14 toe kunnen leiden, dat de kosten voor enkele sport terreinen, die wij toch elders nog zouden moeten ma ken, dan hier, buiten de f 100.000,voor de drafbaan, besteed zouden kunnen worden. Zo zouden we er ook nog iets van kunnen maken. De Heidemaatschappij is bezig met een eerste ontwerp om te onderzoeken of dit mogelijk is. Dit is de laatste poging, die het College meent te kunnen doen. Dat kost niet al te veel geld. Ik hoop, dat de Raad t.z.t. de kosten daarvan wel zal willen voteren. Er zijn dus zeer ernstige, gedetailleerde pogingen gedaan om tot een resultaat te komen, maar nog is het niet gelukt. We zullen dit jaar proberen hierin tot volledige klaarheid te komen. (Stem: It is nou noch ünder wetter.) Ja, it moat noch boppe komme. De heer Klijnstra heeft over de zuiveringsinstallatie gesproken en over het water van de Groote Wielen. Mijn competentie strekt zich slechts uit tot de wate ren in de gemeente Leeuwarden en daar valt de Groote Wielen niet onder. Dit is een terrein waar wij wel over moeten praten, maar dan uit een oogpunt van sport. (De Voorzitter: Dat zal ik wel doen.) De heer Klijnstra heeft voorts gepleit voor goede woningen tegen lage huren. Dat is loffelijk, maar we moeten goed begrijpen, dat het in deze tijd toch wel een moeilijke zaak wordt aan die wens te voldoen. We zouden allemaal de volkswoning graag tegen een huur van f 15,willen brengen; dan was U al best tevreden en met een nog lagere huur was U in de wolken. Maar dat gaat eenvoudig niet, omdat de kosten in de bouw nijverheid dat is bekend nog een enorme stijging zullen ondergaan. En dit is een zeer loonintensieve tak van nijverheid, zodat er, wanneer er gesproken wordt over 16 pet. loonsverhoging, nog 9 pet. overheen zal komen voor toeslagen in de vorm van prestatiebeloning, etc., zodat men uitkomt op een netto verhoging van 25 pet. Hogere huren zijn dus onvermijdelijk. Toch zullen weinigen in deze Raad zeggen, dat loonsverhogingen in het bouwbedrijf niet moeten worden doorgevoerd. De leuze „Een goede woning voor een zeer lage huur", is werkelijk een opgave, die wel te zwaar dreigt te worden. Hetzelfde kan ik zeggen van de grondaankoop. De heer Klijnstra zegt: Bij de grondaankoop moet U niet te veel betalen; de grondeigenaren moeten niet een te hoog bedrag hebben. En dat is zo. (De heer Klijnstra: Het wordt hoe langer hoe hoger.) Ja, dat is zo. En dat is voor mij een grote zorg. Maar aan de andere kant horen we hier in de Raad ook vaak en terecht dat deze mensen moeten hebben wat hun toekomt. Nu kan men zeggen: Ze krijgen te veel, maar deze materie is ook aan een bepaalde beleidslijn onderhevig; daar zitten methodieken van berekeningen etc. in, die gangbaar zijn; daar ontkomt men niet aan. De op waartse druk geldt ook hier zeer sterk. De heer Klijnstra zegt vervolgens weer Bij verkoop van grond moeten ook niet te hoge prijzen gevraagd worden. Dat zijn allemaal wensen, maar daar is niet aan te voldoen. Als die opwaartse druk door allerlei factoren aanwezig is, dan werkt dat onher roepelijk door tot in de aankoop en in de verkoop van gronden. Ik betreur het net als de heer Klijnstra, maar- het is nu eenmaal niet anders. Ik meen hiermee in eerste instantie te kunnen vol staan. De heer Velienga (weth.)Zowel de heer De Jong als de heer Van der Veen hebben gesproken over de kosten van de sociale dienst en nu heeft collega Tiek- stra al een paar- opmerkingen gemaakt over de finan- cieel-technische kanten daarvan. Ik mag misschien van mijn kant nog een enkel ander ding over deze zaak zeggen. De heer De Jong zei: Kan de hoogte van onze uitgaven misschien mee veroorzaakt worden door het feit, dat het inkomen per inwoner in deze gemeente lager zou kunnen zijn dan in vergelijkbare gemeenten en doordat hier een groter aantal bejaarden woonachtig- is dan daar? Wat het eerste betreft, daar zou ik eigen lijk niet een duidelijke uitspraak over kunnen doen. Wat het tweede aangaat, heb ik wel de indruk dat geldt eigenlijk voor heel Friesland, maar voor Leeu warden wel in het bijzonder dat het aantal bejaar den hier erg- hoog is. Maar ik vraag mij af, of met name dat laatste ook dermate exceptioneel is, dat men daarvoor extra financiële maatregelen zou kunnen vra gen. Dat zie ik direct niet. Wanneer er mogelijk toch bepaalde verschillen zijn met andere gemeenten, wat de bedragen betreft, dan kan ik eigenlijk op dit mo ment daarover alleen maar zeggen, dat wij op grond van de tendens, ook in de afgelopen periode van 1963 en de prognoses die daaruit te trekken zijn, onze uit gaven voor 1964 zo reëel mogelijk gedaan hebben. De verhoging van de kosten op dit terrein U hebt liet ook in de stukken kunnen zien wordt met name ver oorzaakt door de stijging van de verpleegprijzen. Dat is iets wat nog altijd doorgaat. Praktisch iedere week komen er op de dienst berichten binnen van de een of andere inrichting, dat men zeer tot zijn spijt genood zaakt is om op een bepaalde datum een bepaalde ver hoging te doen plaats hebben. Overigens wordt er in deze gemeente altijd naar gestreefd de normen van de steun via de Armenwet op een verantwoord peil i.e houden. Wij zijn, dat zal U bekend zijn per 1 januari 1963 overgestapt op de z.g. loonmethode. Het systeem, dat wij daarvoor gekozen hebben, heeft o.m. met zich meegebracht, dat de normen per l juli j.l. zijn verhoogd en dat waarschijnlijk ook weer een ver hoging voor de deur staat per 1 januari 1964. En deze steeds voortgaande verhoging van de uitgaven mijn collega van Financiën heeft daar ook al op gewezen maakt de toestand zo moeilijk. Altijd blijft een gut bestaan, ook al neemt men de nawerking over zoveel jaren van de bekende 80 pct.-regeling in aanmerking". Ik stel mij voor, dat men hier op een bepaald ogenblik toch een andere weg zal moeten kiezen en misschien komt dit moment op het ogenblik, dat de Algemene Bijstandswet van kracht wordt. Dan zal men misschien ook de financiële kant van de dan ontstane situatie opnieuw onder de loep willen nemen. De heer Van der Veen, over ditzelfde onderwerp sprekend, zei: Er i.s toenemende welvaart en desondanks blijven deze kor ten stijgen. Op het eerste gezicht kan dat ook verwon derlijk lijken. Ik mag daar misschien tegenoverstellen, dat er de laatste jaren duidelijk een verschuiving i - gekomen in de zorggevallen. Eigenlijk alles wat op di: punt gebeurt, is een compliment op het gehele systeem van sociale voorzieningen, dat langzaam maar zeker in dit land is opgebouwd. Met de welvaart stijgen ooi: de behoeften, heeft de heer Van der Veen gezegd. Zeer terecht, maar ook komt iets anders naar voren, en wel, dat men nu ook meer mogelijkheden krijgt om in een bepaalde behoefte te voorzien door het stichten van gebouwen, verpleeghuizen en het treffen van bepaald.' voorzieningen. Maar dit is nog niet voldoende. Er is nog genoeg huiselijk leed, niet alleen in deze stad, maar overal in den lande, omdat bepaalde volwassene, en bepaalde kinderen nodig naar inrichtingen zouden moeten. Maar daar is eenvoudig geen plaats. Ook i van invloed, dat steeds meer gevallen op grond van de medische en sociale indicatie bij de dienst terechtkomen en dat zijn o.m. ook die groepen, die niet voldoend, van de welvaart hebben geprofiteerd om zelf de kosten geheel of voor een belangrijk deel te kunnen betalc En dat alles brengt met zich mee, dat de overheid cv dit punt een grote taak blijft houden en, naar mijn wijze van zien, ook moet houden, hoewel natuurlijk toegegeven moet worden, dat deze sociale zorg van de Gemeente een financiële zorg betekent. De heer Klijnstra heeft over mijn andere portefeuille, de personeelszaken, een aantal opmerkingen gemaald. Ik mag misschien in de eerste plaats zeggen, dat het. blad dat hij noemt, PAL, echt niet een „parochie blaadje" is van B. en W. Wat daarin staat, lezen wij ook pas, wanneer het is uitgekomen. Ik ben dus ook echt niet verantwoordelijk voor de woorden, die de heer Klijnstra heeft geciteerd over de scheidsmuren. Ik heb het artikel gelezen en herlezen en ik geloof niet, dat U daaruit de conclusie mag trekken, dat de schrijver gedacht heeft aan een soort scheiding tussen hoger- en lager personeel, tussen de mannen met de boorden en de mannen met de overall, of, zoals men dat vroeger wel in ambtenarenkring noemde, tussen de schaaldie ren en de weekdieren. Ik heb zo de indruk, dat de schrijver van het artikel dit gedacht heeft: Er werken mensen zo van dag tot dag in verschillende diensten en verschillende gebouwen, die elkaar dan natuurlijk niet zien en nu is dit een gelegenheid, dat al die mensen el *5 <2d kaar eens ontmoeten; dat soort scheidsmuren valt dan weg. En een vergelijking met Berlijn ligt dan, dacht ik, letterlijk en figuurlijk wel heel ver weg en men heeft, om naar de Frieslandhal toe te kunnen, op die dag ook echt niet in de rij hoeven te staan om pasjes te halen. De heer Klijnstra heeft de stelling geponeerd, dat de lonen van het gemeentepersoneel veel te laag zijn. Ik zou hem via U, mijnheer de Voorzitter, graag uit nodigen om die stelling in tweede instantie zo meteen te bewijzen. Dat er op dit punt bepaalde spanningen zijn, is niet te ontkennen; als één dat zou weten, dan is dat natuurlijk de wethouder van Personeelszaken wel. Wij moeten echter roeien met de riemen die we hebben, binnen het systeem, dat voor de overheids- salariëring geldt. Wij zouden op bepaalde punten wil len denken aan een vergelijking met het particuliere bedrijf, terwijl we wat meer ruimte willen hebben dan we hebben. Ik mag er misschien aan toevoegen, dat in de laatste vergadering van de Commissie voor het Georganiseerd Overleg van onze kant een aantal maat regelen naar voren is gebracht en die daar ook met genoegen zijn geaccepteerd die tot een zekere ver betering van deze salariëring zullen leiden, m.n. ook wat de Reinigings- en Ontsmettingsdienst betreft. Dit alles zo binnen het systeem, waarin wij ons volgens Binnenlandse Zaken moeten bewegen. Daaroverheen komen de algemene loonmaatregelen voor de ambtena ren per 1 januari, waarover wij op dit moment nog geen aanschrijven hebben, zodat ik dus die maatrege len niet op een rijtje kan noemen, maar wij dachten door dit gehele complex van maatregelen datgene ge daan te hebben, wat wij in de gegeven omstandigheden kunnen doen. Ik ben dus zeer benieuwd, of de heer Klijnstra wat hij zopas gesteld heeft, n.l. dat de lonen veel te laag zijn, ook kan bewijzen in tweede instantie. Voorshands zou ik graag willen volstaan met deze beantwoording. De heer Pols (weth.): Van een enkel ding, dat mis schien ook bij het betreffende hoofdstuk beantwoord zou kunnen worden, wil ik nu ook wel iets zeggen. De heer De Jong heeft n.l. in de algemene beschouwing i.z. de tarieven van de bedrijven, gezegd: Men moet hier toch wel meer ook de economische kant op zien, zodat ook de prijs er uit komt, die het kost, en hij heeft daarbij het voorbeeld gesteld van het gastarief. Inderdaad is het gastarief op het ogenblik zo gesteld, dat wat meer men gebruikt, wat lager het tarief gaat worden. We waren, voordat deze laatste tariefswijzi ging kwam, ook al van plan met nieuwe gastarieven te komen, maar dat heeft nog even gewacht, totdat de nieuwe gasprijs uit de bus kwam. Wat het elektrici teitstarief betreft, wordt er de laatste jaren naar ge streefd ook de heer De Jong weet dat om met een gelijk tarief als het P.E.B. te komen. Nu kan men \oor een groter stroomverbruik ook een lager tarief kiezen, met vastrecht, dus daar zit het eigenlijk ook I in. Ik wil U wel zeggen, dat ik, als men aan het bedrijf tarieven moet vaststellen, daar dan nog wel wat verder op zou willen ingaan, door de tarieven nog wat meer uit elkaar te trekken. Bij de Reinigingsdienst en m.n. bij de tonnendienst wordt een tarief naar de huurwaarde vastgesteld, zo als U weet, en dat beweegt zich tussen f 10,en f 55,Ik weet wel, dat het ook weer de nodige moei lijkheden oplevert om dit helemaal door te trekken. Ik geloof, dat de Reinigingsdienst van de Gemeente toch ook altijd nog voor een zekere dienstverlening aan de bevolking moet zorgen. Ik denk b.v. aan de straat- veegdienst. Men komt niet klaar met te zeggen, dat dit bedrijf zich op een gegeven moment zelf zou kunnen bedruipen; dat gaat wel heel moeilijk. De heer Van der Veen heeft een zeer interessante zaak aangesneden. Hij stelt voor verschillende taken van het bedrijf uit te besteden en ik heb daarover eens nagedacht. Hij komt natuurlijk tot deze vraag, doordat bij de Reiniging een tekort aan personeel is. Maar ook bij het particuliere bedrijf zou men onmiddellijk tegen de moeilijkheid aanlopen, dat er geen mensen genoeg voor zijn en dat de bedrijven er niet op zijn ingesteld. Er zijn b.v. glazenwassers en alle mogelijke andere be drijven, die dat zouden kunnen doen, maar voor enkele deeltaken, uit de Reinigingsdienst gelicht, zijn er geen gespecialiseerde bedrijven. Het particuliere bedrijf zou echter ook weer mensen moeten aantrekken. Men loopt dus ook hierbij weer vast. Het is natuur lijk van heel groot belang, dat de uitvoering vol doende verzekerd is. Maar daarvoor moet men eigenlijk op ieder gebied over meer personeel be schikken. Bovendien moeten de betreffende par ticuliere bedrijven ook over de nodige mechanische hulpmiddelen beschikken. Het College antwoordt dan ook, dat het z.i. wel heel erg moeilijk is om uit een bedrijf bepaalde taken los te weken en die uit te be steden. Vooral bij de Reiniging met haar centrale on derhoudsdienst, haar staf en organisatie, is dat zeer moeilijk. Als in een van de onderdelen ziekte voor komt, kan men nog wel eens switchen naar een andere dienst dat is het voordeel van het hebben van meer van deze diensten maar dan moet er wel heel erg voor opgepast worden, dat de straatveegdienst er niet onderdoor gaat, want het wil wel eens gebeuren, dat die aan het kortste eind trekt, waardoor de straten niet die behandeling krijgen, die we ze graag willen geven. Ik denk ook even aan het sneeuwruimen. Ik wil wel een voorbeeld geven: We hebben vorig jaar vooral op de buitenwegen in onze gemeente heel grote moeilijk heden gehad met het sneeuwruimen en toen moesten we op een gegeven moment een beroep doen op parti culieren. Maar als het dan heel erg slecht weer was en het was bovendien zaterdagmiddag, dan waren die niet in beweging te krijgen. Ik ben op een zaterdag middag. toen we helemaal vast zaten Lekkum was niet meer te bereiken en Wirdum ook niet bij ver schillende particuliere bedrijven langs geweest, maar men zei: In dit hondeweer zetten wij onze jongens niet op een sneeuwploeg of op een tractor. Bij deze dienst moet men toch zijn eigen personeel hebben vooral ook i.v.m. het materiaal. Ik hoop, dat we deze winter beter kunnen werken. De heer Klijnstra heeft even gesproken over de vervuiling van de straten. Het verband is me echter niet helemaal duidelijk. Ik geloof, dat de heer Klijnstra als lid van de commissie van bijstand voor de Reini gings- en Ontsmettingsdienst wel weet, dat we ook op dit gebied ons best doen en dat Leeuwarden beslist niet tot die steden behoort, die nog wel wat beter schoon konden. Het kan natuurlijk overal beter, maar als wij onze stad vergelijken bij de grotere steden van het land, dan mogen we heus niet mopperen. En tegen de heer Van der Veen èn tegen de heer Klijnstra zou ik willen zeggen, dat ons hier maar één ding kan redden, n.l. meer mechanisatie. Nu hebben we twee grote veeg- machines aan het werk en ik hoop, dat we zeer spoedig met het voorstel kunnen komen om nog twee kleine aan te schaffen, die evenveel kosten als één grote en waarmee we arbeidsbesparend kunnen werken. Daar mee kunnen we het personeelsprobleem zoveel moge lijk oplossen. De Voorzitter: Het is gewoonte, dat de vragen die niet beantwoord zijn door de wethouders, door mij be antwoord worden. Nu zijn er maar weinig vragen over gebleven, die niet beantwoord zijn, en als ik goed zie, dan zijn het alleen een aantal punten die de heer Van der Veen ter sprake heeft gebracht en het enkele punt van de heer Klijnstra over de toestand van het water in de Groote Wielen. De punten van de heer Van der Veen betreffen de organisatie van de werkzaamheid van de Raad en dan zie ik als eerste de vraag, of het niet praktisch is om het onderzoek' van de geloofsbrieven van een nieuw inkomend lid direct in het begin van een vergadering aan de orde te stellen, opdat dat lid in diezelfde ver gadering kan worden beëdigd en niet in een volgende vergadering, zoals hier sinds jaar en dag te doen ge bruikelijk is. Tegen een dergelijke gang van zaken ver zetten zich een paar wetsbepalingen, n.l. de artt. U 14 en U 16 van de Kieswet. Art. U 14 bepaalt, dat gedu rende acht dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de Raad heeft beslist, het aan de niet-toegelatene en elk lid van de Raad vrijstaat, en, zo de burgemeester geen lid is, ook aan deze, tegen de beslissing van de Raad bezwaren bij Gedeputeerde Staten schriftelijk in te dienen. En art. U 16 kent aan G.S. de bevoegdheid toe ook ambtshalve i.z. de beslissing van de Raad om-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 8