die werd geassis
teerd door een andere hoge ambtenaar, inderdaad
de mededeling bevestigd gekregen, die de Provin
ciale Directie ons schriftelijk had gedaan, dat op dit
moment geen medewerking aan dit plan zou worden
verleend. We staan dus nu voor de situatie, dat er
iets anders onder ogen moet worden gezien. Het
voorstel, zoals dat hier ligt, staat vandaag in dit licht,
dat het op het moment niet een haalbare zaak is.
Dit is een onaangename situatie, vooral ook omdat
een tijdlang het gevaar heeft bestaan, dat daardoor
voor de gemeente Leeuwarden een contingent wonin
gen verloren zou gaan. Wij kunnen echter de mede
deling doen dit hebben wij gisteren ook van de
wnd. Directeur-Generaal gehoord dat dit geens
zins behoeft te betekenen, dat het contingent voor
de gemeente Leeuwarden verloren gaat, omdat de
Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid een
aantal dagen geleden in de Tweede Kamer op vra
gen van de heer Bommer over deze kwestie de toe
zegging heeft gedaan, dat gemeenten die een aantal
woningen niet kunnen realiseren tengevolge van prijs-
moeilijkheden, de gelegenheid krijgen hun bouwcon-
tingemt van 1963, voorzover niet besteed, te realise
ren in 1964. Dit verruimt uiteraard de situatie voor
de gemeente Leeuwarden beduidend en wij zijn dus
nu op het punt aangekomen, dat wij moeten trach
ten een modus te vinden, waardoor wij het contin
gent van 1963 zo spoedig mogelijk realiseren op ba
sis van een plan waarvan we mogen aannemen, dat
het voor de toetsingsprijs haalbaar is.
De situatie in den lande is ook nog even vermel
denswaard, want eind 1963 is er een belangrijke bewe
ging gekomen in de prijzen in het bouwvak. Er is,
zoals U allen bekend is, een beduidende loonstijging
op het front van de bouwvakarbeid aanstaande, een
percentage, dat aanmerkelijk zal wegen. In deze
situatie is de Minister thans niet bereid de toetsings
prijs te verhogen met een percentage, dat overeen
komt met de te verwachten stijging van de lonen.
Daardoor ontstaat de toestand, dat op het Ministe
rie momenteel nogal wat plannen worden vastgehou
den, die niet de drempel van de toetsingsprijs over
kunnen komen. Dit heeft, hoewel het niet zo bedoeld
is, toch een afremmend effect; ik wil in dit verband
niet spreken van een bouwstop, want dat is het
bepaald niet, maar ik wil wel zeggen, dat we hier
een beleid hebben van de Minister, dat op het ogen
blik enigszins gericht is op tenminste zo menen
wij het te moeten interpreteren een beetje afrem
men, een beetje kalm aan, omdat we in Nederland
ook met een zwaar belaste bouwmarkt hebben te
doen. Dit alles is voor het College aanleiding geweest
zich ernstig te beraden over wat ons nu te doen
staat. Het College is bezig een oplossing te zoeken;
het hoopt in de loop van de maand januari 1964
aan Uw Raad een plan voor te leggen, waarvan we
mogen aannemen, dat het de curveprijs, de toet
singsprijs, kan halen. Daarbij streven wij er dus
naar, dat wij, zodra de winter, die nu is begonnen,
voorbij is, met de bouw op het terrein ten oosten van
de Dokkumer Ee, waar het onderhavige plan was
gedacht, kunnen beginnen, om te voorkomen, dat er
een grote onderbreking komt in de bouwproduktie in
deze gemeente. Dit zal een aantal leden van de Raad
ongetwijfeld doen vragen: Wat moet er nu met het
plan. zoals het is gepresenteerd in de brief van 3
december 1963, gebeuren? Daar kan in theorie drie
erlei mee gebeuren. De voorgestelde medewerking
kan worden verleend, maar in het licht van wat ik
heb medegedeeld, zou het voor een aantal raadsle
den de vraag kunnen zijn, of dat wel juist is. Een
andere mening zou zijtn: Dit plan is voor ons nog niet
haalbaar; dus de gevraagde medewerking wordt
geweigerd. Ik kan me ook een andere oplossing inden
ken, n.l. deze: Wij houden de beslissing op dit voorstel
aan totdat de Raad een vervangend plan zal zijn
voorgelegd.
Ik wilde dit dus vooraf even in de discussie brengen,
omdat ik het wel op prijs zou stellen, dat de Raad
de vraag beantwoordt, wat er nu met dit voorstel,
ten aanzien waarvan drie mogelijkheden denkbaar
zijn, moet gebeuren.
Ik geloof, dat ik met deze inleidende opmerking de
zaken wel heb gesteld, zoals ze op dit ogenblik zijn.
De Voorzitter: Ter aanvulling zou ik het volgende
willen zeggen: Het feit, dat dit punt op de agenda
staat en dat het door mij zopas aan de orde is gesteld,
houdt in, dat het College op het standpunt staat,
dat het juist is, dat de Raad dit plan aanvaardt,
in afwachting van het ogenblik, dat het verdergaan
de gesprek met het Ministerie dat is dus niet op
dit moment, maar wij hopen wel zo gauw mogelijk
de gelegenheid opent om ook dit plan te realiseren.
Het standpunt is dus duidelijk. Dit plan wordt voor
gesteld aan de Raad en dat houdt in, dat het College
gaarne zou zien, dat de Raad dit plan zal aanvaarden.
De heer Van der Schaaf (weth.): Vóór de behan
deling van dit punt door de Raad mag ik misschien
even zeggen, dat ik het niet helemaal eens ben met
het laatst© wat U, mijnheer de Voorzitter, zei.
De Voorzitter: Dat zien we dan wel. Ik geloof,
dat ik de zaak hiermee wel juist heb gesteld.
De heer Bootsma: Ik geloof, dat wij hier wel voor
een vrij moeilijke ik zou haast zeggen1: min of
meer duistere zaak geplaatst worden. Dit plan
is niet van vandaag; hier is al vaker over gespro
ken, zij het niet altijd zo duidelijk als dan nu in de
raadsbrief tot uiting kwam. De kwestie van de haal
bare prijs is op zichzelf altijd een heel duister punt
geweest. De curveprijs wordt, geloof ik, niet meer als
zodanig aangeduid, maar blijkbaar zou dit plan toch
wel weer op een prijs kunnen stranden. Ik wil voors
hands nog niet aannemen, dat dit betekent, dat het
volledig van de baan zou zijn, maar de consequenties
zijn m.i. toch wel van dusdanige aard, dat daarmee
in wezen het gehele uitbreidingsplan op losse schroe
ven zou komen te staan, en dit zou ik toch wel heel
erg betreuren. De Wethouder heeft in zijn toelichting
ergens gesproken van een vervangend plan en dit is
een begrip, dat naar mijn gevoel hier toch eigenlijk
niet geheel op zijn plaats zou zijn, want dan zouden
we meer van dat plan als zodanig moeten weten.
Ik geloof echter ook niet, dat men zal kunnen spre
ken van een vervangend plan, hoogstens misschien
van een spoediger te realiseren plan, waarmee dan
het plan, zoals het hier ligt, niet van de kaart zou
moeten zijn. Ik voel dan ook persoonlijk, zoorder dat
ik daaromtrent verder met de fractie van gedach
ten heb kunnen wisselen, het meeste voor het stand
punt, dat U, mijnheer de Voorzitter, hier naar voren
heeft gebracht, nJl., dat wij als Raad daar gaat
het hier dus in feite ook alleen om medewerking
toezeggen voor het bedrag, dat hier genoemd is, of
zoveel meer of minder als de Minister in aanmer
king zal nemen. Ik geloof, dat daarmee in wezen
voldoende gezegd is en dat wij deze beide woning
bouwverenigingen, die dus van mening zijn, dat met
dit plan in zee gegaan zou kunnen worden, niet
(ofschoon het wel winter is) in de kou moeten laten
staan. We moeten deze beide woningbouwverenigin
gen de nodige steun in de rug geven om te trachten
het plan, zoals wij het in wezen met elkaar opgezet