ik hoopje dan ek, dat it fierder sa bisjoen wurde kin yn dizze Rie. De hear Boomgaardt hat biswier makke tsjin de differentiaesje fan de hieren yn dy sin, dat de hieren fan de iengeslnshuzen in bytsje heger makke wurde as dy feitlik neffens de boukosten wêze moasten. En dat liket him net in goede wize fan dwaen ta. As dy huzen yn 'e frije ekonomy ta stan komme soene, dan soe it dochs bipaeld ek wol sa gean. Op it eagenblik wurdt in iengesinshüs, yn de keapprizen en yn de kosten fan biwenning (yn de foarm fan hier of eignerskosten) heger oanslein. En dat wurdt yn in bipaelde mjitte ek tapast op wenningwethieren. Ik leau net, dat dêr al to folie biswier tsjin bistiet, omdat der noch in bipaelde herinnering oan de merk- situaesje yn trochklinkt. De heer K. J. de Jong heeft een duidelijke uit eenzetting gegeven van de redenen die hebben geleid tot het uittreden van Patrimonium. Bezwaren tegen Intervam zijn bij het tot stand komen van het bouw team, toen Intervam op het viertal stond, van geen enkele zijde naar voren gebracht. Dat kan om prak tische redenen zijn geweest misschien, maar de feiten zijn toch zo. Wat de hoge huren betreft, als een woningbouw vereniging die wel aandurft, laat die dan de ruimte. Als Patrimonium het te hoo.g vindt en liever wil terugtreden, laat haar dan ook de ruimte. Verder heeft het betoog van de heer De Jong voor een groot deel wel mijn persoonlijke instemming, n.l. waar hij wees op de mogelijkheid om het plan van 280 woningen uit het Nijlan hier te repeteren; dat zou een van de mogelijkheden kunnen zijn, om ons misschien op korte termijn tot bouwen te brengen. Ik sta daar dus wel positief tegenover, maar aan gezien ik het College daarover niet heb geconsul teerd, is dit niet de mening, die ik namens het vol tallige College kan uitspreken. De heer Heetla heeft er op aangedrongen, als ik hem goed begrepen heb, op zeer korte termijn een haalbaar plan te maken. Wij zijn daar druk over in overweging en.(De heer Heetla: Ik dacht, dat het er al was.). Neen, maar ik ben ervan over tuigd, dat het er gauw kan komen. (Gelach). (De Voorzitter: Ja, kan, maar ook niet meer dan kan). Moet U eens horen, hoe nauwkeurig: Ik voor mij ben ervan overtuigd, dat het er gauw kan komen. (Ge lach). Wij moeten tot een besluit komen. En nu wil ik nogmaals het volgende zeggen. Wanneer we de situa tie overzien, dan zijn er toch een aantal positieve elementen in de situatie aanwezig, waarop men nog wel een bouwbeleid met enig perspectief kan voeren. Er is een maatschappij aanwezig, die daarvoor een aanbieding kan doen met een plaatselijk bedrijf, dat vele woningen in Leeuwarden heeft opgeleverd. Er is een positief element en wel dit. Wij hebben een goed plan, waarbij woningen van een betere, een hogere kwaliteit worden geleverd dan tot nog toe. Er is een maatschappij aanwezig, die daarvoor een aanbieding wil doen en er zijn twee bouwverenigin gen, die dit plan willen realiseren. Deze bouwver enigingen hebben in overleg met Patrimonium in mijn bijzijn en op mijn instigatie verklaard, dat ze elkaar over en weer de ruimte willen geven om tot uitvoering van deze plannen te komen. Intervam zegt, dat zij geen bezwaar heeft, dat er voor de bouwcombinatie Martens en De Jong ruimte wordt gemaakt om te bouwen. Een zeer positief element. Ik neem aan, dat ook de Bouwcombinatie Nijlan dit royale standpunt te eniger tijd kan opbrengen en kan zeggen: Ik heb er geen bezwaar tegen, dat naast mij ook nog Intervam gaat bouwen. En zo zijn er verschillende elementen die kunnen leiden tot een compositie van een beleid met perspectief, dat thans mogelijk is en ik zou haast willen voorstellen: Laten we nu vandaag niet al te lang meer over de zaak praten. Zouden we nu niet met frisse krach ten op onze begroting los kunnen gaan en het College de ruimte laten om in de kortst mogelijke tijd, in januari, te komen met een of ander plan, dat onmiddellijk realiseerbaar is? Daar zou ik mee willen besluiten. De Voorzitter: U weet, dat er gisteren van de kant van de heer Bootsma een voorstel is gedaan om de vergadering te schorsen voor intern beraad van zijn fractie. En toen is er van de kant van de heer Van der Veen gezegd: Dan wil ik, om dat van mijn kant te kunnen beoordelen, er toch eerst wel meer van weten. Dat heeft dus gisteravond tot gevolg gehad, dat de normale tweede instantie, zoals wij die bij beraadslagen kennen, is afgehandeld. De Raad heeft zich uitgesproken en U hebt nu pas het antwoord van de Wethouder gehad. Nu ligt er nog altijd ter tafel het voorstel van orde van de heer Bootsma, om de beraadslagingen over dit punt te schorsen voor onderling beraad. En ik zou dus aan de heer Bootsma willen vragen, wat hij nu met zijn voorstel wil. De heer Bootsma: Als het College zelf niet tot een bepaald gewijzigd voorstel kan komen, dan blijf ik nog prijs stellen op schorsing van deze vergadering, opdat er een intern beraad kan plaats hebben. De Voorzitter: Dat schorsen zou ik dus zo willen zien, dat dan dit voorstel aangehouden wordt tot een volgende vergadering. Wij hebben op de agenda de begroting 1964 en daarvoor hebben we de tijd natuur lijk hard nodig. De heer Van der Veen heeft giste ren de vraag gesteld en ook terecht waarom dit punt nu nog in een buitengewone vergadering moest worden behandeld, en ik herinner me niet goed, of daar een duidelijk antwoord op is gegeven. Deze buitengewone vergadering móest worden uitge schreven voor de vaststelling van het uitbreidingsplan 't Aldlan, omdat anders de termijn verlopen was, maar daar was t.a.v. dit punt betreffende de bouw in 't Ielan de overweging bij, dat toen dus nog gevreesd moest worden, dat het bouwvolume verloren zou gaan. Na het uitschrijven van de vergadering is die vrees weggenomen. Er is dus op dit moment geen volkomen dringende reden om nu tot beslissing te komen. En ik geloof, dat het inderdaad, gegeven de wijze, waarop de besprekingen zijn gevoerd, mis schien wel verstandig kan zijn, dat ieder voor zich en ook in zijn georganiseerd verband, het College in het zijne, die zaak nog eens rustig tot zich neemt om te overwegen, wat ieders positie in dezen is. Ik kan mij dus wel vinden in een aanhouden van deze zaak, waarbij ik U hier dan zou willen vragen aan het College over te laten, wanneer dit punt dan weer op de agenlda gaat compareren. De heer Van der Veen: Wij spreken nu weer over de orde en daar mag ik dus ook het mijne van zeggen. Wij kunnen dit voorstel aannemen, wij kunnen het verwerpen en het kan ook van de agenda ver dwijnen, als het College het terugneemt en er op een gegeven moment mee terugkomt. Maar er is nog een punt, dat ik ook een ordepunt meen te zijn. Dat is dit. Wij hebben inderdaad twee ronden achter de rug. En dat is normaal gesproken voldoende móet het ook zijn voor de behandeling van de punten, maar dat kan het, dacht ik, alleen zijn, wanneer de Raad bij de start over voldoende gegevens beschikt om met enige vrucht te kunnen discussiëren en die gegevens zijn er naar mijn gevoel pas nu, na twee ronden. De gegevens die ik nodig had om tot een .gesprek te komen en een opinie te kunnen vormen, heb ik nu pas. Ik ben dus van mening, dat ik, wil dit punt behoorlijk besproken worden, in ieder geval nog een ronde nodig heb. Ik meen, dat ook de Wethouder daarop rekent, omdat hij de heer Heidinga heeft uitgenodigd nog het zijne ervan te zeggen en dan zouden we dus nog een ronde te goed hebben. Nu wil ik er best mee instemmen, dat dat een andere keer gebeurt, maar ik dacht, dat het toch verstandig was om nu alvast vast te leggen, wat ik hiervan vind. De heer K. J. de Jong: Ik geloof, dat het na alles wat er gezegd en gesproken is over dit punt, inderdaad beter is, dat we het laten rusten. Dat kan de behandeling van de zaak alleen maar dienen, maar ik zou er wel prijs op stellen, wanneer 5 m.n. de heer Heidinga, die in zekere zin toch wel uitgenodigd is tot een weerwoord, nu in derde instan tie nog even de gelegenheid krijgt voor een kort woord. Ik heb er persoonlijk geen behoefte aan en ik denk de meesten van ons niet, maar nu het College dit voorstel doet, zou ik het, voor zover er dingen gezegd zijn, die een antwoord vragen, toch wel prettig vinden, dat er kans is om te reageren. De heer Van der Veen: Ik voel niets voor een halve ronde. De Voorzitter: Ik geloof niet, dat het verstandig is en als de heer Heidinga de behoefte mocht hebben wat ik toch even mag veronderstellen een deel van wat hij gezegd heeft, terug te nemen, dan kan hij daar op andere wijze ook wel de gelegenheid toe vinden. (Gelach). De heer Heidinga: Ik heb er geen behoefte aan, maar ik wil wel graag mijn standpunt motiveren. Dat wil ik echter ook wel over drie weken doen. Ik heb de woorden van de Wethouder genoteerd. Ik trek geen woord terug van wat ik gezegd heb. Wat de krant schrijft, is uiteraard voor rekening van de krant. De Voorzitter: Dan lijkt het mij ook helemaal niet nodig in deze situatie de discussie op dit ogenblik verder te voeren en ik zou U dus willen voorstellen: Laten wij dit punt aanhouden; dan ziet U het heus wel terugkomen en dan kan de heer Van der Veen de gelegenheid die hij nu claimt, voluit krijgen. Gaat U ermee akkoord? De Raad gaat hiermee akkoord. De Voorzitter: Dan doen we aldus en dan sluit ik deze vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 3