24
delen. Dat zou op het ogenblik tijd sparen, maar dat
is het voornaamste niet. Afgezien daarvan, wordt een
dergelijk, toch wel belangrijk, onderwerp niet tussen de
bedrijven door afgedaan, zonder dat het werkelijk ten
gronde bekeken is. Dat heeft de heer Van der Schaaf
ook duidelijk gezegd en ik geloof, dat ook de Raad
zelf er wel oog voor kan hebben, dat het juist is een
zo belangrijk vraagstuk op zichzelf nauwkeurig te be
kijken, voordat er een definitieve uitspraak over komt.
En daarom zou ik U willen vragen: Kunt U akkoord
gaan met de toezegging van het College om binnen
het eerste kwartaal van het volgend jaar dit punt met
een zo uitvoerig mogelijke nota terug te krijgen?
De heer Spiekhout: Ik moet U bekennen, dat ik
wat aarzel op die suggestie in te gaan. Deze zaak was
ook dit voorjaar, in de vorige begrotingsbehandeling,
aan de orde. Toen is er eveneens een motie ter tafel
geweest, omdat er raadsleden waren, die meenden, dat
een uitspraak van belang zou kunnen zijn. En er is
van de kant van het College bij monde van de heer Van
der Schaaf ook gezegd: Wij komen hierop terug; dit
moet voorbereid worden; het is niet helemaal rijp;
trek die motie in. Ik heb toen gezegd: Ik zou wel ak
koord kunnen gaan met Uw suggestie, als dit uitstel
inderdaad een kwestie van enkele maanden is. Als U
dat kunt toezeggen, dan wil ik die motie wel achter
wege laten. Daarop heeft de heer Van der Schaaf ge
antwoord: „Het is een kwestie van enkele maanden.
Dit gebeurt in eigen dienst. Ik heb zo de indruk, dat
het heel veel aansporing zal krijgen", enz. Het komt
er op neer, dat het toen binnen enkele maanden aan
ons voorgelegd zou worden. En nu zitten we dus in
precies dezelfde situatie. Als U ingegaan was op de
behoefte, die er toen blijkbaar in de Raad was om deze
zaak aan de orde te stellen en als U van mening was,
dat dat niet anders kon dan na overlegging van een
nota, waarin de pro's en contra's tegenover elkaar ge
steld werden m.i. een loffelijke manier om zaken af
te doen dan had ik het eigenlijk logisch gevonden,
dat U dat dan ook werkelijk gedaan had. En dit niet
alleen op grond van Uw toezegging hoewel dat na
tuurlijk ook een argument is, lijkt mij zo toe maar
ook op grond van het feit, dat U op die manier de
Raad de beslissing gemakkelijker en meer verantwoord
had kunnen laten nemen. Maar dat is helaas niet ge
beurd en nu wordt weer gezegd: Raad, wacht nog
even, want we zullen dan en dan een nota overleggen
om deze zaak beter voorbereid tot een beslissing te
laten komen. Ik aarzel echt even nu weer op die sug
gestie in te gaan en de motie in te trekken of achter
wege te laten.
De heer Van der Veen: Ik zit dus met de moeilijk
heid, dat een aantal van hen, die de motie ondertekend
hebben, niet gemakkelijk er toe kunnen overgaan om
deze in te trekken. (De Voorzitter: U hoeft niets in
te trekken, U kunt de motie aanhouden.Inderdaad, maar
dat gaat toch ook moeilijk, want ik heb toch, heel
duidelijk dacht ik, van de Wethouder gehoord, dat het
het voornemen van het College was om bepaald dit
terrein tijdelijk in gebruik te nemen. Dat „tijdelijk" is
dus beperkt, d.w.z. er is een duur gegeven van 5 tot 10
jaar. Prompt daarop krijgen we nu een voorstel om
binnen drie maanden met een nota te komen. (Ik ver
wijs maar naar wat de heer Spiekhout daarover zopas
gezegd heeft.) Maar dat is voor mijn gevoel toch een
soort ommezwaai. Of is het niet zo, vergis ik me daar
mee? Ik begrijp dit namelijk niet helemaal. Is het nu
de bedoeling van het College wèl, zoals het in de eer
ste instantie gezegd is, door te gaan met het voorne
men het bodeterrein tijdelijk, voor 10 jaar, dan maar
te vestigen op de oude veemarkt? Of is dat nu plotse
ling helemaal van de baan en wordt de zaak opnieuw
bekeken? Gaan wij weer met een schone lei beginnen
en aan de hand van de nota, die dan binnen enkele
maanden zal komen, bekijken wat we wel of niet moe
ten doen? Als dat de bedoeling is, dan vind ik het vrij
logisch, dat wij maar wachten tot die nota er is, maar
als dat de bedoeling niet is, als dus op dit moment de
zaak niet blanco staat, dan zie ik eigenlijk niet in, dat
wij nog behoefte hebben aan die nota. Ik ben echter
niet de enige, die hierbij betrokken is. De anderen moe
ten nu maar zeggen, wat zij willen. Ik zou maar wil
len doorgaan met het zoeken naar de juiste plaats.
De heer Taylor Parkins: De kwestie van het bode
terrein is al eerder in de Raad geweest en het is, zo
als de heren zojuist opmerkten, ongeveer gelijk verlo
pen als het nu dreigt te verlopen. De gedachte om drie
maanden te wachten op een nota van het College lijkt
ons niet zeer aanlokkelijk. Ik vraag mij af: Op welke
gegevens wilt U deze nota opbouwen? De gegevens
hierover zijn in de loop van 3, 5, 6 jaren verzameld,
zolang al, als over dit bodeterrein gesproken wordt'
De verlangens van de verschillende belanghebbenden^
zowel de bodes als de middenstand als de grossiers e.a.i
zijn zonder twijfel in deze jaren gewijzigd, door de ver
anderde omstandigheden.
Daarnaast zou ik U, als wij zouden besluiten om Uw
nota af te wachten, willen verzoeken: Ga ook voor Uw
eigen toekomstverwachting t.a.v. het autoverkeer in de
stad niet uit van de gegevens die U vandaag op tafel
hebt liggen en die al verouderd zijn, ook niet van de
toestand, zoals die zich vandaag in de stad voordoet,
maar van de situatie, zoals die over 5 of 10 of 15 jaar',
zoiang als dit tijdelijke bodeterrein hier zal moeten lig
gen wordt verwacht. Want het is zojuist al opge
merkt: Niets duurt zo lang als tijdelijk.
De binnenstad moet volgens mijn idee volkomen vrij
gemaakt worden voor wagens, die voor korte tijd in
de binnenstad moeten zijn. Parkerende auto's, die de
eigenaars 's morgens neerzetten om er 's avonds weer
mee weg te rijden, behoren niet in de binnenstad en
niet op het Zaailand. Het oude veemarktterrein zou
voor deze auto's, die in het algemeen of voor een groot
deel aan treinreizigers toebehoren, een zeer goede en
aangewezen plaats zijn, vandaag al, maar over 5 of 10
jaar zeker. Hoewel ons dus een nota over drie maan
den niet aanlokt, zien wij toch ook, dat U vandaag in
dezen geen oplossing kan geven.
Dc heer K. J. de Jong: Ik vind het toch wel jammer,
dat men het voorstel niet wil intrekken. Om t.a.v. zo'n
belangrijk vraagstuk als dit, zonder hierover voldoende
geïnformeerd te zijn, voor een stemming geplaatst te
worden, die beslissend kan zijn, lijkt mij toch echt een
beetje te veel van het goede. De heer Taylor Parkins
kan wel stellen, dat de parkeerbehoefte hoe langer hoe
groter wordt, maar we hebben ook een saneringsplan,
waarin juist in die parkeerbehoefte zeer behoorlijk
voorzien is. Het parkeervraagstuk behoeft dus geen
belemmering te zijn voor het vestigen van de bodedien
sten op de oude veemarkt. Ik zou, ook al voel ik de
teleurstelling van de voorstellers wel over het feit, dat
ze na de vorige begrotingszitting nog niet hebben ge
kregen waar toen al om werd verzocht, toch willen
vragen: Kunt U in ieder geval de komende drie maan
den nog niet wachten Ik geloof, dat het voor de Raad
beter zou zijn om i.z. zo'n belangrijk vraagstuk na een
deugdelijke informatie, waarin alle aspecten verwerkt
zouden zijn, een weloverwogen beslissing te nemen. Nu
zouden we een beslissing moeten nemen, waarvan we de
reikwijdte niet voldoende kunnen overzien. Alleen op de
genoemde gronden heb ik geen behoefte aan deze mo
tie; dan moet ik tegenstemmen, terwijl het best zo
kunnen zijn, dat ik, wanneer ik goed geïnformeerd zou
zijn, misschien tot een ander besluit zou moeten ko
men. En dat zou ik jammer vinden. (De heer Spiekhoul
Wij hebben rapporten ter inzage gehad.) Toch zijn wij
onvoldoende geïnformeerd over de consequenties van
dit geval. En dat is mijn bezwaar. (De heer Van der
Veen: Dc zaak staat drie maanden blank, als we de
nota afwachten.) (De Voorzitter: Laten we nu niet
met elkaar gaan praten, want dan komen we helemaal
nergens; laten we het even volgens de regels van de
kunst doen.) Die rapporten hebben inderdaad ter in
zage gelegen, maar er wordt door de voorstellers zelf
gezegd, dat die rapporten al lang weer achterhaald
zijn door de ontwikkeling sinds die tijd. Dan is het
volkomen logisch, dat we nu een op deze tijd, op dit
moment, afgestemde nota krijgen, waarbij alle aspec
ten van dit vraagstuk breder nog dan ze in het rap
port destijds verwerkt zijn, behandeld kunnen worden
en dan kunnen wij een weloverwogen beslissing nemen.
Ik zou het jammer vinden, als ik nu voor een keus ge
plaatst werd, waar ik nog niet rijp voor ben. En het
kan best zijn, dat ik over drie maanden tot een andere
beslissing kom. Op dit moment kan ik bepaald niet met
deze motie akkoord gaan.
25
De heer Engels: Ik vraag mij persoonlijk even af,
of liet rapport, dat U ons wilt voorleggen over maxi
maal 3 of 4 maanden, inhoudelijk alleen een verstevi
ging van de argumentatie is om het bodeterrein op de
door U geplande plaats te laten. In dat geval n.l. is
het, dunkt mij, voor diegenen die deze motie ingediend
hebben, weinig aantrekkelijk haar weer in te trekken.
Bevat het rapport daarentegen alternatieve mogelijkhe
den, geeft het een overzicht van een mogelijkheid hier
en een mogelijkheid daar, waarvan de voordelen zus
en de nadelen zo zijn, dan geloof ik, dat het voor ons
wel aantrekkelijker kan zijn om deze drie maanden te
wachten en het voor en tegen van diverse plannen te
gen elkaar af te wegen. Ik zou dus graag iets meer
willen weten over de inhoudelijke hoofdlijnen van dat
rapport.
Dc heer Kingma: Ik meen, dat we met deze motie
niet te ver gaan, want er wordt alleen maar bepaald,
dal we het bodeterrein niet op de oude veemarkt krij
gen en die plaats lijkt mij ook ten enenmale onjuist.
Dat bodeterrein moet m.i. naar buiten. Dat staat wel
va. i. Ik heb eerder wel eens een ander standpunt ge
had, maar, mede gezien het structuurplan en het ge
brek aan parkeerruimte bij het station, vind ik het nu
toch wel noodzakelijk, dat we deze plaats vrij houden
voor parkeerruimte. Daarbij zie ik het ook nog gebeu
ren, dat we niet voldoende gelegenheid hebben voor uit
breiding van het bodeterrein, zodat we het toch moeten
verplaatsen. Daardoor zouden we heel veel geld kwijt
zijn'. Daartegenover kan de motie een drang zijn om
nu spoedig een andere en betere plaats ergens aan de
rondweg te zoeken.
De hear San tenia: Ik haw myn hantekening under
dn. moasje set, mar by neijer ynsjen liket it my dochs
it béste ta, dat wy it net trochgean litte. Myn oar-
spronklik stanpunt wie, dat it boadeterrein yndied op de
aide fémerk ünderbrocht wurde moast. Mar lyk as de
hear Kingma niis ek al sei, troch de foroaring fan de
omstannichheden en ek mei ünder de ynfloed fan it
struktuerplan foar de binnenstêd komt men ta oare
gedachten. Fierders woe ik al hielendal fortrouwe op de
tasizzing dy't de hear Wethalder hjir niis jown hat,
n.l. dat wy oer in hiel koarte tiid, yn it earste fearns-
jier fan 1964, in goede nota krije. To'n earsten liket it
my ta, dat in prinsipe-bislüt yn dizzen al fan bilang
wie, mar yndied binne wy noch to min ynformearre.
Ik kin my dus wol by de hear De Jong oanslute, dy't
sein hat, dat wy dizze saek op dit stuit better ynlüke
kinne.
De heer Klijnsira: Ik deel eigenlijk het standpunt
van de heren Engels en Santema. Ik vindt dit een
zaak van zeer veel gewicht, waarover de Raad toch
- wat ook dc heer De Jong heeft gezegd beslist
onvoldoende is geïnformeerd. Wij moeten het College
het vertrouwen geven, om in de eerste drie maanden
van het nieuwe jaar en niet op langere termijn
een nader standpunt te bepalen. Het College weef zo
ongeveer, hoe een groot deel van de Raad erover denkt
en ik heb wel zoveel vertrouwen in het College, dat ik
verwacht, dat het in die tijd ook klaar komt. Dan kun
nen we opnieuw ons standpunt daaromtrent bepalen.
Als er nu gestemd moest worden, zou ik ook tegen
deze motie stemmen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik begin bij de
beantwoording van de heer Engels. Wat wordt de in
houd van deze nota M.i. wordt die, zoals de heer
Engels heeft geschetst. Het wordt een uiteenzetting
van het vraagstuk en daarbij wordt uiteraard aandacht
geschonken ook aan het in deze zitting naar voren
gekomen gevoelen van een aantal leden van de Raad,
waarvan we op dit ogenblik niet weten, of het een
meerderheid of een minderheid is. Ik stel mij voor, dat
daarin deze vragen aan de orde zullen komen: Gesteld
eens, dat wij het bodeterrein zouden willen verplaatsen
naar een ander terrein dan de oude veemarkt, welk
terrein zou daarvoor dan op korte termijn, mede in
aanmerking genomen de situatie aan het Oldehoofster-
kerkhof, in aanmerking komen? Wat zou dat kosten
aan voorzieningen, welke zouden de bezwaren en welke
dc voordelen zijn? We hebben dan inmiddels misschien
gekeken naar nog andere terreinen, zodat daarover in
den brede een uiteenzetting wordt gegeven, waarin de
Raad vóór zich kan vinden de argumentatie, die leidt
tot een beslissing pro of contra.
Ik zeg in de richting van de heer Van der Veen,
dat het College op dit ogenblik helemaal niet overstag
is gegaan, maar tegemoet wil komen aan de wens van
de Raad om hier tot een beslissing te geraken. Deze
beslissing echter is van zodanige importantie, dat de
Raad daar recht op heeft. Als U dat recht niet wilt
hebben, dan zouden we het U natuurlijk niet kunnen
opdringen, maar wij menen toch(De heer Van dei-
Veen: U hebt er alle gelegenheid voor gehad om ons
dat op te dringen.), dat de argumentatie pro en contra
in een sluitend betoog moet worden verzameld en dat
wij daarmee de Raad een dienst bewijzen. En dan be
slist de Raad daarop. De situatie is toch niet helemaal
gelijk als in het voorjaar van 1963, want toen was de
verwachting, dat het overleg met de organisaties ertoe
zou leiden, dat wij binnen een niet al te lange tijd kon
den komen met een voorstel, uitgewerkt op het terrein
van de oude veemarkt, waarin de gedachte investerin
gen etc. etc. waren opgenomen. Dat was toen de opvat
ting. Nu is deze iets anders.
De heer Spiekhout wil van mij wel aannemen, dat
de zaak niet heeft stilgestaan in de loop van dit jaar.
Er zijn weer tal van besprekingen geweest. Er is door
de dienst Openbare Werken een plan uitgewerkt, dat
voor de betrokken organisaties te duur bleek en toen
is de zaak naar ons teruggespeeld, met de opmerking,
dat de Gemeente zich daar eigenlijk maar eens een be
hoorlijke investering voor zou moeten getroosten. Van
gemeentezijde is gezegd: We willen eerst nog wel eens
bekijken, of dat allemaal wel verantwoord is. Toen is
er lang en breed gesproken over bezuinigingen op dit
plan en dat heeft zich bewogen dat zeg ik duidelijk
aan het adres van de ondertekenaren van deze motie
in deze lichting, dat de investeringen daar zouden
worden beperkt tot een uiterst minimum om de periode
van tijdelijkheid daar zo kort mogelijk te houden. Hier
is dus wel degelijk iets aan gedaan en er is ook wel
meer tekening in gekomen, maar de plannen die ont
worpen zijn, waren om financiële redenen niet aan
vaardbaar voor de belanghebbende organisaties en
deswege kon niet wat toen wel verwacht werd
een voorstel aan de Raad worden gedaan. Nu verlangt
de Raad, dat er een uitspraak wordt gedaan en dat
verlangen erkennen wij als volkomen redelijk. Het is
duidelijk, dat hier een uitspraak moet komen, maar,
zeggen wij, laat men met deze uitspraak niet iets over
haast doen. Zou de Raad het niet op prijs stellen, een
omvattende en uitputtende opschriftstelling van de
argumentatie pro en contra te krijgen? Dat is de opzet.
De heer Taylor Parkins heeft gezegd: Houdt U dan
alstublieft rekening met ide allernieuwste gegevens.
Dat is stellig een opmerking, die van belang is en doel
treft. Want de materie is nog steeds in beweging, in
deze zin, dat het aantal bodediensten die met een wagen
één keer per dag van een plaats uit Friesland naar hier
trekken, 's avonds weer teruggaan en dus de gehele
dag een standplaats innemen, nog steeds aan inkor
ting onderhevig is. En daarom is het van het uiterste
belang, zoals de heer Taylor Parkins zegt, dat de nota
met recente gegevens wordt onderlegd en dat ook een
prognose in een overzienbare toekomst zal worden ge
leverd. Ik geloof, dat wij, zoal niet aan de Raad, dan
toch aan de te houden discussie een dienst bewijzen,
als wij de in uitzicht gestelde nota wèl ter beschikking
krijgen.
De heer Pols (weth.)Dat ik even het woord ge
vraagd heb, heeft deze reden, dat de afdeling bode
diensten bij de Markt- en Havendienst behoort, waar
ik ook geregeld mee te maken heb. Ik) heb er in eerste
instantie niets van willen zeggen, omdat de zaak van
het bodeterrein zich meer beweegt in de richting van
planologie en verkeer, maar we moeten de kwestie toch
niet alleen in het kader van het verkeer bekijken. Ik
ben het met de heer Parkins eens, dat we in dezen de
toekomstverwachting moeten laten meespreken. Er
wordt becijferd, dat het verkeer het drie-, vier- of vijf
voudige van het tegenwoordige zal worden. Maai' dan
zal men zich in geen enkele stad meer kunnen bewe
gen; dan zal men buiten de steden moeten parkeren