al gesproken. Hij heeft ook gevraagd: Is dit een
voorstel van het gehele College? Ik heb dit al beant
woord. En ik meen ook, dat ik voldoende heb uiteen
gezet, dat, als twee woningbouwverenigingen dit plan
wensen door te zetten tot het einde, het College dan
achter hen moet staan. In bepaalde vorm kan dat
zeker ook plaats vinden.
De heer Kingma heeft het gehad over de centrale
verwarming en hij heeft terecht de vraag gesteld:
Is het niet mogelijk om centrale verwarming toe te
passen ook bij goedkopere bouw? Dat is stellig mo
gelijk. Onder de specifieke voordelen van deze wonin
gen van het split-level-type en van deze eengezins
woningen kan men bepaald niet opnemen de centrale
verwarming, omdat deze ook in woningen van /goed
kopere plannen kan worden ingebouwd.
De heer Kingma vraagt ook: Lopen de belangen
vam het bureau Van den Broek en Bakema en Inter-
vam parallel? Neen. De heren ontmoeten elkaar wel
veelvuldig, maar dat hun belangen gelieerd zouden
zijn, geloof ik niet.
Tenslotte heeft de heer J. de Jong een vraag gesteld
over het mysterieuze begrip van de curveprijs. Dat
is inderdaad een heel moeilijk onderwerp. Ik voor
mij heb het wel eens in een niet-helemaal seri
euze bui gekwalificeerd als het middel om de prijs
naar beneden te drukken. Of daar nu een strin
gente methodiek aan ten grondslag ligt, die in alle
gevallen precies gelijk geïnterpreteerd wordt, zou ik
niet willen zeggen; het is een moeilijk hanteerbaar
begrip en ik kan er op het ogenblik niet anders van
zeggen dan ik nu doe.
Verschillende sprekers hebben zich niet helemaal
duidelijk uitgelaten over de vraag, wat er in dit sta
dium met het voorstel zal moeten gebeuren en daar
om kan ik er op dit ogenblik eigenlijk niet meer van
zeggen.
In tweede instantie zal ik op dit punt eventueel
wel een opheldering geven.
De heer Heidinga: Kan de Wethouder nu, om de
zaak te bekorten, niet noig een uiteenzetting geven
over een eventuele andere mogelijkheid?
De Voorzitter: Dat is niet aan de orde, mijnheer
Heidinga, en ik geloof ook niet, dat iemarid van het
College, ook de Wethouder niet, op dit moment kan
zeggen, dat er nu voor het College een mogelijkheid op
tafel ligt. Ik geloof, dat de Wethouder het daar wel
mee eens is.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ten dele. D.w.z.:
Ik kan niet zeggen, dat hier een afgeronde moge
lijkheid ligt, waarbij er èn een bindende prijs èn een
plan is, terwijl de medewerking van al degenen, die
erbij betrokken zijn, verkregen is, maar er is wèl
een mogelijkheid hier in de stad aanwezig, dacht ik,
waarop we zouden kunnen inhaken en die tot iets
kan leiden. Ik kan het echter wel met de Voorzit
ter eens zijn, dat hier uiteraard niet een voorstel ter
tafel ligt, waarover vandaag kan worden beslist.
De Voorzitter: Dat komt dus hierop neer, dat er
misschien een uitzicht is om op een andere wijze een
deel van het bouwvolume te realiseren, maar dat dat
uitzicht nog in zijn diverse aspecten moet worden
bekeken, zoals ook bekeken moet worden de vraag,
of er niet nog andere uitzichten zijn.
De heer Spiekhout: Meent de Wethouder, dat we
goed doen dit voorstel aan te nemen of niet? Dat
heb ik eigenlijk niet begrepen.
De Voorzitter: Dat is duidelijk gezegd, mijnheer
Spiekhout.
De heer Van der Schaaf (weth.): Nee, nee, mijn
heer de Voorzitter. Hier komen wij juist bij het punt
van verschil. Ik acht het vandaag de dag niet hele
maal reëel om dit voorstel, zoals het hier nu ligt,
aan te nemen, maar dat betekent niet, dat ik dit
voorstel loslaat. Ik wil het met deze twee woning
bouwverenigingen tot een definitief einde brengen.
Daarvoor zie ik wel een mogelijkheid, maar het lijkt
mij op het ogenblik beter de beslissing over dit voor
stel aan te houden. Ik weet, dat U daar persoonlijk
andens over denkt, maar als de heer Spiekhout
vraagt: Hoe denkt de Wethouder daarover, dan
vraagt hij mij persoonlijk en dan zeg ik, dat ik het
zou prefereren, dat de behandeling van dit voorstel
moet worden aangehouden, totdat de zaak volledig
tot klaarheid is gekomen. (De heer Engels: Met het
doel om het tezamen met de twee woningbouwver
enigingen tot een goed einde te brengen).
De Voorzitter: Akkoord, ja, dat is het.
De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat de zaak
nodeloos verward wordt. Hier is uitsluitend aan de
orde het voorstel om volledige medewerking te ver
lenen aan ingediende plannen van twee womingbou
verenigingen. Aanhouding, zowel als aanneming van
het voorstel is in deze situatie precies gelijk. En ik
geloof, dat de Raad voldoende vertrouwen kan heb
ben in het beleid van het College om er gerust op te
zijn, dat B. en W., als de situatie het nodig maa it,
op de kortst mogelijke termijn met plannen komen,
die onmiddellijk realiseerbaar zijn; vanzelf spreke nd
zullen zij dit doen. Dan kan de Raad die plannen op
eigen merites bekijken en daar verzet zich aanneming
van dit voorstel in het geheel iniet tegen. Integendeel,
ik zou er op willen wijzen, dat aanhouding realise
ring van het plan misschien juist voor de voeten
loopt. Vandaar dat ik, om ook de gehele situatie
open te houden zowel met betrekking tot dit voor
stel als met betrekking tot alternatieve mogelijkhe
den, veel eerder zou willen pleiten voor aanneming
van het voorstel. De consequenties van niet-aanne-
ming of aanhouding zijn in deze situatie m.i. te nega
tief.
De Voorzitter: Het is misschien goed, dat ik na
de woorden van de Wethouder van Openbare Wer
ken, die gewezen heeft op verschil van inzicht t.a.v.
de behandeling van dit voorstel, van mijn kant ter
verduidelijking het volgende zeg:
Het is volkomen juist wat de heer Van der Schaaf
heeft gezegd: het Ministerie heeft ons medegedeeld,
dat dit plan op het moment politiek niet haalbaar
in verband met de beweging van de lonen en de
prijzen. Het zou de Minister op dit moment dus
slecht conveniëren, dat zijn beleid op de een of andei e
wijze door dit plan zou worden bemoeilijkt. Maar de
architecten zijn van mening, evenals het gehele Col
lege, in elk geval de beide heren van het College die
gisteren in Den Haag zijn geweest (d.i. de Wethou
der van Openbare Werken en ondergetekende), dat
dit gesprek met het Ministerie zal worden voortge
zet. En de architecten zijn ook van plan op heel
korte termijn dat gesprek voort te zetten. Die zijn
m.n. van plan te trachten de Minister alsnog te over
tuigen.
Wat U vindt op pag. 3 van dit voorstel: „We zijn
van mening, dat met het oog op de gestegen wel
vaart het uit sociale overwegingen noodzakelijk is de
na de laatste wereldoorlog min of meer gelijkblijven
de en veelal minimale woonwaarde van de nieuw
gebouwde woningen op een hoger peil te brengen
en aan te passen aan de eisen, welke thans aan
een woning mogen en moeten worden gesteld.", is
het ook wat de architecten moveert. Zij zeggen:
„Er moet op een ogenblik een stap vooruit worden
gedaan Wij menen, dat wij moetef proberen de
Minister ervan te overtuigen, dat dit moet gebeu
ren. Het is niet een zaak, die alleen in Leeuwar
den speelt, maar over het gehele land en wij menen
ook, dat de Minister oog moet hebben voor hei,
experiment, dat wij mee hierbij ondernemen." De
beide woningbouwverenigingen dat is door de heer
Tiekstra zojuist terecht opgemerkt vragen finan
ciële bijstand van de Gemeente voor dit plan. Dez
vraag ligt alsnog ter tafel. En inu is het m.i. juist
met het oog op het gesprek met het Ministerie van
bijzonder belang, dat de Raad van Leeuwarden
dit plan, zoals het hier ligt, niet aanhoudt, maar
door het verzoek van de beide woningbouwverenigin
gen in te willigen, ook positief uitspreekt, dat hier
een stap vooruit moet worden gedaan. En het is dus
juist een versterking van de mening van deze archi
tecten, die de Minister daarvan willen overtuigen.
En ik geloof ook, dat het juist is, dat uit den lande
VII
van de zijde van de gemeentebesturen, o.a. het
ut meentebestuur van Leeuwarden, het positieve geluid
komt, dat zij van mening zijn, dat we van dit woning-
beleid, dat na de oorlog op minimaal peil gehouden is
en armelijke woningen oplevert, af moeten. En nu kan
hit zijn, dat op dit moment en dat ben ik wel met
cl heer Van der Schaaf eens het Ministerie niet
zal zeggen: Ga nu maar direct de eerste maanden
v;:;t dit jaar op dit plan aan het bouwen, woning
bouwverenigingen, maar dan geloof ik toch, dat het
Y uitzonderlijk belang is, dat de Raad uitspreekt,
dat dit plan een goed plan is en dat hij daar achter
staat. Daarom geloof ik, dat het juist is, dat de Raad
d punt niet aanhoudt, maar zegt: Waar hier dit ver-
k ligt en niet teruggetrokken is, akkoord, woning-
b uwverenigingen, wachten wij af, wat Uw archi
tecten alsnog voor ons weten te bereiken op dit plan.
Vandaar het verschil van mening.
De heer Pols (weth.): In zoverre ben ik het wel
i t U eens. Als er één in Leeuwarden is, die belang
beeft bij meer en betere woningen, dan ben ik het
v, 1. En dan ga ik ermee akkoord, dat we hier een
stap vooruit doen. Maar laten we er wel bij beden
ken, dat we met dit plan al anderhalf jaar bezig zijn.
E moet niet meer anderhalf jaar bij komen, want
d n wordt het gat in de woningvoorziening straks te
;oot. Het kan nog best eens een half of driekwart
jaar duren, voordat dit plan uitgevoerd kan worden.
wil dan ook wel uitspreken, dat ik er voor ben,
maar de mogelijkheid niet wil uitsluiten, dat we het
jat eventueel opvullen met een eerder realiseerbaar
plan; daar gaat het mij op dit ogenblik om.
De Voorzitter: Daar is geen verschil van mening
over. Dat wil ik ook van mijn kant graag uitspre
i-u n. T.a.v. de bouwerij in Leeuwarden moet zo wei-
ai g mogelijk uitstel plaats vinden.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Bootsma
rak van een plan, dat „eerder realiseerbaar is dan
het onderhavige". Die uitdrukking wil ik even
overnemen. Zo'n plan zal moeten worden gereali
seerd op het terrein ten oosten van de Dokkumer
maar in dat geval is het aanhangige plan niet
i eer te realiseren op ditzelfde terrein. De twee
units, die het eerst volgen aan de westzijde van de
1 'okkumer Ee, worden n.l. gereserveerd voor dit plan,
zodat wij ons goed moeten indenken, dat, wanneer
ij een eerder realiseerbaar plan ten oosten van de
Dokkumer Ee accepteren, het aantal van 835 wonin-
n wat zal veranderen, de straataanleg een ietsje
later zal komen en de peildatum waarop de prijs-
ïbieding was gedaan, misschien een beetje anders
zal worden, zodat we dus het aanhangige plan niet
i ecies in de voorgestelde vorm kunnen handhaven.
Maar ik ben het weer eens met de Voorzitter in
zoverre, dat ik het plan zou willen transformeren
oor het terrein ten westen van de Dokkumer Ee en
dan daarvoor de strijd ten einde voeren om de
v oningbouwverenigingen, die deze stap doen, volledig
lot het eind toe te steunen. Ik kan zelfs iets verder
aan. De beide woningbouwverenigingen hebben in
n onderhoud dat ik met hen heb gehad, verklaard,
dat zij daartoe zelfs zouden willen medewerken. En
itervam heeft mij medegedeeld, dat zij, als de
■meente Leeuwarden verklaart daaraan behoefte te
ebben, geen moeilijkheden zal maken voor het plan
v n oosten van de Dokkumer Ee. En ik geloof, dat
ii! die gedachotengang een conceptie ontstaat, waarbij
':it plan ten westen van de Dokkumer Ee tot een eind
an worden gevoerd en een eerder te realiseren
plan wat dat ook zal zijn ten oosten van de
Dokkumer Ee.
Dat zijn de twee mogelijkheden die er in zitten
en die ook bij het College overwogen zijn.
De heer Bootsma: Het is niet mijn bedoeling deze
zaak in het eindeloze te rekken; dit zou een slecht
voorteken voor de op handen zijnde begrotingsverga
dering zijn. Maar ik zou toch graag een voorstel van
orde willen doen, n.l. voor een ogenblik deze verga
dering te schorsen. Hier komen rauwelings zoveel din
gen naar voren, waarover wij ons als fractie niet
hebben kunnen beraden. Ik had een kleine hoop, dat
overleg in de fracties tijdens de koffiepauze had kun
nen plaats hebben, maar ik zou nu toch wel prijs
stellen op een schorsing voor een kort overleg.
De heer Van der Veen: T.a.v. dit punt van orde
ben ik het niet eens met de heer Bootsma. Zostraks
heeft de Wethouder gezegd, dat hij van degenen, die
het woord gevoerd hadden, had vernomen, wat zij
van plan waren te gaan doen en dat was ook
logisch, want er lag bij de stukken zo weinig infor
matie, dat we eerst informatie moesten vragen, voor
dat we een standpunt konden innemen. Die informa
tie hebben we nu ten dele gekregen, maar niet vol
doende. Als U thans gaat schorsen om te overleg
gen aan de hand van de informaties, die we nü heb
ben, dan missen we nog informaties die ik althans
óók nodig heb.
De Voorzitter: Goed, maar we praten nu over de
orde en laten we dat even gemoedelijk doen. We zijn
bezig aan de tweede instantie. De Raad is nu aan
het woord. (De heer Van der Veen: Dit loopt er
tussen door). Dus als U de Raad nu verder het
woord laat voeren, dan bent U nóg niet aan Uw infor
matie toe. (Gelach).
De heer Van der Veen: We hebben het op het
ogenblik over de orde. Er is een voorstel van de
heer Bootsma om te schorsen. En ik zeg: Nee, nog
niet, eventueel na de tweede ronde.
De heer K. J. de Jong: Eventueel na een derde
ronde.
De heer Engels: Ja, eventueel na een derde ronde.
De Voorzitter: Akkoord, als de heren dus willen
proberen zich zó uit te drukken, dat we ook nog
naar huis komen. Kan de heer Bootsma met die
gedachte akkoord gaan? (De heer Bootsma: Ja, mijn
heer de Voorzitter). Goed.
De heer Bootsma: De Wethouder heeft zojuist
gezegd, dat ik namens mijn fractie spreek. Ik meen
echter, dat ik positief gesteld heb, dat er zo vele
dingen rauwelings naar voren gekomen zijn, dat ik
niet namens mijn fractie kon spreken, maar dat ik
na de inleiding van de Wethouder mijn eigen mening
zou moeten weergeven. Ditzelfde voorbehoud moet
ik voorlopig blijven maken, waarbij het afhangt van
het verdere verloop van de discussie, hoe mijn frac
tie in haar totaliteit hier tegenover zal staan.
Ik heb toch nog wel een paar vragen. Naar ik
meen te weten, is ditzelfde type woning voor Delft
wel geaccepteerd door het Ministerie. En er wordt
me ingefluisterd voor Den Haag ook. Is hier nu
sprake van meten met twee maten of van een plot
seling ombuigen van het beleid? Is dat andere er nog
precies tussendoor gelopen of geldt voor Leeuwar
den toch nog weer een andere curveprijs dan voor
Delft en Den Haag? Ook is gesproken over een
tweede plan, maar daarvan weten we niets. Er wordt
alleen van verondersteld, dat het wèl haalbaar zal
zijn. Mijn vraag is en ik geloof, dat de Wethou
der die zonet min of meer beantwoord heeft in
hoeverre er plaats is voor dat andere plan, naast
dat wat ter tafel ligt. Ik heb begrepen, dat dit moge
lijk zou zijn, wanneer de activiteit van de twee
woningbouwverenigingen wordt verschoven naar het
westen en dat het andere plan dan zou moeten worden
gerealiseerd in het oosten. Ik geloof, dat dit op zich
zelf niet belangrijk is. De vraag is: Staat het ene
het andere niet in de weg? Ik meen van de Wet
houder begrepen te hebben, dat zelfs Intervam deze
verandering geen moeilijkheden in de weg zou leg
gen. Dat is nogal schappelijk; ik hoor ook wel eens,
dat het anders niet zo gemakkelijk onderhandelen is
met deze N.V. Wanneer zij dus geen bezwaar heeft,
dan kan ik voorshands niet inzien, welk bezwaar er
tegen zou bestaan de beide woningbouwverenigingen
de gevraagde medewerking toe te zeggen. Immers
hierdoor wordt de ruimte dan nog open gehouden
voor een eventueel ander plan, dat er nog niet is,
maar dat nog moet komen. Daarbij vraag ik me
toch ook nog wel even af, hoe nu eigenlijk precies
de situatie van de architect uit het bouwteam is, die