14 15 alle leden van het College niet van het begin af aan gelijk denken; dat zou ook niet juist zijn. Het beginsel of één van de grondslagen van het collegiaal bestuur is juist, dat de leden, die verschillende meningen heb ben, trachten het samen eens te worden om op deze wijze tot het beste resultaat te komen. En dan kan het dus zijn, dat er op een bepaald ogenblik t.a.v. een onderdeel van deze zaak gedachten zijn geweest bij de Wethouder, die afweken van die van de rest van het College, de Wethouder zelf heeft al voldoende dui delijk gemaakt, wat het uiteindelijke resultaat van het overleg van het College is geweest. Ik wil tenslotte alleen nog onderstrepen, dat het beleid, dat in dezen is gevoerd tot en met de vergadering van de Raad van 17 december, ook het beleid van de Raad is geweest en dat de 21/2 maand daarna intensief zijn gebruikt om met de grote belegger, die zich hier heeft aangediend, tot een resultaat te komen. Ik geloof niet, dat ik hier verder meer van behoef te zeggen. De heer Bootsma: Ik hoop ook met enkele opmer kingen te kunnen volstaan. Ik zou eigenlijk in hoofd zaak kunnen verwijzen naar datgene, wat ik in eerste instantie gesproken heb en daarbij nog wellicht een kleine verduidelijking kunnen geven. T.a.v. het ant woord, dat er van de zijde van het College is gekomen, valt dezerzijds weinig op te merken. Ook wij zijn van mening, dat tot 17/18 december het beleid, zoals dat gevoerd is, mede gedekt is door de Raad, zij het, dat er hier en daar wel een waarschuwende vinger is op geheven, zeer zeker ook van onze kant, maar tot dat tijdstip hebben ook wij dit mede gedekt. We leefden toen echter ook in de verwachting, dat toch in de loop van januari wel concretere dingen ter tafel zouden verschijnen, wat helaas niet is gebeurd. Wij hebben dus wel een zekere verontrusting uitgesproken, die ook nu nog blijft. En ik zou nu dan ook de motie, die ik U in eerste instantie al heb aangekondigd, aan U willen over reiken. Ik zal deze nog even voorlezen en misschien nog een kleine verduidelijking geven, maar wij menen, dat de ruimte, die het College zal moeten hebben om dit te kunnen bewerkstelligen, daar eigenlijk voldoende in zit. Ik kan U daarbij nog mededelen, dat deze motie, behalve door mijn partijgenoot Spiekhout, ook is onder tekend door de voorzitters van alle fracties, met uit zondering van de a.r. De motie luidt dus als volgt: De Raad van de ge meente Leeuwarden; in zijn vergadering bijeen op woensdag 11 maart 1964; gelet op de huidige stand van zaken t.a.v. de woningbouw in het uitbreidingsplan 't Ielan; van oordeel, dat het overigens aantrekkelijke bebouwingsplan, in zijn huidige vorm, voorshands geen redelijke kans van slagen heeft; draagt het College van Burgemeester en Wethouders op om, in de kortst mo gelijke tijd een spoedig te realiseren plan aan de Raad voor te leggen, waardoor de woningwetcontingenten voor de jaren 1963 en 1964 worden veilig gesteld". Ik mag hier misschien als toelichting bij zeggen, dat hierbij zeker ook mee kan worden onderstreept dat gene, wat hier ook van de zijde van het College naar voren is gebracht. Dit zou dus dat heeft de Wet houder van Openbare Werken eigenlijk met evenveel woorden straks duidelijk gesteld tweeërlei kunnen zijn, n.l. dat er in het grote plan ruimte is gemaakt om daarin een andere verdeling te brengen of in ge wijzigde opzet toch dit plan te blijven volgen, maar dat daarnaast een plan komt om de rest van het con tingent, zoals dat er nog ligt, in de kortst mogelijke tijd te realiseren. Ik geloof, dat het College in de be woordingen van deze motie voldoende vrijheid zal kun nen vinden. De Wethouder van Openbare Werken heeft al laten doorschemeren, dat er mogelijkheden voor deze ge dachte zijn, zonder nochtans daarin concreet te zijn. Wanneer het mogelijk zou zijn hier toch iets meer concreets van te zeggen, dan zou dit allicht ons allen zeker wel een bepaalde bevrediging schenken, zo niet, dan houd ik me toch ook nog weer vast aan zijn woor den, waarin hij stelt, dat de tijd die daarvoor nodig is, belangrijk korter zal zijn dan de negen weken, die de heer Jellema de Commissie voor de Openbare Werken eventueel zou willen geven om dit te bewerkstelligen. Ik neem aan, dat dit met de hulp van de deskundigen, waarover het College beschikt, ook zeer zeker op kor tere termijn kan worden bereikt dan de Commissie, die dit in de avonduren zou moeten doen, nodig heeft. Wanneer die per avond daar 3 uren aan zou kunnen besteden, terwijl de normale werkdag voor de leden toch zeker 6 a 7 uren bedraagt, dan zal het in een derde gedeelte van deze tijd mogelijk moeten zijn en dus in drie weken. Ik hoop, dat we daar enig houvast aan zullen kunnen hebben. (De heer Vellenga (weth.): Vijfdaagse wei kweek?) Ja, inderdaad, met een presta tietoeslag van maximaal 35 pet. Maar ik zou hier nog bij willen stellen, dat wij dus niet kunnen meegaan met een motie van afkeuring, zoals die aan de andere kant gesteld is. Die zou mede de afkeuring van het beleid van de Raad zelve inhouden. Dat wij altijd achter lig gen is, geloof ik, toch een te boute bewering; we zijn ook wel enige malen vóór geweest en hebben als voor schot op het contingent van het komende jaar ook al wel woningen in uitvoering genomen. Overigens blijf ik dus bij de inhoud van de motie en dring bij het College op de grootst mogelijke spoed aan. De heer Jellema: Ik wilde nog even namens onze fractie verklaren, dat wij het in hoofdzaak met de motie van de P.v.d.A. eens zijn en dat we daar dan ook wel een handtekening onder gezet hebben. Alleen wij zouden persoonlijk wel willen afstappen van de uitdrukking „het aantrekkelijke bebouwingsplan in zijn huidige vorm". Die nemen wij niet voor onze verantwoording, maar wij zullen toch vóór deze motie stemmen. De heer Heidinga: Het loopt al mooi naar twaalf uur, maar ik moet toch nog wel enige dingen zeggen. Alles wat hier nu gezegd is, in hoofdzaak door Wet houder Van der Schaaf, loopt eigenlijk grotendeels om het kernpunt heen. Het kernpunt is, dat er willens en wetens door het College alles op één kaart gezet is, dat men een utopie nastreeft dat ziet het College nu nog niet en dat is, wat wij niet willen. Dan kan de Wethouder wel zeggen: De Raad is daarin meege gaan en dat is altijd het geval. Zolang het College aan het voorbereiden is, wordt dat altijd gedekt door de Raad en dan kan het College te allen tijde zeggen: Raad, dat is jullie beleid, want aan het hoofd van de Gemeente staat de Raad; dat is volkomen waar. Maar reeds in juli 1963 heeft de heer Boomgaardt gezegd: „Ik soe it Kolleezje wol yn bitinken jaen wolle, as der dan nou dochs in bipaeld risiko is foar it boukontin- gint foar 1963, dat men dan nou sa gau mooglik sjocht om oare projekten klear to meitsjen foar de mooglik- heden dy't yn it Nijlan binne of op oare plakken. Lit dér plannen foar yntsjinne wurde. Ik soe sizze: Set dy saek dochs sa feilich mooglik. Annulearje dy hiele saek, foar safier it nedich is, fan de Ielan-plannen en sjoch noch to dwaen hwat men yn dit stadium dwaen kin". En dat is niet alleen door de heer Boomgaardt gezegd, maar door verschillende van de raadsleden. Daar trekt het College zich echter niets van aan. Het pompt maar door op dat ene plan; dat plan moet er uit komen. Maar wij moesten in eerste instantie het bouwvolume realiseren, wij moeten niet in eerste in stantie dat plan hebben en dat plan nastreven, maar het eerste was voor Leeuwarden: het bouwvolume vei lig stellen. Wij zijn er helemaal niet op tegen dat plan na te streven, in het minst niet. Streef dat maar na en doe maar wat in Uw vermogen ligt om dat er uit te krijgen. Maar dat mag niet tot gevolg hebben, dat de mogelijkheden, die er zijn, niet benut worden en dat het bouwvolume niet wordt gerealiseerd. Het schijnt mij toe, dat dit zelfs nu nog niet tot het College is doorgedrongen. Nu kan ik over al die dingen die de Wethouder heeft genoemd, wel weer beginnen, maar dat geeft eigenlijk heel weinig. Er is een paar maal door de Wethouder gezegd, zo wel aan mijn adres als aan het adres van de heer Jel lema, dat voor een alternatief-aanbieding die er in ok tober, november en december was, geen grond was. (De Voorzitter: Die is hier nooit geweest, mijnheer Heidinga.) U had hem kunnen krijgen; U hebt hem bewust niet willen hebben. En U hebt er bewust geen grond voor vrij gemaakt; U had het kunnen doen. U geeft het beleid aan. Maar U hebt het niet gewild. (De heer Pols (weth.)Dat moet U bewijzen.) Dat die aan bieding er was Ik weet wel, dat die er was. Ik kan het zelfs hier vandaag de dag bewijzen, want op 15 januari is die in een brief aan het College schriftelijk ingetrok ken. En nu U weer! 15 januari is er een brief bij het College binnengekomen, dat die aanbieding niet meer gestand werd gedaan. (De Voorzitter: Die is er nooit geweest.) Die was er wel degelijk. Hij is zelfs ook bij monde van onze fractievoorzitter hier te berde gebracht. (De Voorzitter: Praatjes.) Helemaal geen praatjes. (De heer K. J. de Jong: Dat vind ik een belediging.) Ja, dat is een grote belediging. U hebt U willens en we tens vastgehouden aan dat ene grote plan en U hebt alles daaraan ondergeschikt gemaakt. (De Voorzitter: We hebben nooit een aanbieding gehad, noch van een aannemer, noch van Patrimonium.) Dat is ook iets wat telkens in de redeneringen van de Wethouder naar vo ren komt. Maar wat verhindert U om, wanneer U ziet en ik mag toch aannemen, dat U dat als College van Leeuwarden, van de hoofdstad van Friesland, ziet dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat het volume voor 1963 niet gerealiseerd zou kunnen worden, een bepaalde groep woningen aan te besteden? Ik heb hier de Bouw- nota van 1962, uitgebracht door het Economisch Insti tuut van de Bouwnijverheid; die zal U niet onbekend zijn. Daarin staat, dat in heel Nederland meer dan 60% nieuwbouwwoningen worden gemaakt door in de nieuw bouw gespecialiseerde bedrijven die minder dan 50 man personeel hebben. (De Voorzitter: Vandaar, dat de Minister van dat systeem af wil.) Vandaar, dat het College van B. en W., wanneer het dit had gelezen, met de praktische mogelijkheden, zoals die er in Ne derland zijn, rekening moest houden en dat het geen utopieën moet nastreven. Want wat zouden we daar door krijgen De genoemde bedrijven hebben een vaste kern van personeel en wanneer wij hier tien kleinere bedrijven aan het werk hebben, die alle een bepaalde hoeveelheid woningen onder handen nemen, komt er veel meer klaar, dan wanneer we één grote maat schappij hebben. Ik behoef maar één ding te noemen. Waarom b.v. is het Bouwbedrijf van Geveke in Heeren veen gaan bouwen? Dat heeft de mogelijkheid niet meer om hier te bouwen. Toch heeft dat bedrijf hier honderden woningen klaar gemaakt. Ik moet nog wel even terugkomen op het contingent. Ik heb gevraagd: Hoe kan men gokken op een belang rijk groter contingent? En dan antwoordt de Wethou der daarop: Het Ministerie heeft niet gezegd, dat het niet haalbaar was. Maar wat schieten we daar nu mee op Wij moeten een toezegging van de Minister hebben, dat het haalbaar is. En dan gaan we nu maar weer verder. De Minister heeft niet gezegd, dat het niet haalbaar was, dus laten we maar weer proberen. En maar net doen alsof. De Minister heeft, zoals ik U heb voorgelezen uit de rede, duidelijk gezegd, dat hij die methode niet toepast, maar dat hij pas extra con tingenten verstrekt, wanneer gebleken is, dat er ar beidsbesparende methoden worden toegepast. En wij zeggen maar heel gewoon tegen het beleid van het Ministerie in: Dat moeten wij vooruit hebben. Dat is toch irreëel. En zo is het met die 5 pet. precies gelijk. Het is aan een andere gemeente toegezegd, dus moet Leeuwarden het ook hebben, maar U moet een toe zegging hebben van de Minister. Dat het aan een an dere gemeente is toegezegd, helpt ons niet. En dan heb ik gevraagd: Waarom 2600 woningen? Omdat dit volgens Ratiobouw nodig is. Er moeten dus 500 wo ningen meer in die produktiestroom zijn en dan worden plotseling de woningwetwoningen f 1.000,— goedkoper. Wat denkt U nu eigenlijk van ons? Is dat werkelijk een argument? U weet natuurlijk net zo goed als ik, dat dat het argument niet is; dat kan het niet zijn. U pro beert Immofund naar Leeuwarden te halen en U ver koopt aan die onderneming grond voor 1300 woningen; dat is dus een geweldig iets voor die maatschappij. En als tegenprestatie wil men dan de woningwetbouw sub sidiëren, waardoor deze goedkoper wordt. Laten we de dingen nu toch eerlijk bij de naam noemen. Wij achten het geen houding en moreel niet juist, dat wij degenen, die hier in de vrije sector een huis zouden bewonen, de woningwetbouw laten subsidiëren. De Wethouder wijst de motie af. Ik had natuurlijk niet anders verwacht. (De Voorzitter: Het College wijst de motie af.) Ik spreek over hetgeen de Wethouder ge zegd heeft, neemt U me niet kwalijk; dus als zodanig viel mij het woord Wethouder uit de mond. Met punt 1, dat de toewijzing van het woningvolume in de gemeen te Leeuwarden in zeer onvoldoende mate is gereali seerd, gaat het College eigenlijk wel akkoord, maar, zegt het College, dat is niet aan ons te wijten. Het is natuurlijk heel erg gemakketijk te zeggen: Dat is het beleid van de Raad; wij worden gedekt door Gedepu teerde Staten en de Minister heeft bepaalde richtlijnen, maar College, de mogelijkheid was er wel geweest of U had een mogelijkheid moeten scheppen om dat wo ningvolume op tijd te realiseren. U zegt: Het College van B. en W. is wel bij herhaling gewezen op de ge varen van het grotendeels onbenut laten van bouwvo lume, maar de Raad heeft niet gezegd: „Stap van deze lijn af". Dat hoeft ook niet, dat doet de Raad zelfs nu nog niet. De Raad zegt alleen: Benut de mogelijkhe den, die er zijn. Dat de mogelijkheid tot het realiseren van plannen in ditzelfde tijdvak wel aanwezig is ge weest, ontkent de Wethouder, maar hij kan dat niet ontkennen, want die aanbiedingen z ij n er geweest. Door het niet benutten van deze mogelijkheden zullen onherroepelijk enige honderden burgers ten minste een jaar later een woning kunnen betrekken. Dan zegt de Wethouder: Er zijn reeds 1900 woningen in aanbouw; ze konden toch niet allemaal klaar komen. Het geeft dus ook niet zo veel, als we wat meer of minder hebben. Bij die 1900 in aanbouw telt de Wethouder vermoede lijk de beide rusthuizen op: het Pelikaanflat en dat van de Stichting N.C.H.B. (Greunshiem). (De Voor zitter: Zijn dat geen woningen?) Dat zijn rusthuizen; die beïnvloeden het cijfer natuurlijk heel erg. Boven dien blijft toch nog, wat nooit kan worden ontkent, dat deze woningen een jaar later klaar komen. Er zijn n.l. verschillende werkgevers met hun personeel uit Leeu warden vertrokken, omdat ze hier geen emplooi kon den vinden. De Wethouder zegt, dat het risico van het verloren gaan van een groot deel van het aan Leeu warden toegewezen contingent niet bestaat. Anders had de Directeur-Generaal het wel gezegd. Dus de Wet houder neemt aan, dat deze vooruit zou zeggen: Leeu warden, denk er wel aan: wij gaan straks het contingent opnieuw verdelen. (De heer Van der Schaaf (weth.): Dat doen Gedeputeerde Staten.) De Minister doet be paalde woningtoewijzingen aan gemeenten, die hun wo ningvolume al gerealiseerd hebben. Het kan Leeuwar den zo maar overkomen, dat, als hier nog niets is ge realiseerd en bijv. in Emmen alle woningen al wel, dan een gedeelte van het contingent overgeheveld wordt naar Emmen. Want daar kunnen ze het wel opmaken. We moeten er goed rekening mee houden, dat die mo gelijkheid er is. M.i. wordt de Raad over deze dingen ook lang niet genoeg ingelicht, want wanneer nu zo'n bouwnota of zo'n bouwvoorstel aan de Raad wordt overgelegd, dan wordt alles wat daar tussenin gepasseerd is: bezoeken aan het departement, brieven van architecten en al der gelijke dingen, waar de Raad eigenlijk kennis van moest kunnen nemen om zich goed te oriënteren, helemaal niet aan de Raad verstrekt. Wij behoorden een verslag te krijgen van de bespreking van maandag op het departement, want als U zegt: Het is het beleid van de Raad, dan moet U de Raad inlichten, dan kan de Raad zich daar ook intensief mee bemoeien, maar dat doet U niet. (De heer Van der Schaaf (weth.): Dat gebeurt vanavond.) Tegen de motie van de heer Boot sma hebben wij geen bezwaar. Wij handhaven onze eigen motie en wij stellen toch dit wel uitdrukkelijk: Wij hebben, wat ik straks ook al gezegd heb, na veel moeite en pijn gemeend niet meer achter dit beleid te kunnen staan, hoezeer het ons spijt. Wij maken ons daar dus los van, want wij willen niet, dat het College met een paar maanden tegen ons zegt: Raad, U bent daar verantwoordelijk voor; wij wensen die verant woordelijkheid niet meer te dragen; wij wensen het anders getracteerd te zien. En het moet mij van het hart, dat U, wanneer U tegen onze motie zult stem men, dat beleid dan dekt; dan staat U er achter, dat het Uw beleid is. De heer Kamstra: De heer Heidinga handhaaft zijn motie die hij in eerste instantie heeft ingediend, en U heeft zopas gehoord van de heer Bootsma, dat de motie, die door hem c.s. is ingediend, ook door de andere fractie voorzitters, behalve door die van de a.r., is ondertekend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 8