3 Sub B. De heer Kamstra: Voorgesteld wordt het adres voor kennisgeving aan te nemen. En ik geloof ook in derdaad, dat er geen andere mogelijkheid is. Maar het zou m.i. toch goed zijn, dat hier een enkel woord van wordt gezegd. De krant had ons al verteld, dat er in het Nijlan het een en ander te doen was. Deze keer geen straatnamen, thans ging het over de was. (Stem: De vuile was.) De huurders van een aantal flats wa ren door de verhuurster er op geattendeerd, dat de huurovereenkomsten niet werden nageleefd. Dat was op zichzelf natuurlijk het recht van de verhuurster, doch het bevreemdde toch in hoge mate, dat het on derzoek naar de overtredingen was gelast door de Ge meente, i.e. de dienst van Bouw- en Woningtoezicht. Ik heb hier het schrijven, dat aan de huurders is ver zonden. Daar staat inderdaad in, dat „Bouw- en Wo ningtoezicht gelast". Heel begrijpelijk, dat de vraag werd gesteld: Is dit wel juist? Heeft de Gemeente, die niet de verhuurster is van deze flats, zich te be moeien met het al of niet nakomen van de huurovereen komst? Of en dat was nog een vraag worden hier gemeentelijke verordeningen overtreden En dan is het ook heel begrijpelijk, dat de huurders van deze flats zich nu tot de Raad richten met hun bezwaren. Bij de stukken lag een brief van de directeur van Bouw en Woningtoezicht en die geeft een heel andere belich ting van dit geval. Deze directeur zegt duidelijk, dat door zijn dienst nimmer aan het makelaarskantoor noch aan het Bouwbedrijf Geveke schriftelijk of mon deling een onderzoek is gelast i.z. de naleving van een aantal huurbepalingen. Het toezicht op de naleving van deze huurbepalingen behoort niet tot de compe tentie van Bouw- en Woningtoezicht, aldus de directeur van deze dienst in zijn schrijven aan het College. Dat is dus een kwestie tussen verhuurster en huurder. En als antwoord op de te stellen vraag, of hier een ge meentelijke verordening was overtreden, lezen we, dat de Bouwverordening niet voorziet in voorschriften i.z. het te drogen hangen van wasgoed. Wat blijft er nu over? Alleen dit, dat Bouw- en Woningtoezicht slechts wensen heeft t.o.v. het architectonische beeld en zich wel heeft bemoeid met een bepaalde vorm van de antennes. Bouw- en Woningtoezicht heeft echter niet gesteld, dat de beugels betrokken moeten worden van een bepaalde firma. Dit is een eis van de verhuurster, waarover de Raad zijn bevreemding kan uitspreken, maar het valt verder buiten de competentie en de be moeiingen van de Raad. Zo gaat het met al deze klach ten. Dat de huurders zich tot de Raad hebben gericht, is begrijpelijk. De Gemeente had zich er volgens het aan hen gericht schrijven toch mee bemoeid en, vol gens de makelaar, gelast de betreffende punten onder de aandacht van de huurders te brengen. Heeft de makelaar de gedachte gehad, dat zijn woord niet vol doende krachtig effect zou sorteren en heeft hij daar om ten onrechte de Gemeente maar als boeman ten tonele gevoerd? Onze mening is, dat de verhuurster gebruik heeft gemaakt van de omstandigheden van de moeilijke woningtoestand, om de huurders de pin op de neus te zetten. Maar wij vragen ons af: Kan een gemeentebedrijf zo maar als lastgever wat een leu gen is zonder meer worden genoemd? Moet de Ge meente dat zo maar nemen De Raad kan niet anders doen dan het adres voor kennisgeving aannemen. De Raad staat hierbuiten. Dit is een zaak tussen verhuur ster en huurders. Ik meen echter, dat een woord van sterke afkeuring van de handelwijze van deze make laar hier op zjjn plaats is. De heer G. de Vries: De bezwaren, zoals die hier geformuleerd zijn door de heer Kamstra, kan onze frac tie wel onderschrijven. Alleen we vragen ons wel af, of het juist is wat de heer Kamstra zegt, n.l. dat hier in het geheel geen taak voor de Raad ligt. Immers in de stukken komt ook duidelijk naar voren, dat de Raad zich t.a.v. de kwestie rond de antennes wel degelijk ook een bevoegdheid aanmeet. En nu vragen wij ons af, of, waar sprake is van de antennekwestie, er ook t.a.v. de tuinenkwestie voor de Raad niet een bepaalde competentie ligt. Immers wanneer men stelt, dat de antennes in het architectonische beeld aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, moet dan ook niet de tuinaanleg aan bepaalde voorwaarden beantwoorden? Als we zien, hoe rond deze op zichzelf keurige woon blokken de tuinaanleg al enige jaren wordt verwaar loosd, ontsiert dat eigenlijk de stad op een bepaalde manier. En het ligt voor de hand, dat de bewoners van het betreffende stadsdeel zich hierover gegriefd voelen en zich tekort gedaan achten in het woongenot. Ik zou daarom graag van het College willen weten, of er op grond van de Bouwverordening ook mogelijk heden zijn om de verhuurster te gelasten de tuinaanleg die, volgens de toelichting op de raadsbrief, behoort tot de competentie van de verhuurster, op een bepaalde manier ook afgedwongen zou kunnen worden. Verder nemen we graag van de heer Kamstra de vraag over, of het makelaarskantooor hier niet buiten zijn bevoegd heid is getreden. Is er naar Uw mening ook aanleiding om te eisen, dat de gewraakte circulaire wordt inge trokken en dat een gerectificeerde wordt gezonden aan alle huurders? Tenslotte zou ik willen vragen, of het niet aanbeling verdient om het voorstel: „het adres voor kennisgeving aan te nemen", terug te nemen en ervoor in de plaats te lezen: „het adres ter afdoening in handen te stellen van B. en W." Dit laatste punt hebben we naar voren gebracht, omdat we menen, dat de adressanten toch op zijn minst recht hebben op voorlichting en op infor matie van de kant van de Gemeente, vooral waar het Gemeentebestuur in de krant enige keren vrij stevig is aangepakt. De heer Van der Veen: Iedereen schijnt hier veel meer van te weten dan ik. Want die circulaire waar het nu eigenlijk over gaat, heb ik bij de stukken niet gezien en ik kan mij er dus helemaal niet over uitlaten, of die circulaire van de makelaar of van iemand anders juist was of niet. Het enige wat ik er van begrepen heb, is, dat de huurders niet bereid zijn hun huurcontract na te komen en dat de verhuurster daar aanmerking op heeft gemaakt. En het is natuurlijk mogelijk, dat de makelaar daar - zoals wij het vroe ger, toen wij kinderen waren, wel eens meer tegen kwamen zijn grote broer bij te hulp geroepen heeft, ook ten onrechte in dit geval. Ik weet dat echter niet. We kunnen dus alleen volstaan met te zeggen, dat wij niet te maken hebben met het contract tussen twee particulieren; dat interesseert de Gemeente niet. Er wordt gevraagd daar heeft de heer Kamstra over gesproken, daarom wil ik het ook even doen of wij bijv. onze bevreemding zouden moeten uitspreken over een bepaling in de overeenkomst die voorschrijft, dat bepaalde aansluitingen of onderdelen betrokken moe ten worden van een bepaalde leverancier. Ik ben niet bereid me daar op de een of andere manier over uit te laten, wanneer ik niet weet, wat de reden is ge weest van een dergelijke bepaling, gesteld, dat die zou bestaan. En dat weet ik ook niet. Ik vind het heel onaangenaam, wanneer in de krant ervan uitgegaan is, dat de Gemeente het verkeerd gedaan heeft. We kunnen altijd wel op de kop krijgen, maar daar is totaal geen reden voor geweest. En ik vind, dat dat hier wel eens duidelijk gezegd mag worden. Wat mij be vreemdt, is, dat, wanneer er kennelijk onjuistheden wor den begaan in de circulaire aan de huurdersvereni ging, die vereniging zich blijkbaar eerst op zeer hoge benen tot de pers en vervolgens tot de Gemeente richt en dan van de Gemeente verwacht, dat er principiële uitspraken gedaan zullen worden over wat de huur dersvereniging goeddunkt. Het zou immers een kleine moeite geweest zijn aan Bouw- en Woningtoezicht te vragen, of correct in de circulaire weergegeven was wat daarin aan Bouw- en Woningtoezicht geïmputeerd werd. Ik vind, dat wij geen enkele reden hebben ons tegenover de huurdersvereniging te generen, en ik geloof, dat, als er ergens iets verkeerds gedaan is, het bij haar is geweest. Mocht de makelaar zich inder daad misdragen hebben en mocht dat aan de Gemeente blijken het is mij dus nog niet gebleken, maar ik ben ook niet bereid om dat zonder meer op gezag van dat ene adres aan te nemen dan vertrouw ik, dat het College de weg zal weten te vinden om zich op de juiste plaats over die makelaar te beklagen. De heer Klijnstra: Nu de heer Van der Veen zich heeft uitgesproken, zoals hij dat gedaan heeft, wil ik toch ook nog een paar woorden aan deze zaak wijden. De heer Van der Veen heeft gezegd, dat hij hier niets van af weet. Hij had natuurlijk ook aan het adres van deze huurdersvereniging, wanneer hij belangstelling had, even kunnen informeren, en dan had hij zo'n schrijven, dat ieder van de bewoners heeft ontvangen, kunnen krijgen. Maar ik geef toe, dat het beter was geweest, dat dit schrijven bij de stukken had gelegen. Dan had iedereen zonder veel moeite daarvan kennis kunnen nemen. Overigens blijft het toch wel een vreem de zaak, dat een makelaar schijnbaar zo maar uit zijn mouw schudt, dat Bouw- en Woningtoezicht gelast het is maar geen kleinigheid om hier- of daartoe over te gaan. Ik vind dit een kwalijke zaak. Wanneer daar niets van waar is, dat men dus helemaal niet met Bouw- en Woningtoezicht hierover heeft gesproken, dat men gemeentelijke instanties zonder meer gebruikt als boeman, dan komt dit makelaarskantoor bij mij toch wel in een vreemd daglicht te staan. Ik ben het met de heren Kamstra en De Vries eens, dat de Raad hier wel niet competent zal zijn, maar ik geloof, dat het toch verstandig is, dat de Raad uitspreekt het in dezen met de zienswijze van de betreffende makelaar niet eens te zijn. De heer K. J. de Jong: Na de woorden die hier zo voor en na al over gesproken zijn, geloof ik, dat ik over de zaak zelf niet veel behoef te zeggen. Ik ben alleen belangstellend naar het antwoord, dat U hierop zal geven. De heer De Vries vindt, dat dit adres ter afdoening in handen van B. en W. gesteld zal moeten worden, omdat de tuinaanleg daar niet geheel over eenkomstig de normen is, die hij meent daaraan te mogen stellen. Ik meen, dat dit een zaak is tussen huurder en verhuurder, waarin wij ons als Gemeente bestuur beter niet kunnen mengen. Welke consequen tie zou het hebben, als wij zouden zeggen: In het huur contract is iets overeengekomen, wat misschien niet nagekomen wordt Moeten wij als gemeentelijke over heid nu zeggen: Wij willen er iets aan gaan doen. om te zorgen, dat de tuintjes goed onderhouden worden De heer Jellema: Ik had eerst helemaal niets willen zeggen; ik zal het dus heel kort maken. Ik ben het n.l. geheel eens met het advies van B. en W. om het adres maar voor kennisgeving aan te nemen. Dit is echt een zaak tussen huurder en verhuurder en daar heeft, ge loof ik, de Raad zich in dezen niet in te mengen. Ik geloof, dat de huurders, toen ze het huurcontract te kenden, hun hersens toch wel gebruikt zullen hebben. Ze hebben toen toch wel gezien, wat ze tekenden. Waarom klimmen ze nu ineens zo hoog in de pen en betrekken ze direct de Raad er in? De Voorzitter: Het is aan mij opgedragen om na mens het College de verschillende opmerkingen te be antwoorden. En dan zou ik graag willen beginnen met te zeggen, dat het College het geheel eens is met de opmerkingen, zoals die gemaakt zijn door de heren Van der Veen, De Jong en Jellema. Het gaat hier over een huurcontract en nadat de huurders dit contract hebben getekend, komen ze tot het inzicht, dat ze be zwaar hebben tegen een paar bepalingen daarvan. Ik geloof, dat zij wijs gedaan zouden hebben door zich dan tot hun verhuurster te wenden met de vraag, of die bereid zou zijn deze bepalingen te verzachten. In plaats daarvan sturen ze een adres naar de Raad. Als ze in plaats van de normale weg van contractpartij, die zich bezwaard voelt door een paar bepalingen, waar toe ze zich verbonden heeft, een andere weg had wil len kiezen, hadden ze, dunkt mij, eerst kunnen infor meren: Heeft Bouw- en Woningtoezicht inderdaad in deze zaak een rol gespeeld? Dan had men zich dus tot de directeur van Bouw- en Woningtoezicht kunnen wenden en vervolgens nog tot B. en W„ als ze van die functionaris geen bevredigend antwoord hadden ge kregen. En wanneer ze dan misschien van B. en W. geen bevredigend antwoord zouden hebben gekregen, dan zouden ze zich mogelijkerwijze volgens hun stand punt nog tot de Raad hebben kunnen wenden. Ik ge loof dan ook, daar het hier gaat over de naleving van een contract, dat de Raad verstandig zal doen zich buiten deze strijd tussen enige burgers van deze ge meente te houden en die over te laten aan deze partijen zelf. Als deze het niet eens worden, dan kunnen ook zij weten, dat de normale weg voor hen open staat, n.l. zich wenden tot de Rechter. Zij lopen dan waarschijn lijk de kans, dat de verhuurder hen aanspreekt tot naleving van de bepalingen van deze huurovereen komst of tot ontbinding van de huurovereenkomst (om dat zij wanprestaties plegen) met een actie tot ontrui ming. Dan kan door beide partijen afgewacht worden, hoe de Rechter over deze zaak denkt. Maar ik geloof niet, dat er enige reden is om, met voorbijgaan van de normale procedure, een adres aan de Raad te rich ten op gronden, zoals die in het adres staan, die men kennelijk niet vooraf op hun juistheid onderzocht heeft, en waarvan wij van deze tafel kunnen zeggen, dat de Raad in dezen ook niet tot oordelen bevoegd is, als hier een mogelijkheid van bevoegdheid van een gemeentelijk orgaan zou bestaan. Er is zopas al gezegd, dat de Bouwverordening t.a.v. de was niets bepaalt, dus daar aan is geen enkele bevoegdheid met betrekking tot de naleving van een voorschrift te ontlenen. Wat de Bouwverordening bepaalt t.a.v. de antennes, is een zaak van B. en W„ dus in dat opzicht heeft de Raad geen competentie. Ik geloof en dat zou ik willen herhalen dat de Raad bepaald wijs zou doen zich niet in deze strijd tussen burgers te begeven, maar dit adres naast zich neer te leggen. Ik geloof, dat ik hiermee voldoende het standpunt van het College heb weergegeven. De heer Kamstra: Ik meen, dat ik in eerste instan tie duidelijk heb laten uitkomen, dat dit geval niet be hoort tot de competentie van de Raad. Bij herhaling spreekt U Uw bevreemding uit, dat de huurdersvereni ging zich toch tot de Raad heeft gewend. Die vereni ging kon echter ook niet anders, want deze mocht di rect niet van de gedachte van een leugen uitgaan en denken: Die makelaar stuurt een briefje en daar staat in, dat „Bouw- en Woningtoezicht gelast", maar dat zal wel niet waar zijn. Dus men moet uitgaan van de gedachte, dat wat daarin staat juist is. Bouw- en Wo ningtoezicht heeft de makelaar opdracht gegeven zich tot de huurders te wenden om de huurovereen komst na te leven. Dat de huurdersvereniging op deze wijze heeft gehandeld, vind ik helemaal niet onlogisch en niet bevreemdend, maar juist, want zij is van deze gedachte uitgegaan: De Gemeente is partij en dus wen den wij ons tot de Raad, omdat Bouw- en Woningtoe zicht tenslotte een bedrijf is van de gemeente Leeuwar den. Ik heb zopas al gezegd, dat ik het met U eens ben, dat dit een kwestie tussen verhuurster en huur ders is en dat de Raad zich daar eigenlijk niet mee heeft te bemoeien, maar de kwestie waar het ons om ging, is dezeHoe is dit allemaal gespeeld Ik heb hier de brief, die aan de fractievoorzitters gezonden is. Ik begrijp niet, dat de heer Van der Veen zo'n vreem deling in Jeruzalem is. Of heeft U die brief niet ge zien, mijnheer Van der Veen? Dat verbaast me toch heel erg. Want dan kon U lezen, hoe U eigenlijk De heer Van der Veen: Ik ken die brief niet. De heer Kamstra: De heer K. J. de Jong heeft ook één gekregen. De heer Van der Veen: Nu, dat bevreemdt mij dan hogelijk, mijnheer Kamstra. De heer Kamstra: Ja, dat kan ik mij indenken. De heer Van der Veen; Speciaal de wijze waarop deze huurdersvereniging optreedt, bevreemdt mij ho gelijk. De Voorzitter: Natuurlijk: Aan fractievoorzitters een brief te zenden, zonder het College ervan in ken nis te stellen. Ik begrijp niet, mijnheer Kamstra, hoe U dat van Uw kant kunt verdedigen. De heer Kamstra: Dat noem ik niet goed, maar door de manier waarop dit schrijven tot deze mensen gekomen is, kan ik hun reactie begrijpen. Daarnaast ben ik het er nog mee eens, om wat B. en W. voor stellen dit adres voor kennisgeving aan te nemen. Ik heb trouwens direct gezegd, dat we daarmee ak koord gaan. Verder wil ik me er niet over uitlaten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 2