2 anders vraagt dan de reclames van de Outspan-sinaas- appelen achterwege te laten, dacht ik, dat het wel mogelijk is een dergelijke suggestie uit de Raad te doen, opdat het College de pachter dan kan verzoeken deze reclame niet aan te brengen. Hoewel het apart- heidsvraagstuk een schande voor de gehele blanke wereld is, is het dat toch wel in het bijzonder voor Nederland, want niet alleen wordt de apartheidspoli tiek in hoofdzaak gesteund door mensen van Neder landse afstamming, maar bovendien wordt deze poli tiek gevoerd door een regering, welker premier Neder lander van afkomst is. En als wij hier dan een heel klein beetje kunnen laten zien, dat onze sympathie uit gaat naar de verdrukte groep in de Unie van Zuid- Afrika, dan zullen we dat, hoewel het maar een heel zwak teken is, toch zeker niet achterwege mogen laten. De heer Van der Veen: Ik weet tegenwoordig niet, waar wij mee bezig zijn: met gemeentepolitiek of met iets anders. Ik heb het wel eens vaker gezegd: Als er dingen aan de orde zijn, waarmee wij, strikt genomen, niets te maken hebben, maar waarover van verschillen, de kanten een opinie wordt geventileerd, dan zou, als van mijn kant niets gezegd zou worden, misschien het misverstand kunnen ontstaan, dat ik me zou confor meren aan de uitgesproken gedachten. Ik zou bijna zeggen: Niets is verder van mij en ik hoop, dat dat op dit moment voldoende is. De heer K. J. de Jong: Ik wil graag de woorden van de heer Van der Veen beamen. Ik geloof inderdaad, dat wij, als wij hiermee beginnen, dan een heel groot werkterrein voor ons open zien. Dan zouden we niet alleen bij Zuid-Afrika behoeven te blijven staan, maar dan zouden misschien ook nog wel andere landen in ons blikveld kunnen komen. Ik meen, dat we dan op een terrein komen, dat inderdaad niet van de gemeente politiek is. De Voorzitter: Het College heeft bij dit punt zijn mening al te kennen gegeven en die mening heeft on dersteuning gevonden van enige raadsleden. Alleen de heer Kingma heeft van een enigszins andere opvatting blijk gegeven. Dit is voor het College echter geen aan. leiding van zijn kant van gedachten te veranderen. Het blijft dus bij zijn voorstel. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Sub E. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De heer Weide: De brief van de N.V. Hartelust, waarover ik iets wilde vragen, staat niet bij de Mede delingen vermeld, maar ik neem aan, dat alle raads leden en ook het College deze brief, met een mooie foto, gekregen zullen hebben. Ik wilde graag weten, waarom die niet op de agenda voorkomt. De Voorzitter: Ik weet niet, wanneer die brief is ingekomen, n.l. voor of na het concipiëren van deze Mededelingen, maar in elk geval is die brief om be richt naar de directeur van Openbare Werken gestuurd en na de terugontvangst mèt het bericht van deze directeur, zal deze brief ongetwijfeld aan de Raad worden overgelegd. Punten 2 en 3 (bijlagen nos. 120 en 121). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 4 (bijlage no. 128). Aanbeveling: Drs. F. Holwerda, alhier. Benoemd wordt de heer Holwerda, met alg. stemmen. De heren Mani en Weide vormden het stembureau. Punt 5 (bijlage no. 134). De heer Bootsma: Ik wil aannemen, dat dit in het kader van het onder het juiste profiel brengen van de Julianalaan de laatste strookjes grond zijn, die wij daar nodig hebben. Het is toch wel schrikbarend, wel ke offers de gemeenschap daarvoor zal moeten bren gen, voornamelijk waar het gaat over de eigendom van mevr. Huisinga-Frietema, waar behalve een reeds be hoorlijke koopsom van f 2.437,50 nog eens f 1.750, toegekend moet worden als vergoeding voor het in orde brengen van de tuin en dan nog eens f 2.000,—, omdat er niets van de tuin overblijft. Bovendien moet er dan nog door en op kosten van de Gemeente een behoorlijke afscheiding enz. gemaakt worden. Ik vind dit eigenlijk niet aanvaardbaar. Als het een gewoonte gaat worden, dat de laatsten maar zo lang mogelijk het been stijf houden en daardoor krijgen, wat ze wil len hebben en misschien haast nog iets meer, dan wor den de goedwillende mensen, die in eerste instantie tegen gangbare, redelijke voorwaarden hun grond af staan, hoe langer hoe meer kopschuw om aan derge lijke transacties mee te werken. Ik meen, dat het nood zakelijk is hierop te wijzen en ik overweeg zelfs, in elk geval als er geen stemming komt, toch aantekening te vragen, dat ik althans tegen het voorstel onder 2 ben. Dit euvel grijpt hoe langer hoe meer om zich heen. We maken dit nu mee met een normale aankoop, waar nog weer eens een vergoeding bovenop komt voor de waar devermindering van het pand. Die liegt er ook niet om en er valt niet aan te ontkomen. De heer Van der Schaaf (weth.): Ik kan me de gedachtengang van de heer Bootsma wel enigszins in denken. Speciaal het tweede geval, dat van mevr. Hui singa-Frietema, is inderdaad een resultaat van zeer langdurige en taaie onderhandelingen en ten aanzien daarvan is het Gemeentebestuur ook overtuigd, dat dit wel aan de stijve kant is. Nu komt daar van onze kant wel bij de overweging, dat, als we nu van deze laatste twee strookjes nog weer één zouden laten zitten, het naderhand toch eens zou moeten worden verkregen. Dan zou het apparaat, dat moet werken, weer opnieuw moeten aanrukken, zodat de kosten dan misschien ho ger zouden worden dan nu door deze aankoop, gesteld dat men ooit tot een lagere overname zou kunnen ko men. Ook de ervaringen die we hebben met taxateurs in geval van onteigening, wijzen er op, dat het eigenlijk maar zelden meevalt voor de Gemeente. Met dat al hebben wij gemeend toch maar over ons bezwaar te moeten heenstappen. Men kan dat is nog een op merking, die ik er bij wil maken ook niet alle per celen over dezelfde kam scheren. Bij de één is de af stand tot de achterkant van het trottoir weer een beetje anders dan bij de andere en die factoren waren ook in dit geval iets ongunstiger dan in andere geval len die we gehad hebben. Ik ben het met de heer Boot sma eens, dat men over de vraag, of de waardever mindering f 2.000,is of een ander bedrag, bepaald wel van mening kan verschillen. Wij hebben gemeend, dat dit nog net aanvaardbaar is, zij het dan ook, dat wij gaarne enige meerdere bereidheid hadden gezien om hieraan mee te werken; hiermee wordt tenslotte ook een stadsbelang gediend. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 6 en 7 (bijlagen nos. 140 en 126). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 8 (bijlage no. 122). De heer Weide: Ik vind de kwestie-de Groote Wie len een bijzonder moeilijke zaak. De overname van de eigendommen van de stichting Zwembad „Groote Wie len" is m.i. een juist voorstel. In het verleden is deze onderneming n.l. nog steeds noodlijdend geweest. Ik ben van mening, dat wij hier te maken hebben met twee zaken, n.l. de recreatie en de volksgezond heid. Wat de recreatie betreft, durf ik wel uit te spre ken, dat het toch beschamend is, dat een stad als Leeuwarden momenteel slechts beschikt over twee open zweminrichtingen, die eigenlijk niet aan de eisen van een normaal goed zwembad voldoen. Tien jaar gele den, toen ik nog geen ingezetene van Leeuwarden, maar van Meppel was, had ik het voorrecht actief te zijn in de zwemsport. Ik moest toen met anderen een polo wedstrijd spelen tegen L.Z.O. in de Groote Wielen. Door een vertegenwoordiger van genoemde zwemclub werden ons verontschuldigingen aangeboden, dat men geen ander zwembad kon aanbieden. Na een zware nederlaag zijn wij het water uitgegaan, bedekt met een laagje drek. We mochten van geluk spreken, dat de Groote Wielen over een bijzonder krachtige douche beschikte. (Gelach) Het is nu tien jaar later en we zijn nog verder van huis. De samenstelling van het water van dit zwembad gaat steeds meer achteruit. Maar dat kan uiteraard de heer Spiekhout als chemi cus beter beoordelen dan ik. Bij dit zwembad ligt ook een camping (van kam peerterreinen is Leeuwarden toch al niet zo rijk voor zien) en ik mag aannemen, dat degenen, die in deze camping verblijven, ook graag eens willen zwemmen. Nu is het m.i. gewoon een aanfluiting, dat de gasten, die onderweg zijn van Scandinavië naar Amsterdam v.v., hier een zwembad aantreffen, waarin het met het oog op de vólksgezondheid niet verantwoord is te zwemmen. We moeten deze kwestie dus öf uit het oog punt van volksgezondheid öf uit dat van de recreatie bekijken. Maar wij kunnen m.i. de zwemmers en zwem sters van Leeuwarden en daarbuiten niet blootstellen aan de gevaren van, zoals wij in de rapporten lezen, streptococcen en coli-bacillen, die in het zuurstofarme water rondzweven. Ik meen, dat de volksgezondheid op dit moment toch wel primair moet worden gesteld. Het is bijzonder jammer, dat tegelijkertijd de aanleg van de Kleine Wielen door allerlei omstandigheden eni germate is tegengehouden, zodat dit bad dit jaar ver moedelijk niet klaar kan komen. We zullen het dus deze zomer met een zwembad minder moeten doen. Ik ben het ook eens met het bestuur van deze Stichting, dat de verantwoording voor het laten gebruiken van dit zwembad niet meer durft te dragen en adviseert het voor het komende jaar maar te doen sluiten. De heer Ytsma: U heeft al een aantal van mijn vragen beantwoord via de raadsbrief. Dat lijkt mij een wat ongewone vorm, maar het heeft ook al weer zijn aantrekkelijke kanten, omdat er daardoor op het ogen blik de gelegenheid is erop terug te komen, welke ge legenheid er bij het stellen van schriftelijke vragen aan het College in de regel niet is. Ik wil beginnen met te zeggen, dat wij tegen het overdragen van de eigendommen van de Stichting Zwembad „Groote Wielen" aan de Gemeente geen be zwaar hebben. Het lijkt me toe, dat zulks ongeveer ligt in de terzake tot nu toe gevolgde lijn en ik geloof, dat de gestelde voorwaarden ook niet bezwaarlijk zijn. U voelt wel, welk bezwaar wij hebben, n.l. dat wij de aansluiting missen tussen de sluiting van de Groote Wielen en de opening van de Kleine Wielen. Wij vra gen ons af, of het per se noodzakelijk is deze aanslui ting te missen en of het misschien ook mogelijk is de Groote Wielen toch open te houden, wij betreuren het grote verlies aan zwemrecreatie; wij hebben dat wel vaker tot uitdrukking gebracht en ik geloof, dat wij alle mogelijke moeite moeten doen om de Groote Wielen in ieder geval dit seizoen nog open te houden. Wat de Kleine Wielen betreft, in 1964 heeft de aan biedingsbrief van de begroting bij ons daaromtrent toch wel bepaalde verwachtingen gewekt. In 1963 was de verwachting, dat dit zwembad in 1964 geopend zou worden. In 1964 hebt U populair gezegd meer slagen om de arm gehouden. U hebt toen gezegd, dat het, als er zich geen bijzondere omstandigheden voor deden, dan misschien mogelijk was de Kleine Wielen in 1964 te openen. Het nog niet openstellen van de Kleine Wielen vloeit volgens Uw College voort uit het grote aantal onwerkbare dagen, dat er is geweest. Ik geloof niet, dat dat alleen de oorzaak was. Ik heb sterk de indruk, dat daarnaast ook nog andere belang rijke factoren de aanleg van de Kleine Wielen hebben vertraagd; dat het tempo van het werk toch wel heel laag gelegen heeft en dat men niet alle mogelijke moeite heeft gedaan om dit zwembad in de kortst mo gelijke tijd klaar te krijgen. U hebt ons thans gezegd: In de loop van 1964 zal de Kleine Wielen geopend worden, maar U moet er niet op rekenen, dat dit zwem bad nog van enig nut zal zijn voor dit seizoen. Omdat dit voor ons toch wel een heel belangrijke zaak is, heb ik me even afgevraagd, of het nu niet mogelijk is een bepaald gedeelte van de Kleine Wielen open te stellen. Als ik me de situatie nog goed herinner, is het de bedoeling in de Kleine Wielen vier baden te maken: een kinderbad, een ondiep bad, een minder-diep bad en een diep bad. ik weet niet, of er grote tech nische bezwaren tegen zijn om bijv. enkele van die baden te voltooien en, mocht het enigszins moge lijk zijn, open te stellen en dan tevens te proberen dit seizoen nog gebruik te laten maken van de Groote Wielen. Met de amovering van de Groote Wielen moeten we toch wel enige voorzichtigheid betrachten. U stelt, meen ik, een interimperiode, waarin U het bestuur van de Stichting Zwembad „Groote Wielen" nog verantwoor delijk stelt voor het laten gebruiken van dit zwembad. Nu hebben wij bij de Groote Wielen ook nog altijd een kampeerterreintje en bij amovering van het zwembad zou ook dit stukje recreatie verloren gaan. U weet, dat het kampeerterrein aan de IJsbaanstraat door de A.N.W.B. is afgekeurd, dus ook niet meer gebruikt kan worden. Ik zou dus bij de amovering de grootste voor zichtigheid willen bepleiten t.a.v. de camping, die m.i. in stand gehouden moet worden en ook zal er nog enige outillage moeten blijven voor de roeiers en de zeilers. Ik zou nog graag een antwoord op het door mij op gemerkte willen hebben. De heer Spiekhout: Ik heb ook na hetgeen de heer Ytsma al naar voren heeft gebracht, nog wel een en kele vraag over deze zaak. Formeel spreken we eigen lijk alleen maar over overname van de bezittingen van de Stichting Zwembad „Groote Wielen". Het zal dui delijk zijn, dat (de heer Ytsma heeft het ook al ge zegd) er onzerzijds geen bezwaar tegen bestaat; het ligt helemaal in de lijn van de verwachting. Juist ech ter de andere kwestie, die hier in de raadsbrief ook besproken wordt: de sluiting van het zwembad, roept wel enkele vragen op, hoewel die sluiting formeel niet eens aan de orde is, want het is een besluit van het bestuur van de Stichting Zwembad „Groote Wielen". In Uw raadsbrief hebt U echter gezegd, dat U dat be sluit niet alleen kunt begrijpen, maar dat U zich daar ook helemaal achter stelt: „Ook wij zijn van oordeel, dat sluiting noodzakelijk is"; dus lijkt het mij ook ge oorloofd daar een enkele vraag over te stellen. Ik heb n.l. de indruk, dat het op grond van datgene wat wij ter inzage gekregen hebben, nog niet zonder meer duidelijk is, dat die sluiting op dit moment moet door gaan. U hebt als voornaamste grond aangevoerd, dat het water op het ogenblik bacteriologisch niet voldoet aan de eisen, zoals die in het boekje van de Commissie Zwembaden staan en door T.N.O. over het algemeen worden aangenomen. Het is niet een bindend voor schrift. Het staat er nogal erg voorzichtig, zoals U weet. U wilt dus sluiten op grond van het feit, dat in het kleuterbad vier positieve bepalingen zijn gevonden en in het grote bad drie positieve. Nu begrijp ik niet helemaal, waarom dat op dit moment dan aanleiding tot sluiting moet zijn. Als ik de andere bepalingen in de loop van de jaren naga, dan zie ik, dat in 1960 vier ook positief uitvielen in het ondiepe bad en zelfs vijf in het diepe bad. Toch is toen niet tot sluiting over gegaan en in 1961 is er weer een onderzoek geweest. Toen viel het wat beter uit, maar het had ook midden in de zomer plaats, een gunstiger tijdstip gelukkig voor dit soort dingen. In 1961 dus is er een oericht geweest van de Inspecteur van de Volksgezondheid, dat er nog geen reden was tot afkeuring, hoewel toen ook al de cijfers 4 positief en 5 positief aan de orde waren. In juni 1963 is er weer een brief van de Inspecteur van de Volksgezondheid, waarin hij ook zegt, op grond van de cijfers van juli 1962: Er is geen reden tot afkeuren. Nu waren die cijfers niet vermeld bij het materiaal, dat de I.W.G.L. ten behoeve van de Stichting heeft verzameld, maar ik neem aan, dat dat dus gegrond is op de onderzoekingen die in 1962 door de Provinciale Waterstaat zijn gedaan, omdat die cijfers ook in het rapport dat bij de stukken ligt, wel worden genoemd. De situatie was toen bepaald niet veel beter, wat het aantal colibacteriën betreft. En toch zegt de Inspec teur van de Volksgezondheid op dat moment nog geen reden tot afkeuren te zien. In juni 1963 is opnieuw het water bepaald, met weer drie en vier positieven,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 2