.22" Ij Ik zou t.a.v. de motie-Santema willen opmerken, dat nu eenmaal, afgezien van de technische voorberei ding, die de heer Van der Schaaf wel zal behandelen, de mogelijkheid van uitvoering van kostbare projecten ook moet passen in de financiële mogelijkheden. Ik zou er vervolgens met nadruk op willen wijzen, dat de verkeersvoorzieningen die wij in het jongste verleden tot stand hebben kunnen brengen, nog niet eens klaar zijn en alleen maar zo snel in uitvoering konden worden genomen, doordat er een aanmerkelijk rijkssubsidie voor werd ontvangen. En nu beweer ik niet, dat deze mogelijkheid bij voorbaat bij de tunnel niet aanwezig zou zijn, maar ik wil wel met nadruk stellen, dat nu eenmaal aan het eind van de technische voorbereiding de ernstige vraag rijst: In welke mate zullen we dit straks in het totale kader van ons in vesteringsprogramma tijdig kunnen opvangen Hiermee zou ik op dit moment willen volstaan. De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Bootsma heeft over de kleine woningen gezegd, dat hij door mijn antwoord niet ten volle was bevredigd en de heer De Jong heeft een iets ander geluid laten horen. We be schikken dus niet over een uitspraak van de Raad ter zake, maar ik kan wel zeggen, dat wij als College dit punt voor nader beraad tot ons nemen en zullen be kijken, in hoeverre aan deze inzichten, die in de Raad bestaan, op bevredigende wijze kan worden tegemoet gekomen. Wanneer er dus een plan komt, waar wat meer kleine woningen in zitten, dan weten we, waar we misschien toejuichingen kunnen verwachten en als het een plan is met wat meer grote woningen, dan kij ken we weer een beetje de andere kant uit (Gelach) en zo hopen we dan de Raad te vriend te kunnen houden. Ik kan verder niet zeggen, dat een bepaald percentage normatief zou kunnen worden gesteld. Het hangt ook af van de opzet van de bouwplannen; niet in alle kan men naar willekeur kleinere en grotere woningen aan brengen. De heer Heetla heeft mij een hart onder de riem gestoken en daarvoor ben ik hem erkentelijk. Hij heeft verder gezegd: De gemeente Leeuwarden blijft wel eens achter bij andere gemeenten. Dat is in een bepaald op zicht niet juist, want nergens in Friesland worden zo veel woningen gebouwd als in Leeuwarden en dat er contingenten zouden zijn verloren gegaan ik weet niet, of de heer Heetla dat heeft bedoeld is bepaald niet juist. Het Bouwfonds van de Vereniging van Ne derlandse Gemeenten heeft ons inderdaad benaderd met het plan in de dorpen een beduidend aantal wonin gen neer te zetten. Wij hopen, dat plan te kunnen op vangen; wij zien daarin, nu de woningwetbouw in de dorpen hapert, wel een mogelijkheid, dat deze dorpen toch hun, door ons ook gewenste, uitbreiding krijgen. Ik heb hier een uiteenzetting ik zal die om des tijds wille niet voorlezen van de secretaris van de Wo- ningbouwstichting „Leeuwarden-Leeuwarderadeel", waarin hij op mijn verzoek heeft beschreven de misère, die deze stichting heeft gehad met de plannetjes om in Wirdum en in Lekkum woningwetwoningen te bou wen. Het is droevig, dat het zo is gelopen, maar als het met het Bouwfonds niet zou gelukken, dan hoop ik mèt de heer Hartstra, dat de particuliere bouwers daar iets van de grond kunnen brengen en de aanvraag voor bouwterreinen hopen wij dan ook met de nodige zorg te behandelen. Wij hopen tevens de wegaanleg zo ver te brengen, dat wij tot ontsluiting van bouwterreinen kunnen komen. Wanneer de activiteit van het Bouw fonds kan worden opgevangen zij het misschien, dat niet onmiddellijk de aantallen woningen, die worden voorgesteld, kunnen worden verwezenlijkt dan zien we een positieve mogelijkheid tot woningbouw in de dorpen. De heer Van der Veen heeft de kwestie van het bode terrein aangesneden en dat is uitgelopen op het be kende voorstel, dat aan de Raad is gedaan. Ik wil nu niet in den brede dit onderwerp behandelen; aan het eind van deze coupure uit mijn betoog zal wel blijken waarom. Aan deze kwestie zitten verschillende aspec ten die de aandacht verdienen. In de eerste plaats dit, dat de bouw van de provinciale bibliotheek aan het Oldehoofsterkerkhof een aanvang heeft genomen. Dit betekent, dat de Gemeente binnen 2 a 2 y2 jaar dit terrein moet ontruimen met het oog op de nieuwe situatie aan het Oldehoofsterkerkhof; dat is ook in uit zicht gesteld aan de Provincie. We zitten dus niet in acute tijdnood, maar we zitten wel voor de noodzaak, dat we tegen vandaag over twee jaar een oplossing voor het bodeterrein moeten hebben gerealiseerd. Het moet dus weg van het Oldehoofsterkerkhof. Wanneer men deze zaak uit een zekere hoek benadert, is het inderdaad aantrekkelijk om te zeggen: Streef nu met een naar de definitieve oplossing. Maar dan komen er andere dingen bij. Wij hebben de wens van de betrok ken organisaties in de stad, van de vervoerders en ook van de Kamer van Koophandel geënquêteerd. Deze hebben een eenstemmig standpunt, n.l. dat voor de naaste toekomst de plaats van het oude veemarkt- terrein de goede zou zijn. Sindsdien is de ontwikkeling niet blijven stilstaan en wij hebben daarbij ook nog te rekenen met de financiële aspecten van het geval. Een inrichting op een bestaand terrein, waaraan geen grondkosten behoeven te worden toegerekend, waar een overkapping aanwezig is e.d., heeft bepaald finan ciële voordelen, maar daar staat tegenover, dat een definitieve toestand op zichzelf aanlokkelijker is. ik kan de Raad mededelen, dat hierover een kort beraad hoeft plaats gevonden tijdens de koffiepauze en dat het College de motie wil opvangen in deze zin, dat wij toezeggen de Raad in het eerste kwartaal van het jaar 1964 een nota te doen toekomen, waarin de aspec ten van dit vraagstuk in volle omvang worden behandeld en die dan t.z.t. aan de orde zullen worden gesteld in een vergadering. Deze nota zal de raads leden tijdig worden toegezonden, zodat de Raad dan naar aanleiding daarvan definitief zijn standpunt kan bepalen. Wij zullen daarin een uitvoerige uiteenzetting geven i.z. deze vragen: Waar zou voor 1965 al of met een andere plaats kunnen worden gevonden? Kan hier overeenstemming over worden bereikt met de betrok ken organisaties? etc., kortom een nota, die, voorzover dat ons mogelijk is, het vraagstuk uitputtend behan delt. Ik geloof, dat dit de juiste reactie onzerzijds is op de voorgestelde motie. Dit onderwerp zal vanavond niet uitputtend kunnen worden behandeld. Men moot echter in dezen niet overhaast handelen op grond van betrekkelijk vluchtige inlichtingen. Wij menen, dat deze van zodanige importantie is, dat ze de behandeling verdient, die het College aan de Raad suggereert. Een tweede motie heeft betrekking op de overweg. En dat zijn dan ook wel de voornaamste punten, die in deze instantie zijn te behandelen. De heer Santema heeft met enkele anderen of enkele anderen met de heer Santema het nodig gevonden deze motie in te dienen. Wij hebben ons ook daarover beraden en het College heeft aan die motie misschien vindt U dat een vrij belachelijke opmerking geen behoefte. Het zou zelfs de aanneming willen ontraden, omdat aan vaarding toch wel zou moeten worden opgevat als een afkeuring van het beleid. De heer Spiekhout heeft daar terecht op gewezen en gezegd, dat meerderen uit zijn fractie daar geen behoefte aan hebben. En dat star 1 punt is naar de mening van. het College, wel het meesc juiste. Hier is sprake van een gang van zaken, die niet bepaald vlot is geweest, maar dat heeft de heer Spiekhout terecht gezegd de heer Santema heeft niet aangegeven op welk moment het beleid fout is geweest. Wij hebben uitdrukkelijk gesteld, dat wij na streven de verbreding op het bestaande straatniveau, de aanleg van een tunnel, het ontwerpen van een tun nel op korte afstand ten oosten van de overweg, de z.g. kleine tunnel, en verder de grotere tunnel in de nieuwe zuidelijke toegangsweg. Dat is een duidelijk omlijnd beleid en de motie onderscheidt dat niet in vol doende mate. Men kan van het College wel verlangen in 1964 een plan te produceren om in dat jaar een kleine tunnel te maken, maar wij zijn afhankelijk van de medewerking van de Spoorwegen en kunnen dus onmogelijk deze garantie geven. Het is bekend, dat het technisch bureau van de Spooiwcgen overladen is met deze en dergelijke werkzaamheden ten behoeve van onze gemeente en andere gemeenten en dat ook deze technische dienst kampt met onderbezetting en aller hande moeilijkheden. Het is dus bepaald niet zeker dat, ondanks sterke aandrang onzerzijds, dit werk in technisch opzicht in het komende jaar gereed kan ko -23 2 8 men. Daarom kan het College wat de motie in dit op zicht verlangt, eigenlijk niet aanvaarden. Wat betreft de verbetering a niveau, dat is een punt dat gemakke lijker ligt, en dat zou er dan misschien op uit lopen, dat de Raad een oogje dicht doet bij een eventuele aan koop van de daarvoor benodigde panden. Ik weet het nietdat moeten we dan maar eens zien. Het element van afkeuring van het beleid, dat toch in deze motie ligt, wil het College bepaald afwijzen. En nogmaals, de heer Santema wijst niet aan, waarin dit beleid on juist is geweest. Hij heeft alleen gezegd, dat het re sultaat van de pogingen van B. en W. hem c.s. niet bevredigt. Het bevredigt ons tot nog toe ook niet, maar In t verdient niet de motie, dacht het College, die de heer Santema en de mede-ondertekenaren door de Raad wensen te zien aangenomen. De hear Hartstra spriek yn it ramt fan de wenning- bou yn de doarpen oer de wegen yn Wytgaerd. Doe't dizze bouplannen opset waerden, wie it bikend, dat de wegen net oanlein wurde koene, omdat de eigner, oer hwaens lan dy lein wurde moatte soene, doedestiids net ré wie to forkeapjen. Wy hawwe ündanks dat feit, i.i ütwei socht en nou't dc huzen der steane, seit de hear Hartstra: It is fout, dat de wegen der net binne. Mar dat is eigentlik net hielendal suver. Wy hawwe de wenten foarüt brocht, nettsjinsteande de wegen der net wêze koene en nou moat de hear Hartstra net sizze: O, jim stjonkerts, nou hawwe jim noch gjin wegen oanlein. (Laitsjen.) (De hear Hartstra: Sa'n tael brük ik net. (Laitsjen.) Né, Jo hawwe it sa moai I sein as ik it net kinne soe. Yntusken is de keap fan de groun fierder kommen en dus kinne dy wegen en dy hiele sack dêr ek fierder komme. Dat is, leau ik, sa wol düdlik. Oer de rioelwettersuvering yn de doarpen hat de hear Hartstra it ek hawn. Dat is in probleem, hwerfan de oplossing neffens him socht wurde moat yn de rjochting fan de Pasveer-ynstallaesjes, mar de swier- ïichheit is noch efkes, dat wy, as wy studearje oer ui suvering yn Wurdum, net oer in lyts Wurdum prak- kisearje, mar oer Great-Wurdum. En foar Great-Wur- dum moatte wy oanhalde in ynwennerskapasiteit, dy't wy noch efkes yn ündersyk hawwe. En dêrom moatte wy it dus hwat greater oanlizze as op de aide kearn fan it doarp past, mar de tarieding fan'e saek giet troch. De hear Boomgaardt is fan miening, dat de oankeap fan de huzen net fierder brocht is yn dy sin, dat wy hjir net komme koene mei in ütstel ta oankeap, mar nou moat ik wol ütdruklik bigryp freegje foar it feit, dat wy hjir ornaris net komme doarc mei ütstellen, dy't in to hege oankeappriis ynhalde. It bart faker as ïcnris, dat de direkteur fan it Grondbedrijf by my komt en seit: Wethalder, dat en dat kinne wy keapje, liwat tinke Jo dêrfan? Oer it algemien wol ik dan hoe mear hoe leaver keapje. Mar it komt ek foar, dat ik siz: Dêrmei doar ik net foar de dames en hearen to kommen. Dat is to djür. En dat hat oant nou ta hjir sa west. Mar as ik goed harke haw hjoed, dan sil de Rie wol ré wêze om yn dit gefal net al to krekt to sjen en ik haw hoop, dat wy mei dizze yntensy fan de Rie, mooglik wol ta in oankeap komme kinne binnen net al to lange tiid, yn elts gefal binnen in tiid, dy't koarter is as in ünteigningsprosedure. As dit n.l. hjirop wachtsje moat, dan duorret it de Rie to lang. B. en W. wolle dizze forbettering op niveau fan de strjitte op- losse binnen de tiid, dy't normaliter foar in ünteignings prosedure stiet. En ik tocht, dat dat düdlike tael wie. Ik leau ek net, dat wy fierder gean moatte, hwant as hjir sein wurde soe: Dizze panden moatte oankocht wurde to'n koste fan alles, dan hat dat allinnich mar fan gefolgen, dat der jild praet wurdt yn de büsen fan de eigners. De heer Venema tenslotte heeft over het bodeterrein nog een opmerking gemaakt en ook het financiële aspect terecht aan de orde gesteld. Wij zijn hem daar erkentelijk voor. Ook dit zal in de toegezegde nota worden behandeld. Om des tijds wille meen ik, dat ik het hierbij kan laten. De heer Vellenga (weth.): Ik heb in tweede instan tie van de heer Klijnstra begrepen, dat zijn uitlating sloeg op de laagst bezoldigde ambtenaren van deze ge meente. Hij heeft niet zonder meer duidelijk kunnen maken, dat die bezoldiging veel te laag zou zijn. Naar zijn gevoelen zouden deze mensen eigenlijk wel meer kunnen verdienen dan ze doen. Het hangt er natuurlijk van af met wie men deze categorieën vergelijkt. Ik heb, dacht ik, ook in eerste instantie duidelijk laten merken, dat wij zelfs nog kort geleden geprobeerd hebben in het gehele systeem een aantal verbeteringen aan te brengen. En ik mag misschien hierover ook nog dit zeggen, dat datgene wat wij daarover van plan zijn, erg positief is aangeslagen, m.n. ook bij de Reinigings- en Ontsmettingsdienst. En ook de vakorganisaties wa ren, meen ik, toch wel tevreden met deze maatregelen. Er zijn wel meer dan twee straatvegers, dacht ik, maar goed, U vertolkt het standpunt, dat U toen telefonisch hoorde. Het is de heer K. J. de Jong bekend, dat destijds het verificatiebureau voor ons het vergelijkende overzicht heeft opgemaakt, waarin verschillende hoofdstukken van onze begroting met die van andere gemeenten wer den vex-geleken. In zijn totaliteit bleek ook daaruit, dat de uitgaven voor sociale zorg in deze gemeente hoger waren dan in andere gemeenten. Het kan mis schien dienstig zijn te onderzoeken, of het mogelijk is, dat het cliëntenbestand" van de Sociale Dienst uit gesplitst wordt in categorieën om daarna na te gaan, of het mogelijk is, die categorieën nog eens te verge lijken met die in andere gemeenten. Of dat een eenvou dige zaak is, kan ik zo niet zien, maar ik wil wel eens kijken, wat op dit punt mogelijk is. Tenslotte heb ik dan nog een paar aantekeningen ge maakt n.a.v. wat de heer Van der Veen heeft opge merkt. Ik heb wel de neiging te zeggen, dat hij in dit verband iets te generaliserend heeft gesproken over het leunen tegen de overheid. Ik geloof staande te kimnen houden, dat het gros van hen, die bij de Sociale Dienst aanklopt, echt mensen zijn, die in nood en zorg ver keren en dat men in het algemeen stellig van hen niet kan zeggen, dat ze te gemakkelijk tegen de overheid aanleunen. De heer Van der Veen heeft een paar negatieve din gen genoemd in de gehele ontwikkeling van het maat schappelijk werk. Ik ben het wel met hem eens, dat in deze ontwikkeling misschien een aantal negatieve elementen aanwezig zijn, maar ik dacht, dat er wel zoveel positieve tegenover stonden, dat die ontwikke ling nog wel te accepteren is. Hij heeft ook gezegd, dat bij hem angst leeft voor de tijd, dat wij allemaal van collectieve voorzieningen leven. Dat lijkt mij wel een uiterste. Het andere uiterste was natuurlijk de tijd, waarin velen in angst moesten leven, omdat er geen enkele voorziening was. Maar ik dacht, dat op dit punt ook wel een gulden middenweg is te vinden en dat het denken in de partij van de heer Van der Veen iets verder is dan de gedachten, die hij hier van avond zo te berde heeft gebracht. En dat de partij van de heer Van der Veen op het punt van het denken echt wel verder is, is, dacht ik, bij de laatste kabinets formatie ook gehonoreerd met de ministerzetel voor Maatschappelijk Werk. De heer Pols (weth.): Ik wil heel kort zijn en de heer De Jong, die nog even teruggreep op het geval van de tarifering bij de Reiniging, zeggen, dat men bg het tarief van de hoogste huurklas wel boven de kost prijs ligt, maar ik dacht, dat de heer De Jong en ik elkaar wel zouden kunnen vinden. Het streven van het College is op het ogenblik om, waai' het technisch mo gelijk is, degenen, die nog van de tonnendienst gebruik maken, via een tarief te dwingen over te schakelen op een closet. Ik geloof, dat we eerder moeten zorgen, dat het aantal tonnen met spoed naar beneden gaat, dan dat we het louter in tariefsverhoging zonder meer moeten zoeken. De Voorzitter: Er is nu in twee instanties gespro ken. Ik zit met de moeilijkheid, dat er in die tweede instantie een paar voorstellen op mijn tafel zijn te rechtgekomen. Ik vraag mij af: Is het niet mogelijk nu de beraadslagingen te sluiten? Wat het eerste voor stel betreft, heeft de Wethouder van Openbare Werken een suggestie en tevens een toezegging namens het College gedaan en ik voor mij zou U willen vragen de zaak op de door hem voorgestelde manier te behan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 12