trent toelating uitspraak te doen. Deze beroepstermijn
doet het dus praktisch lijken om niet nog lopende de
beroepstermijn de beëdiging te doen plaats hebben; de
mogelijkheid bestaat immers, dat de toelating ingevol
ge een beroep of ingevolge een ambtshalve beslissing
van de Raad ongedaan gemaakt wordt.
Het tweede punt van de heer Van der Veen is de
vraag, of het niet mogelijk is aan elk raadslid de vol
ledige tekst van het concept van de notulen van de
Raad ter beoordeling te sturen, opdat hij wat hij zelf
gezegd heeft, kan bekijken in het raam van het ge
heel, dus ook in verhouding tot de opmerkingen waar
op hij in zijn rede heeft gereageerd. Nu is dat uit de
aard der zaak wel mogelijk, maar dat houdt in, dat
die concepten minstens 37 keer in hun geheel moeten
worden vermenigvuldigd. Dat geeft dus extra werk en
ook extra kosten; het bedrag van die kosten is af
hankelijk van de wijze van vermenigvuldiging. Maar
wij kunnen proberen aan het bezwaar van de heer
Van der Veen, dat ons tot dusver niet eerder te ken
nen is gegeven, tegemoet te komen door het stuk, dat
elk raadslid van dat concept wordt toegestuurd, iets
uit te breiden met wat daaraan vooraf is gegaan, even
tueel ook met wat daarop is gevolgd, zodat elk raads
lid kan beoordelen, waarop hij heeft gereageerd. Over
te gaan op een systeem, zoals de heer Van dei-
Veen dat bij een ander vertegenwoordigend lichaam
kent, is dus theoretisch mogelijk; het geeft alleen kos-
tenvermeerdering.
In de derde plaats heeft de heer Van der Veen ge
sproken over de straatnaamgeving door de Raad en
hij wil van dat systeem af. Dat zou dus inhouden, dat
de straatnaamgeving voortaan door B. en W. zal wor
den verzorgd. We weten wel, dat deze door de Raad
gebeurt op grond van een besluit van de Raad zelf en
als de heer Van der Veen dus een andere gang van
zaken wil, dan is voor hem niets eenvoudiger dan een
voorstel in te dienen bij Uw Raad en deze daarover
een uitspraak te laten doen. Hij kan dat voorstel niet
van B. en W. verwachten (De heer Van der Veen:
Krijg ik adhesie van B. en W. (Gelach). Dat zou
den we dan toch eerst wel eens even tot ons moeten
nemen, mijnheer Van der Veen. (Gelach) Daar kan ik
mij op dit moment ik heb daar in de Raad geen
stem in niet nader over uitlaten.
De heer Van der Veen heeft ook nog gesuggereerd
een commissie voor verzoekschriften in te stellen. Ik
zou hier een min of meer gelijkluidend antwoord op
kunnen geven. Als de Raad behoefte aan een derge
lijke commissie gevoelt, dan staat hem niets in de weg
die commissie in te stellen. Ik zou er wel dit van wil
len zeggen: in de praktijk van het werk is ons toch
werkelijk niet gebleken, dat die behoefte bestaat. Elk
verzoekschrift, dat een ingezetene tot de Raad richt,
komt ook bij de Raad terecht. Deze heeft, dunkt ons,
toch de volledige mogelijkheid een dergelijk verzoek
schrift op zijn merites te bekijken. Maar nogmaals,
als de heer Van der Veen meent, dat het anders moet,
dan is het woord hierover verder aan de Raad.
Blijft over het door de heer Klijnstra aangeroerde
punt i.z. het water van de Groote Wielen. Ik heb, als
ik me niet sterk vergis, ook al eerder aan de Raad
medegedeeld, dat de Stichting De Groote Wielen vrij
regelmatig de kwaliteit van het water laat onderzoe
ken met het oog op de vraag, of het nog wel mogelijk
is in dat water te laten zwemmen, d.w.z. de verant
woording te nemen, dat zwembad nog langer te laten
gebruiken door zwemlustigen. En dan geloof ik, dat
er, wanneer er in de loop van het volgend jaar een
besluit zal moeten worden genomen omtrent dit zwem
bad, niet het minste bezwaar tegen bestaat de Raad
wat er dan aan rapporten over die waterkeuringen is
uitgebracht, ter inzage te geven. De Raad zal dan wel
zien, dat de kwaliteit van het water hoogst dubieus is,
zo dubieus, dat het mij persoonlijk niet zal verwonde
ren, dat het bestuur het besluit zal moeten nemen het
zwembad het volgend jaar niet opnieuw open te stel
len, waarbij dan de zeer grote vraag bestaat, of aan
sluiting aan het nieuwe bad mogelijk is. Dat hangt af
van het aantal onwerkbare dagen, dat deze winter zal
opleveren. Is dat aantal groot, dan vrees ik, dat die
aansluiting er niet zal zijn, omdat het bad dan niet in
het begin van het seizoen klaar zal kunnen komen.
Maar dat is dus een vraag, waarop het antwoord nog
zal moeten worden afgewacht. Ik geloof, dat er op
dit moment over dat punt dan ook niet meer valt te
zeggen.
Ik meen hiermee de punten, die nog niet beant
woord waren, beantwoord te hebben. Mocht er nog
iets over zijn gebleven, dan hoor ik dat in tweede in
stantie wel.
De heer Lcotsma: Ik geloof niet, dat de beant
woording van het College van wat ik in eerste instan
tie heb gesteld, mij aanleiding geeft hierop opnieuw
diep in te gaan; deze heeft mij grotendeels wel be
vredigd en de meeste punten hebben de nodige bijval
uit de Raad gevonden. Ik heb gemerkt, dat het stand
punt, dat ik innam t.o.v. de gemeentelijke financiën,
ook het standpunt is van de Wethouder en dus ik
mag dat aannemen van het volledige College.
Het antwoord van de Wethouder van Openbare Wer
ken echter t.a.v. de door mij gevraagde kleine wonin
gen ter tegemoetkoming in de behoefte aan woon
ruimte van a.s. en inwonende gezinnen, die gezamen
lijk meer dan de helft van het aantal woningzoekenden
uitmaken, kan ik toch niet helemaal bevredigend noe
men. De Wethouder heeft gezegd, dat er 3 x 80 240
kleine woningen in de in uitvoering zijnde plannen zijn
opgenomen en dat er ook in de plannen voor het split-
level-type, waarvan nog geenszins zeker is, dat ze tot
uitvoering zullen geraken, een aantal kleine woningen
is opgenomen. Wil men nu tot een reële vergelijking
komen, dan moet men bij het totaal van de in uil
voering zijnde woningen van 1737, dat de Wethouder
noemde, ook de woningen van het plan van „Beter Wo
nen" en „St. Joseph" optellen. Ik geloof dus niet, dat de
vergelijking, die de Wethouder trok, meer opgaat. Ik
heb dus alleen maar te maken met de 240 kleine wo
ningen, waarbij ik dan nog niet de verzekering heb
en ik geloof niet, dat ik die zal krijgen dat die
alle betrokken zullen worden door die groepen, die ik
hier heb genoemd. Hier zullen vrij stellig ook onvol
ledige gezinnen in komen en werkende vrouwen; die
moeten ook plaats hebben. Maar ik kan toch niet zeg
gen, dat het voor de groepen, waar het mij hier om
gaat, wel een klein beetje meevalt. Ik zou er dus nog
maals met de meeste klem op willen aandringen de
nodige aandacht aan dit punt te besteden bij verdere
plannen, die nog tot ontwikkeling zullen moeten ko
men, ook voor deze groepen de mogelijkheid te schep
pen om een redelijke woonruimte te verkrijgen, waar
bij men niet genoodzaakt is te wachten tot men samen
een bepaald aantal jaren heeft bereikt of tot men om
een andere reden voor een woning in aanmerking kan
komen. Dit punt heb ik dus in tweede instantie op
nieuw aan de orde willen stellen en ik hoop, dat ik bij
de beantwoording een positievere toezegging zal kun
nen verwerven.
Hoewel ik dit eigenlijk niet van plan was, wil ik
toch nog een paar woorden wijden aan het betoog van
de heer Klijnstra. Het is me eigenlijk te dwaas om er
op in te gaan, want wat hij meent hier te moeten be
weren t.a.v. fractie- en partijdiscipline heeft in wez^
niets te maken met wat wij hier nu in de Raad behan
delen en ik kan hem alleen maar toewensen, dat hij
eens in de positie komt te verkeren, dat hij behoefte
heeft zijn werkelijke aanhang niet alleen degene,
die naast hem zit te vragen, hoe die erover denkt.
Hij moet zomaar niet iets beweren wat niet door waar
heden gestaafd kan worden.
De heer Heetla: In het kader van de woningbouw
is bij de algemene beschouwingen nogal over het een
en ander gesproken. Het is misschien ook beter om
dat onderwerp nu te behandelen. Ik wilde toch nog
een kleine opmerking hieraan toevoegen. Onze fractie
heeft zich al lange tijd bezorgd gemaakt over het
bouwvolume in deze Gemeente; dat is wel bekend.
Daar is ook wel in de kranten over geschreven. De
gemeente Leeuwarden blijft n.l. achter bij andere ge
meenten. Ik neem Smallingerland en Sneek maar als
voorbeeld, waar de woningbouw veel sneller vordert
dan hier in Leeuwarden. Onze fractie blijft op het
standpunt staan, dat het bouwvolume gehaald moet
worden, hoe dan ook. En ik hoop, dat de plannen, waar
over vanmiddag en gisteravond al gesproken is, vlug
gerealiseerd worden, opdat wij als grootste gemeente
XR~2 z.
absoluut niet achterblijven bij andere gemeenten. Per
soonlijk wil ik er dit nog aan toevoegen: Ik vind hier
cle positie van Wethouder van Openbare Werken ont
zettend moeilijk. Ik heb waardering voor hem, wil ik
wel zeggen, en ook voor zijn fractie, die hem zo nu en
dan eens terecht wijst. Ik vind het enerzijds erg demo
cratisch, dat men dat aandurft als fractie, maar aan
de andere kant heb ik toch ook wel waardering voor
de wijze waarop de Wethouder van Openbare Werken
zijn standpunt verdedigt ik wens hem veel sterkte
toe.
De heer K. J. de Jong: Ik heb ook een aantal korte
opmerkingen. Ik ben dankbaar voor het antwoord van
dé Wethouder van Financiën omtrent de financiële po
sitie van de Gemeente. Ik geloof, dat wij daar wel ge
lijk over denken.
Het tweede punt, de subsidies, heeft de Wethouder
nog wat meer genuanceerd door te zeggen Je kunt
dat niet zo algemeen stellen, want het ligt wat moei
lijk. Ik weet wel, dat ik daar niet zo veel aan verande-
u-n kan, maar van mijn kant zijn er toch wel eens
enkele bezwaren tegen de koppeling aan de rijkssub
sidies, zonder dat wij weten, dat het Rijk deze ook
continueert. Daarmee kunnen wij een situatie schep
pen en de risico's zijn zo af en toe niet denkbeeldig
dat we door een eerste koppeling misschien voor
jaren aan een subsidie vast zitten. Wanneer wij zou
den weten, dat het rijkssubsidie maar tijdelijk is, dan
zouden we ons misschien eerst nog wel eens heel goed
bedenken, vóór we het subsidie verlenen. Er zitten
inderdaad bezwaren aan, maar ik geloof niet, dat we
het beleid hier kunnen ombuigen. Het is echter wel
een punt, waarbij we wel eens even stil mogen staan.
En zo heb ik het ook bedoeld.
Wethouder Vellenga heeft i.z. het aantal bejaarden
en het niveau der inkomens hier ter stede gezegd
„Ik geloof niet, dat wij hier met excessen te maken
hebben." Misschien niet, maar ik zou toch wel willen,
dat U dit eens bij de dienst onderzoekt. Gesteld, dat
het normale percentage bejaarden 10 zou bedragen en
hier zou het 11 of 12 zijn, dan zou dat op het aantal
bejaarden hier ter stede al 10 of 20% meer betekenen.
Dus een betrekkelijk gering verschil met elders kan op
zichzelf, in verhouding tot het aantal bejaarden in
onze gemeente, vrij groot zijn. Dat is met de inko
menspositie precies zo. Nu weet ik wel, dat het hier
aarschijnlijk niet om de hoogste posten van de sociale
zorg gaat. Ik denk aan de verpleegprijzen, waarover
de Wethouder het ook heeft gehad. Misschien zou daar
ook een nadere detaillering van kunnen komen. Door
vergelijking met andere gemeenten zouden wij dan
kunnen zien, of de cijfers in Leeuwarden in dezen ook
jets minder gunstig zijn dan in het algemeen elders.
Zo ja, dan zou dat een motief kunnen opleveren om
eventueel een verhoging van de rijksuitkering te vra
gen.
Met Wethouder Pols ben ik het wel eens, dat een
juiste tarifering t.a.v. de tonnendienst niet zo gemak
kelijk is, maar ik geloof toch, dat wij ernaar moeten
streven en die dienstverlening moeten zien vergoed te
krijgen op basis van de kostprijs. Voor wie dat niet
kan betalen, moet een andere regeling getroffen wor
den. Maar het bedrag van f242.000,dat we er jaar
op jaar op toe moeten leggen, is mij te groot. Ik ge
loof, dat we dat drastisch moeten beperken en het
i ijkt mij toe, dat, wanneer dat een ander stelsel met
zich mee zou brengen, we daar niet voor terug moeten
deinzen. Er staan zoveel dingen op het programma,
die we nog moeten aanpakken; ik geloof, dat dit daar
ook een van is.
De heer Bootsma heeft zostraks over de kleine wo
ningen gesproken. Ik weet niet, of zijn conclusie niet
een beetje al te gauw getrokken is. Hij zei: Er zijn
zoveel nog niet getrouwde jongelui die op een woning
wachten en die moeten nu maar een kleine eengezins
woning van twee kamers hebben. Is dit niet iets, waar
aan misschien nog veel meer vast zit? Zou Bureau
Huisvesting nu ook uitgesproken behoefte hebben aan
kleine eengezinswoningen? Degenen, die gaan trou
wen, hebben normaliter na verloop van enige jaren
gezinsuitbreiding. Wij zien in de regel toch nog wel
even verder dan het moment als zodanig". Ik geloof,
dat het in verband daarmee van belang kan zijn, dat
we het vraagstuk van de kleine gezinnen, dat de heer
Bootsma aansnijdt, bepaald niet zonder meer kunnen
onderbrengen in de groep, die hij genoemd heeft. Ik
zou er tenminste bezwaar tegen hebben, vooral, omdat
wij altijd nog willen beweren, dat men een gerichte
opschuiving moet bevorderen. En die opschuiving zal
dan juist moeten komen van de gezinnen, die van de
allerkleinste woningen naar de grotere toe moeten.
Wanneer dit het geval is en ik stel me voor, dat dit
ook al duidelijk aanwijsbaar is bij Bureau Huisvesting
en bij de woningbouwverenigingen dan zal het be
zwaar van te weinig kleine woningen waarschijnlijk
minder groot zijn dan de heer Bootsma hier gesteld
heeft.
Een ander probleem is de kwestie van de grote wo
ningen. Ik geloof juist, dat wij voor de gezinnen met
een groot aantal kinderen te weinig grote woningen
hebben. En dat is iets wat mij nog wel eens een beetje
dwars zit. Door een niet goed gerichte woningbouw
belemmeren wij gezinsvorming en dat levert wèl be
zwaren op.
De Wethouder van Openbare Werken heeft terloops
het woord „Bouwfonds" genoemd. En hij heeft o.a.
gezegd: Het Bouwfonds behoeft ook niet alle woningen;
er moeten ook nog een paar in de vrije sector over
blijven. Nu is mijn vraag: Ligt er inderdaad een groot
aantal aanvragen van het Bouwfonds Noord-Neder
landse Gemeenten voor hier in Leeuwarden te bouwen
woningen? (De Voorzitter: 600.) Als dat cr 600 zou
den zijn, is het dan ook mogelijk, dat we de
eigen dorpen, zoals de Wethouder ze noemde,
daarin mee laten profiteren Wanneer wij m.n.
Wirdum, Lekkum, Goutum, enz. op korte termijn
een aantal van 25 of 50 woningen zouden kunnen ge
ven, dan zouden die dorpen daarmee ook ten zeerste
gebaat zijn. Ik zou zeggen: Waarom zou dat dan niet
geprobeerd kunnen worden, wanneer U ze in Leeuwar
den niet kwijt kunt? De Wethouder heeft nogal iets
over de deskundigen gezegd. Op een gegeven moment
heb ik de gedachte gehad, dat hij op een zijspoor te
recht kwam, want ik heb het niet zozeer over de kwa
liteiten van deze deskundigen gehad. Ik heb, met alle
respect voor de kwaliteiten van deze deskundigen, ge
vraagd „Kunnen wij als gemeentebestuur hiermee in
een afhankelijke positie komen?" En daar gaat het om.
We hebben daar ervaring mee; we hebben onszelf al
enkele keren, in verschillende omstandigheden, in moei
lijke situaties gebracht en daarom zou ik zeggen, wan
neer we deze richting uit willen: Laten we in ieder
geval behoorlijk tijdig deze mensen aantrekken, zodat
we misschien dubbel zoveel tijd hebben als we anders
nodig zouden hebben. We moeten onszelf niet in tijd
nood brengen. U kunt wel zeggen: De Raad is zelf
baas, heeft de teugels in handen, maar uiteindelijk moet
het College er voor zorgen, dat de plannen worden uit
gevoerd; B. en W. hebben er dagelijks mee te maken.
En zij zullen er dus ook ten zeerste naar moeten stre
ven om die zaak in orde te krijgen.
Er is ook nogal wat over de rioolwaterzuiverings
installatie gezegd, maar ik zou, voorzover het punten
betreft, die ook bij de posten behandeld kunnen wor
den, het recht graag willen hebben om er daarbij op
terug te komen, want anders komt er in mijn betoog
een grote verzameling van punten, die eigenlijk met
algemene beschouwingen weinig meer te maken heb
ben.
Wat een commissie voor de verzoekschriften betreft,
ik weet niet, of daar nu zo'n dringende behoefte aan
bestaat. We zouden ons nog een commissie meer op
de hals halen. Wanneer de gang van zaken, zoals die
tot nu toe was, ons niet zou bevredigen, dan zou ik de
eerste zijn om te zeggen: dit moeten we proberen.
Maar nu het vrij bevredigend loopt -vooral de laat
ste tijd is het tempo van afwerken van de verzoek
schriften door het College veel beter dan het wel ge
weest is zou ik zeggen: Laten we maar eens af
wachten, of dit zo blijft. Mochten er toch nog bezwa
ren komen, dan kunnen we het altijd nog proberen.
En wat de Commissie voor de straatnaamgeving be
treft, wanneer zij zelf zou zeggen: Wij willen er eigen
lijk wel af, want het is ons een grote last en de gang
van zaken zou de Raad niet bevredigen, dan zouden
we kunnen vragen: Wil het College dit doen? (De heer
Van der Schaaf (weth.)De Raad kan het B. en W.