bekijken van deze kwestie voor ons toch wel belangrijk beïnvloeden. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik vraag me af, of het College zich niet eerst eens moet beraden. De Voorzitter: De heer Van der Schaaf zegt, dat het College zich even moet beraden. Dan kan de fractie van de K.V.P. zich eveneens beraden. Ik schors dus de vergadering. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de Wethouder van Openbare Werken. De heer Van der Schaaf (weth.)Ik geloof, dat ik wel kan beginnen met te zeggen, dat èn bij de Raad èn bij het College in het algemeen betreurd wordt, dat het beleid, zoals dat tot nu toe is gevoerd en zoals dat m.n. gericht is geweest op wat ik nu wil noemen: het grote plan, nog met tot concrete en tastbare resultaten heeft geleid, in die zin, dat hier een voorstel over al of niet aanneming kon worden gedaan. Dat is een gevoelen waarin de Raad met het College overeenstemt en daar behoef ik dus verder niet over uit te weiden. Dat er iets moet gebeuren om dit te doorbreken, is ook wel duidelijk en in het vervolg van mijn betoog hoop ik dan ook aan te geven, hoe het College zich dat voor stelt. De heer Bootsma heeft gezegd, dat er vandaag een koers moet worden vastgesteld en dat we op de reële basis moeten praten, want anderhalf jaar onderhande len heeft niet voldoende resultaat opgeleverd en dat is onaanvaardbaar. Nu leeft bij de heer Bootsme de wens, dat aan de Raad ten spoedigste een plan zal worden voorgelegd, dat realiseerbaar is en waarin een belangrijk deel van het contingent dat wij op het ogen blik over twee jaren ter beschikking hebben, zal wor den ondergebracht. Hij heeft daarbij gezegd, dat, in dien dat zou meebrengen, dat het tweede plan naast het grote plan zou moeten ingrijpen in dat grote plan, daarvoor dan ook de ruimte zou moeten worden ge maakt. Ik kan namens B. en W. wel zeggen, dat zij ook dat standpunt innemen. Wij zijn bezig met plan nen te ontwikkelen naast het grote plan en ik heb wel grond om te kunnen zeggen, dat op korte termijn een plan aan de Raad zal kunnen worden voorgelegd. Er wordt intensief aan gewerkt. Ik wil daarbij nog even zeggen, dat er in het najaar van het vorig jaar laten we maar zeggen december 1963 sprake is ge weest van een aanbieding, die aan de Woningstichting Patrimonium door een bouwcombinatie was gedaan en dat getracht is daar iets van te maken. Toen was n.l. de gedachte, dat dit tweede plan zou moeten worden gerealiseerd op een gedeelte van de grond, die wordt ingenomen door het grote plan, en daarover is overleg gepleegd met de woningbouwverenigingen Beter Wo nen en St. Joseph. Deze waren, gezien de toenmalige stand van zaken, niet bereid afstand te doen van de kansen op het grote plan want dat was toen nog aanhangig en de inlichtingen, die wij toen gaven, waren voor hen aanleiding om het grote plan te hand haven. Naderhand echter en dat is een mededeling, die de Raad zal intereseren is een stedebouwkun- dige oplossing gezocht, die het mogelijk maakt, dat in het uitbreidingsplan Lekkumerend op de grond, die niet wordt ingenomen door het grote plan, een aanvul lend plan kan worden ontworpen. Dat is stedebouwkun dig rond gekomen. De aanvankelijke moeilijkheden van het ingrijpen in het grote plan zijn ondervangen. We hebben een iets andere indeling kunnen ontwerpen en deze maakt het mogelijk, dat naast het grote plan en zonder daarop in te grijpen, een ander plan kan wor den opgezet. Daar zijn we dus, zoals ik zei, mee bezig. De Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid heeft ons maandag gezegd, dat wij verstandig doen dit grote plan niet los te laten en het niet te vervangen door een ander plan, omdat, naar hij zegt, een plan op geheel nieuwe basis misschien zou leiden tot een experiment, dat veel meer tijd gaat kosten dan dit plan. Hij geeft ons in overweging aan dit plan nog het nodige te doen. En inmiddels zijn we na maandag ook al bezig daaraan nog te kneden en te vervormen en ook met de contingenten zodanige verschuiving teweeg te brengen, dat het plan haalbaar is. Hij stelt zich dus bepaald zeer positief in tegenover het huidige plan, zij het dan, dat hij zegt: Er moet nog aan gekneed en vervormd worden. Wij voelen de nood zaak, omdat dit enige tijd gaat kosten, daarnaast, zoals ik al zei, het andere plan ook tot ontwikkeling en tot rijpheid te brengen. Daarnaast zijn we ook nog op iets langere termijn bezig om te komen met plannen, die dan het gehele nu nog beschikbare contingent in het jaar 1964 kunnen onderbrengen. De heer Heidinga is even teruggekomen op de ver gaderingen van 17 en 18 december. Ik wil daarover kort zijn. Hij heeft in het kort gereleveerd de vermoe dens, die hem brachten tot zijn uitspraak van toen, een uitspraak, die dezerzijds is weerlegd of tenminste waartegen is ingegaan en ik zou zeggen: Laten we het zo stellen: Als daar inderdaad dingen zouden zijn gebeurd, die niet door de beugel kunnen en waarvan het bewijs berust bij de heer Heidinga, dan zijn daar voor èn in de wereld van de aannemers èn in de wereld van de architecten instanties, die kunnen beoordelen, of er unfair is gehandeld door een aannemer of door een architect. Laten die zaken daar waar ze dus be horen, aanhangig worden gemaakt. Daar kan dan een uitspraak op komen en dan weten we, hoe dat zit. Ik geloof niet, dat het juist is vanavond daarover in den brede nog uit te weiden. De heer Heidinga zegt ten slotte, dat hij van zijn toen geuite woorden niets terug neemt. Ik antwoord daarop: Indien hij daarvan niets terugneemt, dan blijven deze woorden uiteraard daarvan zal hij zich ook bewust zijn voor zijn re kening. Hij meent daar gronden voor te hebben. Wij menen, dat hij daar onvoldoende grond voor heeft. Laat het dan zo zijn. Hij neemt niets terug, maar wij er kennen de juistheid van deze woorden niet. Nu heeft de heer Heidinga ook nog gezegd: Het contingent is wel vaak laat in het jaar besteed. Dat nu kan verschillende oorzaken hebben. Wanneer het contingent in enig jaar vroeg wordt besteed, dan is dat meestal de vrucht van een werk van een vorig jaar en wanneer het laat wordt besteed, dan is het een ge volg van de activiteiten in dat kalenderjaar. Daar spe len alle mogelijke interessen en belangen door elkaar: het belang van de aannemer, de overbelasting van de bureaus etc. en soms ook nog wel het feit, dat ten minste daar heb ik wel eens iets over horen verluiden aannemers wel eens de gedachte hebben gehad, dat men aan het eind van het jaar misschien een iets gun stiger positie inneemt dan midden in een jaar. En dat moeten we allemaal maar laten voor wat het is. Het heeft ook weinig zin om uit den treure nu uit te zoe ken, hoe dat in verschillende voorgaande jaren allemaal is verlopen. Waarom, vraagt dan de heer Heidinga, is ondanks de waarschuwingen, die aan het College zijn gedaan, de lijn niet omgebogen Daar zijn dan geweest de be sprekingen in juli bij de behandeling van het straten plan, in november bij de uittreding van Patrimonium, en in december. Daar moet ik toch wel even dit op antwoorden: Dit beleid is niet in volstrekte zin door het College gevoerd, los van de Raad. Wij hebben vóór de opzet hiervan de toelichtingen gehad van Ratio- bouw en van de architecten; wij hebben omdat het zo belangrijk was daarover de Raad willen inlich ten en ook steun willen zoeken bij de Raad en dat is gebeurd in die vorm. Naderhand in juli is het geval in de Raad besproken. Hoewel het niet aan de orde was, hebben we toch de gelegenheid willen bieden daarover te praten. Toen is van de zijde van de heer Jellema de waarschuwende vinger opgeheven; ook de heer Boom- gaardt heeft er bij die gelegenheid iets van gezegd, maar de Raad als zodanig heeft toen bepaald niet uit gesproken, dat hiermee moest worden opgehouden. Ook uit de a.r. fractie is toen een iets ander geluid gehoord dan dat van de heer Boomgaardt. Het was, meen ik, de heer De Jong, die toen zei: We zitten nu met elkaar in een bouwteam. We moeten hoewel we niet hele maal gerust zijn over en weer de verantwoordelijk heden beseffen en vanuit dat gezichtspunt is er toen vanuit de Raad bepaald niet gezegd: Laten we hier mee stoppen; laten we tot iets anders overgaan. In november hebben we de geschiedenis gehad van het uittreden van Patrimonium en daarna de behan deling in december. Dat heeft tot een zeer uitvoerige discussie geleid, waarbij, ik zou zeggen: alles wat erop 11 betrekking had, aan de orde is gekomen en ook toen is wel door verschillende personen uit de Raad gezegd: We zijn erg bezorgd, we zijn er ongerust over, maar de Raad heeft toen niet uitgesproken, dat met het plan moet worden gestopt; er is ook toen uit de Raad ge zegd, dat wij deze woningbouwverenigingen niet alleen moesten laten staan. Dat zijn allemaal feiten, die ik even moet memoreren. Ik wil daar niet mee zeggen, dat de Raad daar niet op elk ander ogenblik alsnog op zou kunnen terugkomen, maar ik mag toch wel ver melden, dat dat tot nog toe niet is gebeurd. Waarom, vroeg de heer Heidinga, is de waarschu wing van de H.I.D. in de wind geslagen? Die waar schuwing is niet een schriftelijk voorstel geweest, ook niet een schriftelijk stuk, maar die is in een discussie, in mijn vakantietijd, aan het adres van de waarnemende wethouder dat was toen de heer Tiekstra geuit. Daarop heeft deze voeling gehouden met de Gedepu teerde en toen is als beleidslijn gekozen, dat met het plan zou worden voortgegaan. De drie woningbouw verenigingen hebben inderdaad een brief geschreven, waarin ze enige verontrusting lieten blijken over de te verwachten huren, maar ook toen is niet gezegd: La ten we hiermee ophouden; laten we stoppen. De twee woningbouwverenigingen Beter Wonen en St. Joseph zijn zich, nadat de huren bekend waren geworden, zelfs achter het plan blijven scharen en hebben dit staande gehouden. Nu zegt de heer Heidinga: Het alternatief, dat eind 1963 aanwezig was, is niet serieus onderzocht. Dat is wel onderzocht, maar het is gebleken, dat dat niet realiseerbaar was om de redenen, die ik zoeven al heb uiteengezet. De heer Heidinga kwam dan tenslotte met een zes tal zeer concrete vragen. Hoe kon het College aanne melijk achten, dat in de opzet, zoals die nu is, dus met de intrede van de beleggingsmaatschappij, deze volu mina beschikbaar zouden komen? En hij heeft daarbjj geciteerd uit het blad „Co-bouw", dat de Minister zei, dat de toespijs en het voorgerecht in een bepaalde ver houding tot elkaar moesten staan. Inderdaad is dat een punt, dat de aandacht verdient, maar in het kader van het beleid, zoals de Minister dat heeft aangekondigd, n.l. een expansief en pluriform beleid, was het niet van te voren uitgesloten, dat een belangrijk contingent meer kon worden verkregen, omdat er ook nog volumen er gens in een pot aanwezig zijn. De verhouding van „voorgerecht en toespijs" dat moet ik hem toege ven kan niet evenwichtig worden genoemd, maar, zoals ik al heb gezegd, na de bespreking die we maan dag j.l hebben gehad, heeft het Ministerie toch bepaald niet gezegd, dat het helemaal niet haalbaar is. Het heeft integendeel gezegd: Laten wij, ook voor de kwes tie van het contingent ongesubsidieerde woningen, een oplossing zien te vinden. Waarop was de verwachting gebaseerd, dat aan een 5% hogere curveprijs zou mogen worden gedacht dan bij andere plannen? Op een zeer concreet geval. Voor een andere gemeente was dit n.l. toegezegd en dit punt mag, ook gezien de besprekingen, die we naderhand hebben gehad, vrijwel als vaststaand worden aangeno men; dat is geen gok gebleken. Waarom is het plan nu uitgebreid tot 2500 wonin gen? Ik meen, dat daar in de raadsbrief ook al iets van is gezegd. Er zijn nu in het plan gekomen twee split-level-types en de woningenseries van die beide types moesten een voldoende lengte hebben om arbeids- en kostenbesparend te kunnen worden gebouwd. Alles is op één kaart gezet, zegt de heer Heidinga, en andere bouwondernemingen zouden de stad wel eens uit kunnen trekken, wanneer dit plan zou slagen. Men zou dat misschien dat wil ik wel toegeven als een schaduwzijde van dit plan kunnen aanmerken, n.l. dat, wanneer grote contingenten worden vastgelegd in dit plan, dit betekent, dat anderen niet kunnen bou wen. Ik mag echter herinneren aan het feit, dat van de zijde van het College in de vergadering van 18 de cember toch is gezegd, dat er ook belang gehecht wordt aan een tweede flinke produktiestroom. Dezerzijds kan natuurlijk niet gegarandeerd worden, dat ieder die met plannen komt, op een zelf gekozen ogenblik uit het contingent kan worden bevredigd. Dat behoort niet tot de mogelijkheden. Waarom werd Intervam gekozen? is de volgende vraag. Ik geloof, dat ik daar wel ongeveer aan kan voorbijgaan. Het is het bekende verhaal, dat we hier al vaak hebben gehad. De heer Heidinga zegt, dat in het pian-Heechterp woningen zijn van slechte kwali teit. Dat is zijn particuliere mening. Van de bewoners hoort men wel goede klanken; er zijn ook gebreken, maar ik heb eigenlijk nog geen woningbouwplan mee gemaakt, waarbij met over sommige gebreken is ge- Klaagd. Die kwestie is in den brede besproken in de vergadering van 18 december j.l. Ik heb toen uiteen gezet de redenen, waarom het bouwteam heeft gemeend met Intervam verder in zee te moeten gaan. Ik heb echt geen zin dat hier nu weer op te halen en ook de inlichtingen, die wij hebben van Bouw- en Woningtoe zicht over de kwaliteit van wat er in het Heechterp door Intervam is geleverd, zijn niet van dien aard, dat op die gronden met die N.V. zou moeten worden ge broken. Welke contracten met en welke verplichtingen aan Van den Broek en Bakema en Ratiobouw heett de Ge meente Dat kan ik niet in guldens uitdrukken uiter aard, maar dat gaat allemaal volgens de regels, die daarvoor bestaan en die niets abnormaals inhouden. Die zijn de heer Heidinga ook wel bekend. Dan kwam de heer Heidinga met een vraag over het feit, dat de ongesubsidieerde woningen en de woning wetwoningen in één plan worden gebracht om op die wijze tot welslagen te kunnen komen. Wat het College daarvan denkt? Ja, daar is dit van te zeggen: Het is mogelijk gebleken, dat bij een grotere serie en in de sa menvoeging van deze plannen tot een groot geheel de prijzen kunnen worden verlaagd en dat de prijs voor de woningwetwoningen kan worden gesteld op het be drag, dat misschien uit de nota wel blijkt. Is dat so ciaal en moreel toelaatbaar? vraagt de heer Heidinga. Ik antwoord daarop: Dat gebeurt overal, dat gebeurt veelvuldig, en wanneer de Minister daar dus ook iets in ziet, zodat deze dingen in een groter geheel tot sla gen kunnen komen, en daaraan zijn medewerking ver leent, dan geloof ik, dat de Raad van Leeuwarden niet behoeft te zeggen, dat dat niet juist is. Bovendien is het helemaal niet gezegd, dat deze woningen in de on gesubsidieerde sector, wanneer die los van het woning- wetdeel zouden worden gebouwd, dan goedkoper zouden zijn en tot lagere huren zouden leiden. Juist o.a. door het grote aantal en de enorme werking van het repe titie-effect in deze lange series worden deze dingen mogelijk. (De heer Heidinga: U beantwoordt mijn vraag niet.) Ik meen van wel. En dan leidt het ten slotte tot de conclusie, dat het beleid de toets der kri tiek niet kan doorstaan en dan tot de U bekende motie Ik wil namens het College zeggen, dat het deze motie als bepaald onjuist afwijst. Het College heeft zeer veel werk hieraan verzet. Na de vergadering van 18 decem ber zo omstreeks Kerstmis kwam de beleggingsmaat schappij die U bekend is, in het spel en in anderhalve maand tijd is het mogelijk gebleken deze hierin te doen participeren en dat is een feit, dat we zeer positief moeten benaderen. Tot nog toe was het in Leeuwarden nogal moeilijk om beleggers geïnteresseerd te zien wor den in de woningbouw hier en toen deze gelegenheid zich hier als een ongedachte mogelijkheid voordeed, heeft het College gemeend daarvan profijt te moeten trekken. En ik voor mij ben ervan overtuigd, dat dit een mogelijkheid is, die uiteindelijk tot een resultaat zal leiden. Wanneer wij van deze mogelijkheid niet zou den hebben gebruik gemaakt, dan ben ik ervan over tuigd, dat het College vanuit de Raad en ook vanuit de burgerij op de vingers getikt zou zijn voor het feit, dat het mogelijkheden, die aanwezig zijn, niet heeft benut. De beslissingsbevoegdheid van deze beleggingsmaat schappij was geconcentreerd in enkele personen en daarvan is een dankbaar gebruik gemaakt; er is in cnel tempo gewerkt. Ik moet zeggen, dat de mogelijk heden die er waren, beslist ten volle zijn aangegrepen, zodat m.i. een woord van afkeuring niet op zijn plaats is en in ieder geval wordt afgewezen. Er zijn, moet U goed begrijpen, investeringen mee gemoeid van meer dan f 20.000.000,en dat is iets, dat zich tot nog toe hier niet heeft voorgedaan; het zou van onjuist beleid getuigen, wanneer we dit niet zouden aangrijpen. De heer Jellema is ook gekomen met scherpe kritiek. En hij heeft daarbij een nuancering gemaakt tussen de Burgemeester en de Wethouder. En dat is een punt, waar ik ook wel iets van moet zeggen. De nuancering

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 6