46
ongeveer maart van dit jaar en het is dus nu ongeveer
een maand of zeven later kan een grote verbetering
worden geconstateerd. Kritiek heb ik de vorige keer
al genoeg gegeven. Ik wil niet in herhaling treden,
al is er bij ons nog wel heel wat kritiek overgebleven.
We menen n.l., dat deze barakken toch geen permanent
karakter moeten dragen. Er komen nu nieuwe barak
ken, maar die moeten er toch weer weg. Er zal nu een
nieuwe werkplaats moeten komen. Ik ben het met de
heer Heidinga eens, waar hij zegt, dat de stukken die
ter inzage lagen, niet zo erg bevredigend waren. Ik
heb een en ander nog weer even bekeken. Er is een
stuk betreffende een vergadering van de Financiële
Commissie en de Plancommissie. De bijdrage zou waar
schijnlijk twee ton kunnen bedragen en later wordt dat
nog eens weer gezegd. En op 25 oktober zo lezen
wij tenslotte was er een afrondend gesprek over de
procedure met de secretaris van de Plancommissie. De
zaak schijnt dus bij deze commissie volgens dit stuk
wel rond te zijn. Het stuk was noch door de voorzitter
noch door de secretaris van de Stichting Leeuwarder
Werkgemeenschap ondertekend. Het was waarschijn
lijk een uittreksel van een brief van het bestuur van
de Stichting. Ik vond, eerlijk gezegd, dat B. en W.
zich wel een beetje gemakkelijk van deze zaak hebben
afgemaakt bij de beantwoording van de vragen die er
in de sectie zijn gesteld. Niettemin, nogmaals: wij zijn
erkentelijk, dat er toch voor onze vragen behoorlijke
belangstelling is geweest. Het werk, dat uitgevoerd
wordt, zou o.i. ook nog wel van iets betere aard kun
nen zijn. Ik weet, dat het een heel moeilijk onderwerp
is en of het allemaal economisch goed ligt, weet ik
niet. In de kranten kan men lezen ik heb er hier
niets van gehoord dat wij misschien eens naar Gro
ningen moeten voor een excursie. Ik zou U willen vra
gen: Kunnen wij dan ook de werkplaats zien, die daar
is gesticht, ik meen onder leiding van een fractiege
noot van de heer Van der Veen? Dat is een heel be
hoorlijke werkplaats. Ik geloof echter, dat het beslist
nog niet wenselijk is de Gemeenteraad van Groningen
uit te nodigen om Ericadorp te bezien.
De heer Kingma: N.a.v. de belangstelling, die de
heer Heetla voor deze zaak gewekt heeft, meende ik
ook eens te moeten zien, hoe erg het nu was. Het is
niet een pracht-instelling, maar er is intussen dat
is me daar ook wel uit de doeken gedaan toch
wel heel wat verbeterd. Er zijn een paar nieuwe ba
rakken gekomen en die zijn in elk geval als tijdelijke
verblijfplaats behoorlijk in orde. De werkplaats van
de houtbewerkers is veel slechter, maar daar wordt
ook aan gewerkt, dus er wordt werkelijk wel iets ge
daan. En wat het werk betreft, heb ik eigenlijk het
idee gekregen ik ben geenszins deskundig op dit
gebied dat daar wat te veel op het economisch as
pect wordt gelet. Is dat nu eigenlijk wel zo belangrijk,
heb ik me afgevraagd. Toen ik een en ander nog eens
weer de revue liet passeren, dacht ik: Moet men voor
een dergelijke instelling nu alleen werk zoeken, dat
uit kan? Ik zou de werkplaats meer op hetzelfde plan
willen stellen als dat van een school. We vragen ook
niet: Rendeert die school nu wel? Want dan kunnen
we alle scholen wel opdoeken.
De heer Vellenga (weth.)Ik kan het alleen maar
op prijs stellen, dat ook in deze Raad zoveel belang
stelling leeft voor het vraagstuk, dat nu is aangesne
den. En in verschillende toonaarden heeft men van die
belangstelling blijk gegeven.
Laat ik beginnen met de waardering, die de heer
Heetla en deels ook de heer Kingma geuit hebben. Ik
geloof, dat het op zichzelf goed is te constateren, dat
er een en ander is verbeterd. Er zijn de laatste maan
den voorzieningen getroffen, waardoor het mogelijk
was de mensen beter te huisvesten. Dat komt hun m.i.
ook zonder meer toe. De afdeling houtbewerking die
de heer Kingma noemt, zal binnenkort overgebracht
worden, zodat ook op dat punt voorlopig de nodige
voorzieningen zijn getroffen.
Het lijstje van verbeteringen moet men zien als be
antwoording van de vraag, aan het College gesteld:
Wat is er gebeurd? Dat lijstje is ter inzage gelegd,
om duidelijk te maken, wat er gebeurd is. Ik kan mij
voorstellen, dat men zegt: Wat zegt ons dit lijstje
Maar men moet, geloof ik, aan de andere kant ook
begrip hebben voor de procedure, die voor dit soort
dingen geldt. Men moet natuurlijk met de nodige ijver
en geestdrift en bewogenheid aan deze zaken werken,
maar, wanneer men dat gaat doen, betekent dat, dit
men contacten gaat leggen, dat men probeert bepaalde
toezeggingen uit te lokken en door besprekingen en
vergaderingen de zaak verder te krijgen. Dat lijstje
geeft inderdaad een bepaalde indruk, maar die indruk
kan alleen toch maar deze zijn, dat datgene wat men
moet doen vanuit een bepaalde bewogenheid, culmi
neert in een reeks van activiteiten, die op dit punt
hebben plaats gevonden. Dat betekent, dat men telke
opnieuw bepaalde verzoeken doet, dat men de reacties
daarop afwacht, dat men van zijn kant dan weer door
gaat en langzaam maar zeker probeert de zaak ver
der te krijgen. En ik mag m.n. aan het adres van de
heer Heidinga zeggen, dat het bestuur en ik spreek
hier dus niet alleen over de voorzitter, dat zou mé
helemaal niet passen; en dat die voorzitter toevallig
ook lijsttrekker is, is, meen ik, ook een element, d t
men niet op deze manier in de discussie moet brengen
de bewogenheid tot en met kent. Die kent het var-
uit zijn persoonlijke instelling, maar ook omdat het de
zaken op de werkplaats tot en met kent. En in zekere
zin komt het van dag tot dag en periodiek ook met
deze mensen in aanraking. Aan de andere kant kan
het bczig.zijn met deze zaken ook telkens doorkrui
worden door bepaalde andere factoren. Wij hebben dus
van maand tot maand besprekingen gevoerd; dat hebt
U aan dat lijstje kunnen constateren. Op een bepaa
ogenblik heb ik een afrondend gesprek gehad met
secretaris van de Plancommissie over de vraag, hoe 1
definitief de stukken moesten worden opgesteld en voor
gelegd aan de Plancommissie, die ze dan doordirigee
naar de betrokken Haagse instanties, die hiermee heb
ben te maken. Laat ik één ding uit dit gesprek noemen.
De secretaris van de Plancommissie vraagt mij: „Is
dit plan eigenlijk niet te groot? Dat is het inzicht dat
men in Den Haag heeft. Dat zou op een bepaald ogen
blik de procedure kunnen remmen. Wij vinden in Dr
Haag, dat U eigenlijk tot een kleinere opzet moet ko
men." Dat is wel een punt, dat even tot nadenken
stemt. Want men heeft voor de grootte van dit gebouw
gekozen op grond van bepaalde prognoses van de al-
gelopen jaren, waarbij men naging hoeveel mensen uii
Leeuwarden en uit de ons omringende gemeenten in de
komende tijd op deze werkplaats te werk gesteld zou
den moeten worden. Dan moet men natuurlijk op een
bepaald ogenblik zeggen: wij beginnen misschien met
250 a 300 mensen, maar het laat zich toch wel aanzien
dat dat aantal in de loop der jaren groter wordt en
dan lijkt het alleen maar praktisch om daar ook mei:
de bouwtechnische kant van de opzet rekening mee te
houden. Wanneer je dit voor de voeten gegooid wordt:
„Is het eigenlijk niet te groot?", dan moet men zich
daar natuurlijk op bezinnen, omdat het eigenlijk dom
zou zijn de procedure op een duidelijk punt onnodig
te vertragen of te remmen. Nu leert de praktijk op dit
ogenblik, dat door de inwerkingtreding van de interim-
regeling het aantal mensen dat daar werkt, zakt. To
nog toe gingen wij altijd in het overleg, dat wij hier
over voerden, uit van een startaantal van 250,
maar op dit ogenblik werken er nog 220 mensen. Het
zou best kunnen zijn het is een ontwikkeling, die
met name in het noorden valt te constateren dat
dit doorgaat, mede omdat per 1 januari 1964 de be
dragen van de interimregeling verhoogd zullen worden.
Ik weet bijv. van de werkplaats in Drachten, dat daa:
een zekere exodus plaats vindt. Wanneer men dat nu
weer combineert met de Haagse inzichten op dit ogen
blik, dan komt men er misschien toe te zeggen: Dan
moeten we een kleiner plan maken. Dan kan men na
tuurlijk tegen de architect zeggen: Ga hier en daax
wat afhakken, ga het wat kleiner maken, maar dat
tast de vormgeving van het gebouw weer aan; dat
heeft ook weer bepaalde bezwaren. De consequentie
zou kunnen zijn, dit plan aan de kant te leggen en een
nieuw plan te maken. Dat is maar één ding, waar men
mee zit en voor dat nieuwe, kleinere plan moet dan
ook weer een nieuwe financiële opzet komen. Nu kan
men daar natuurlijk tegenover stellen: De conjunctuur
behoeft nog maar een klein beetje om te slaan, of deze
werkplaatsen worden weer bevolkt. Want juist deze
47
ménsen! zullen in de eerste plaats weer uit het vrije
bedrijf terugkomen in de werkplaats, die ze de afge
lopen twee, drie jaar hebben verlaten.
Er staat ook op stapel de Arbeidsongeschiktheids
regeling en ook daarin worden weer bepaalde elernen-
I ingebouwd, die misschien met zich meebrengen,
dat in de toekomst toch dit aantal mensen weer om
hoog gaat.
Ik zou meer dingen kunnen noemen, waarvan men
kan zeggen: Dat brengt het bestuur weer tot nieuw
beraad, tot opnieuw bekijken van deze zaak. Wij heb
ben op dit moment de neiging om te zeggen: Laten we
hst kleinere plan nemen, hoewei ik nog wel eens na
drukkelijk wil laten verifiëren, of dit nu echt het in
zicht is, dat algemeen geldt en hoe het zich verdraagt
t de ervaringen, die men landelijk opdoet in de werk
plaatsen, vooral dus ook t.a.v. de uitwerking van deze
uiterimregeling.
Wij hebben een poging gedaan als bestuur nog een
l dere oplossing te vinden; dat is door omstandighe
den, waar U begrip voor moet hebben, mislukt. Ik
vei tel al deze dingen om duidelijk te maken, dat achter
dat kille lijstje van data en besprekingen toch niet
leen maar een soort zakelijk inzicht van het bestuur
schuil gaat, dat men daaruit per se niet de conclusie
mag trekken, dat het eigenlijk meer zou kunnen doen.
V/ij hebben de heer Heidinga vaker horen spreken; hij
doet dat vanuit een intentie, die ik op zichzelf wel kan
waarderen, maar ik geloof toch niet, dat men op grond
i.n een inzicht, dat men van buiten af heeft, onrecht
,ag doen aan mensen, die toch echt wel de bcwogen-
,.--id hebben, die ze ook moeten hebben. Als ik de heer
t-idinga goed heb begrepen, meent hij, dat men, wan-
vjer men tot een partij behoort als de voorzitter van
de L.W.G., dan echt die bewogenheid moet hebben en
dat compliment voor deze partij wil ik graag uit zijn
mond accepteren.
Ik mag nu misschien van mijn kant nog even ingaan
ij) liet punt van de werkzaamheden, dat zowel de heer
cetla als de heer Kingma heeft genoemd. Het aan
trekken van werkzaamheden betekent, dat men zoekt
naar aangepaste arbeid voor degenen die in een der-
el ïjke werkplaats werken. Daar zullen mensen bij zijn,
c ie tot bepaalde hoge prestaties in staat zijn, andere
die een zekere vreugde beleven aan het verrichten van
vrij eenvoudig werk. Men kan dus voor de mensen van
een iets hogere kwaliteit zoeken, dacht ik, naar aan
gepaste arbeid, die toch ook economisch een bepaalde
betekenis heeft. En dan moet men dat „economisch"
ibbel interpreteren. Het komt de financiële positie
in de werkplaats ten goede men kan daarmee de
utillage op een bepaalde manier uitbreiden maar
het betekent ook, dat men het de mensen, op wie ik
u doel: de besten naar lichaam, die met hun handicap
og een bepaalde arbeid van hogere kwaliteit kunnen
verrichten, die de nodige handvaardigheid hebben en
ook gewend zijn aan het bedienen van een bepaalde
apparatuur, mogelijk moet maken op een bepaald
genblik de stap te doen naar het vrije bedrijf. In die
:n moet de heer Kingma dus die uitdrukking „econo
misch" gebruiken. Het staat voor mij wel vast, dat
uen, wanneer op dit ogenblik een goed geoutilleerd
gebouw aanwezig zou zijn, stellig ook nog wel weer
beter werk aan zou kunnen trekken. Dat stuit inder
daad wel eens af op de huisvesting van dit ogenblik.
Maar als ik nu denk aan de werkzaamheden in de
afdeling Metaal en de afdeling Houtbewerking, dan
dacht ik, dat die toch wel van een bepaalde kwaliteit
:ijn en wij stellen ons ook voor om die in de toekomst
op een hoger plan te brengen. Niet dus alleen vanuit
een economisch motief, dat alleen maar commercieel
zou zijn, maar ook om de mensen echt iets van vak
manschap en daarmee van arbeidsvreugde bij te bren
gen. Er blijft natuurlijk altijd een categorie over
en dat wordt ook door de interimregeling wel ver
scherpt die geestelijk dermate gehandicapt is, dat
men het echt in het eenvoudige werk zal moeten blij
ven zoeken.
En dit zijn dan typisch de moeilijkheden, waar m.n.
de directeur voor staat. Hij moet de markt aftasten;
hij moet naar zijn mensen kijken. Hij moet naar zijn be
drijf suitkomsten zien. Hij moet de perspectieven in het
oog houden en dan moet hij een bepaalde keus doen.
Ik hoop, dat ik van mijn kant op deze manier vol
doende ben ingegaan op de opmerkingen, die er zijn
gemaakt. Wij hebben naar oplossingen gestreefd, die
bevredigend zijn; wij blijven ook actief op het punt
„nieuwbouw" en ik hoop, dat ook m.n. de heer Heidin
ga overtuigd zal zijn, dat achter deze besprekingen en
activiteiten toch echt wel dat leeft, wat hij stellig ook
bij mij aanwezig kan achten.
De Voorzitter: Het is nu halfzes geweest en ik
stel me niet voor, dat deze begroting verder in een
half uur kan worden afgedaan. Als U meent van wel,
dan zou ik U willen vragen door te gaan. Anders zou
ik U willen voorstellen nu te pauzeren tot halfacht.
(De heer KJijnstra: Kunnen we ook in dat geval niet
doorgaan Daar zou ik niet voor voelen.
De Raad besluit de vergadering op dit moment voort
te zetten.
De heer Engels: Graag een paar algemene opmer
kingen, die ik dan maar bij het hoofdstuk Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen zal maken, opmerkingen
met betrekking tot de sectoren Onderwijs, Maatschap
pelijk Werk, Jeugdwerk en Gezondheidszorg. Op pa
gina 3 van de mem.v.a. staat Uw antwoord op mijn
vragen. Ik heb in de sectie aan het College gevraagd,
of men een overzicht wilde geven van de in de toe
komst nodig geachte voorzieningen op die vier ter
reinen, en of men bereid was daarbij een prioriteiten
schema aan te leggen. Ik heb dat schema mogen zien;
ik heb dus inderdaad een overzicht gekregen. Dat be
staat uit een opsomming zonder toelichting van wat
men inhoudelijk onder de verschillende punten ver
staat, zonder ook een toelichting over de wijze waarop
men zich die denkt te realiseren. Er blijven dus wel
vragen, maar ik wil die wel voor me houden. Ik kan
er begrip voor hebben, dat men op zo'n korte termijn
niet uitgebreid op dit punt kan antwoorden. Ik heb
tot mijn vreugde in dat geheel ontdekt, dat er niet
alleen gemeentelijke projecten op staan, maar dat er
ook een punt op staat als, meen ik, „coördinatie be
jaardenzorg" en ook coördinatie t.a.v. andere vormen
van maatschappelijke zorg. En ik wil daar even op
aansluiten om te ventileren wat ik in een vorige zit
ting al eens heb gezegd, nl. dat ik van oordeel ben,
dat meer dan in het verleden, in de toekomst de sec
toren Jeugdwerk, Gezondheidszorg, Maatschappelijk
Werk en Onderwijs aandacht zullen vragen van het
Gemeentebestuur. Dit zal dus voortaan niet alleen
aan wegenaanleg, stadsuitbreiding e.d. aandacht moe
ten schenken, maar ook, meer dan tot dusverre, aan
zaken uit de genoemde sectoren. Ik geloof, dat daarbij
de Gemeente de taak heeft van het signaleren van
behoeften, die ontstaan, van het stimuleren van voor
ziening in die behoefte en vooral ook de taak van or
dening. Dat kan men dan coördinatie noemen van de
vele activiteiten, die binnen die sectoren ontstaan. En
dan geloof ik, dat wij van het College kunnen ver
wachten een visie op de wijze, waarin men in de be
hoeften in die sectoren kan voorzien. Die visie is er
reeds. Een voorbeeld ervan hebben we onlangs mee
gemaakt, toen wij in een schoolblad konden lezen, dat
onze Wethouder van Onderwijs een inleiding zou hou
den over de mogelijkheden, die de nieuwe mammoetwet
zal bieden voor het voortgezet onderwijs. Wij hebben ook
in de pers ook kennis van die inleiding kunnen nemen.
Ik zou me ook kunnen voorstellen, dat wij dit inzicht
van de Wethouder hadden kunnen zien neergelegd in
de aanbiedingsbrief bij de begroting. Die aanbiedings
brief zou het College een mogelijkheid kunnen bieden
zijn beleid in die sector aan de Raad voor te leggen en
ter discussie te stellen.
Dan het beleid op het gebied van de coördinatie.
Ik ben beroepsmatig betrokken bij een gespreksgroep,
die geleid wordt met voortvarendheid, met veel tact
en met veel doorzettingsvermogen door de Wethou
der van Sociale Zaken en die tot doel heeft ordening
te brengen in die veelheid van maatschappelijk-werk-
activiteiten, die we in deze stad kennen. Maar wederom
vraag ik me af, of het niet voor alle raadsleden, on
afhankelijk van hun toevallig beroep of hun ambt, van
belang kan zijn, dat zij over de visie van het College
op dit punt zijn geïnformeerd en of daar niet de aan-