7
r C
«3 '*nJÊ? '<*l
dat hier niet alleen sprake is van een verschil in ver
antwoordelijkheid, maar zelfs van een groot verschil in
aansprakelijkheid. Als men de organisatie van het
zwembad beschikbaar stelt voor het publiek, dan aan
vaardt men ook een zekere aansprakelijkheid en ik
dacht zo, dat het bestuur van de Stichting Zwembad
„Groote Wielen" in de twee afgelopen zwemseizoenen
daarmee nog wel eens getobd kan hebben. Het lijkt mij
dan ook waarschijnlijk, dat, al zou de Raad nu gaan
zeggen: „En toch zal het bad open moeten", daartoe
de medewerking van het bestuur wel niet zal worden
verkregen. Dat zou dus impliceren, dat de Gemeente
het zelf zal moeten doen. Dat zou allereerst inhouden,
dat er voorzieningen zullen moeten worden getroffen
in technische zin. Ik zou me niet verbazen, als het
daarvoor te voteren bedrag 25 of 30 mille uitmaakt;
daar moeten dus kredieten voor gevraagd worden; de
procedure voor het verkrijgen van machtiging tot uit
voering van deze werken zal gevolgd moeten worden.
Omdat het boven de f 10.000,is, zal er rijksgoedkeu
ring voor moeten komen en dit kan wel zo lang duren,
dat we tegen Kerstmis misschien met die voorzieningen
bezig zijn. En de vraag is dus, of het nog wel rationeel
is dat op dit ogenblik te doen.
De heer Taylor Parkins zegt tenslotte, dat zijn fractie
niet tegen het voorstel is, mits de analyse aanvechtbaar
zou zijn. Als ook hij genoegen wil nemen met mijn me
dedeling, dat het College zal overwegen de Inspecteur
nog eens nadrukkelijk zijn mening te vragen, dan ge
loof ik, dat het wel in orde komt. Tevens vroeg hij, of
het mogelijk is op provisorische wijze wat voorzieningen
te treffen, waardoor er toch gezwommen zou kunnen
worden. Nu moet men niet gaan zeggen, dat wij geen
zwemgelegenheid meer hebben. Zo dramatisch is het
natuurlijk ook nog weer niet. Wij hebben een Overdekte
en bovendien is er ook nog het „Huzumer" zwembad
en overigens hopen wij van harte, dat de buitentempe
raturen deze zomer zodanig zullen zijn, dat blijkt, dat
de natuur ver boven de leer gaat. Dan is, geloof ik,
een provisorische voorziening niet nodig. Dan is een
droog plekje om het onderbroekje enz. neer te leggen
wel voldoende en dan zwemt men wel. Daarbij komt
ook weer in zekere zin naar voren het onderscheid tus
sen wat men voor zijn verantwoordelijkheid kan ne
men bij een bestaande organisatie en bij afwezigheid
daarvan. Ik meen mij wel te herinneren, dat er toch
ook wel gezwommen werd zonder dat er een zwembad
was. Blijkbaar had men aan het water wel voldoende.
Uit mijn betoog volgt, dat wij dus toch met het be
stuur van oordeel blijven, dat het, hoe triest die om
standigheid op zich zelf ook is, niet verantwoord is
het zwembad voor dit seizoen opnieuw open te stellen.
Ik meen, dat we ons leed deze zomer dan maar eens
moeten dragen. Maar we zullen ons uiterste best doen,
dat deze zaak zich niet herhaalt in 1965. Ik hoop, dat
het College de Raad dan uitnodigt om de diepe kuip
met één gezamenlijke sprong te openen.
De heer Spiekhout: Ik schijn gezegd te hebben, dat
mijn gehele fractie dit standpunt deelt, maar U hebt
wel begrepen uit wat de heer Tiekstra zei, dat er in
elk geval uitzonderingen op die regel zijn.
Wat de heer Tiekstra heeft gezegd, heeft me niet
in alle opzichten kunnen bevredigen. Ik begrijp het ook
niet allemaal; dat is nog erger, maar dat ligt natuur
lijk aan mijn domheid. Er wordt nu dus gezegd, dat in
het najaar van 1963 het bestuur van de Stichting Zwem
bad „Groote Wielen" er op kon rekenen, dat het zwem
bad Kleine Wielen in 1964 klaar zou zijn akkoord
en dat het toen dus al besloten heeft het zwembad
Groote Wielen niet weer open te doen. Dat kan zo
zijn, maar hoe zijn dan te verklaren deze zinnen in de
raadsbrief: „onlangs heeft men besloten", „thans
heeft men besloten", de zin: „Wij hebben zo lang mo
gelijk gewacht om die beslissing te nemen, n.l. tot het
onderzoek van maart 1964", waar dan ook in de raads
brief uitvoerig over wordt gesproken Als men dan in
de raadsbrief zegt, dat dat onderzoek uiteindelijk de
doorslag gegeven heeft, dan begrijp ik niet, dat het
besluit in het najaar al genomen was.
Hoe moet men de bacteriologische situatie beoor
delen? Ik ben ook geen bacterioloog. Ik ben ook niet
deskundig, maar ik heb me wel zoveel mogelijk hier
over laten voorlichten en ik ben uitgegaan van de cijfers
die U mij verstrekt hebt. Ik heb ze in eerste instantie
reeds even genoemd. Ik heb ook géén bestrijding van
die cijfers hier gehoord en heb ook niet méér cijfer
materiaal gekregen. Ook is niet een verklaring ge
geven, waarom de analyse van nu een wezenlijk andere
situatie weergeeft dan die van 1960. Men kan natuurlijk
wel zeggen, dat het water weinig constant is en daar
om kan men niet zeggen, dat het 100 pet. betrouwbaar
is. Akkoord, maar dat had ik toch wel graag in cijfers
uitgedrukt willen hebben. Op grond van deze cijfers
en dat is het hoofdargument in de raadsbrief is
niet te zeggen, dat nü beslist het moment gekomen is
om te sluiten, want het beeld is bepaald nog niet slech
ter geworden (en dat zijn de feiten, waarop we moeten
afgaan) dan vorig jaar en dan vier jaar terug zelfs.
(De heer Van der Veen: Dan had men vier jaar ge
leden al moeten sluiten.) Dat stelt U dus, maar zelf
vind ik het géén fout van de Inspecteur van de Volks
gezondheid, dat hij het toen niet gesloten heeft, want
dan zouden we vier jaar zonder dit bad gezeten hebben.
Ik zou dat hem en ook het bestuur niet willen ver
wijten en, voorzover het College daarmee te maken
heeft, ook het College niet. De heer Tiekstra vindt het
advies van de Inspecteur van de Volksgezondheid nu
wel duidelijk en ik ook wel. Hij heeft in 1961 en juni
1963 heel duidelijk gezegd, geen reden tot afkeuring
te zien. Ik ben het helemaal met U eens, dat er vier
duidelijke uitspraken van de Inspecteur zijn en deze
heeft dus pas in augustus 1963, toen alles er op
leek, dat de Kleine Wielen in 1964 klaar zou zijn,
inderdaad in ernstige overweging gegeven in 1964 het
zwembad niet weer te openen enz. (Dat was wat de
heer Tiekstra zopas heeft voorgelezen.) Maar de an
dere uitspraken waren ook duidelijk met precies de
zelfde analyse-gegevens. En daar zou ik toch wel een
verklaring voor willen hebben. U moet me niet kwalijk
nemen, maar die cijfers zijn ons voorgelegd om daar
mee onze beslissing te kunnen motiveren. Dan moet
er ook maar een toelichting op komen. Ik zou in ieder
geval een uitspraak van de Inspecteur op dit mo
ment willen hebben, dat hij het inderdaad beter acht,
dat het zwembad gesloten wordt en dat men dan maar
overal elders in de Groote Wielen kan gaan zwemmen,
waar dat tot nu toe ook gebeurde, alleen nu op gro
tere schaal uiteraard, omdat het zwembad vervallen is,
óf een uitspraak, dat hij toch ook van mening is, dat
het, zolang de Kleine Wielen niet klaar komt, toch
nog maar beter is van twee kwaden het minst kwade
te kiezen en het zwembad Groote Wielen nog een jaar
open te houden. Dan kunnen er allerlei bezwaren aan
gevoerd worden: dat het nu zo laat is, dat het bijna
niet meer te organiseren en te regelen is en dat het te
veel geld kost, maar U moet me niet kwalijk ne
men daar zijn w ij niet verantwoordelijk voor. Ik
vind het wél een behoorlijke fout, dat, als dat werke
lijk het argument is, deze situatie, die we toch ook
wel vier maanden geleden onder ogen hadden kunnen
zien, niet eerder bekeken is.
Nog iets over het duidelijke advies van de Inspec
teur van de Volksgezondheid van vorig jaar augustus.
De heer Tiekstra concludeert daaruit, dat dat een heel
duidelijk advies was om te sluiten. Dat is dus in dat
seizoen niet gebeurd, maar dat is ook niet ogenblikkelijk
daarna gebeurd, want het bestuur heeft de cijfers van
1964 toch nog afgewacht, voordat het dat advies van
de Inspecteur wilde gaan opvolgen. Dat maakt niet
een erg sterke indruk, dat wekt helemaal niet de in
druk, dat de toestand van het water de doorslag ge
geven heeft. Dat wekt meer de indruk, dat men de
zaak het vorig najaar heeft laten verlopen omdat men
terecht dacht, dat het zwembad de Kleine Wielen in 1964
klaar zou komen dat men nu te laat is, dat men
er het geld niet voor over heeft en dat dat het wer
kelijk motief is om dit jaar Leeuwarden zonder zwem
bad de Groote Wielen te doen zijn. En dan kan gezegd
worden: Het maakt verschil in verantwoordelijkheid,
of een gemeentebestuur of een stichting het bad open
stelt, of dat men zelf gaat zwemmen. Natuurlijk, dat
kan ik theoretisch ook beamen, maar dat gold ook in
1960, in 1961, in 1962, in 1963. Precies dezelfde cijfers
lagen toen voor ons, precies dezelfde verantwoordelijk
heid drukte toen, dat kan niet het werkelijke argument
zijn om op dit moment te gaan sluiten. Dat kan alleen
maar zijn, dat men niet het geld er voor over heeft of dat
men te laat met de voorbereidingen is. En als de Wet
houder dan zegt: Het is niet zo dramatisch en wij
hebben de Overdekte en het Huizumer zwembad nog,
dan vind ik, dat hij deze zaken bepaald te licht opvat
en niet de ernst van de situatie op dit punt in Leeu
warden voor dit seizoen ziet. Ik vind het bepaald erg,
dat wij de aansluiting gemist hebben. Ik zeg niet, dat
het College er de schuld van is, maar ik vind wel, dat
het College dan niet moet zeggen, dat het niet zo
dramatisch is en dat het wel een beetje meevalt. (De
heer Tiekstra (weth.): Dat heb ik toch niet gezegd.)
Ik vind het wèl dramatisch en ik wil er ook geen ver
antwoordelijkheid voor aanvaarden. Ik zou graag een
motie in bespreking willen geven, waarin ik de Raad
verzoek uit te spreken het College te vragen al het
mogelijke te willen doen om in het seizoen 1964 het
zwembad de Groote Wielen toch nog voor het publiek
open te stellen, met als consequentie, dat afbraak van
de opstallen dan niet vóór oktober dient te geschieden.
De Voorzitter: Ik heb nu het voorstel ontvangen,
dat zojuist door de heer Spiekhout aan U is voorge
lezen. Ik geloof wel, dat het duidelijk is en dat ik het
niet behoef te herhalen. Het kan dus nu verder onder
deel van de beraadslagingen uitmaken.
De heer Weide: In tweede instantie wil ik er niet
te lang over praten, maar ik wil nog even duidelijk
stellen, dat ik het met het voorstel, dat de heer Spiek
hout zojuist bij U heeft ingediend, niet eens ben. De
overheid doet zo bijzonder veel tegen bestrijding van
allerlei ziekten ik denk aan t.b. en andere en
daarom vind ik, nu het dus een volkomen bewezen
feit is, dat het water van de Groote Wielen besmet is
met streptococcen, eoli-bacillen enz. enz., dat de Ge
meente de verantwoording niet mag nemen om doelbe
wust al de zwemmers bloot te stellen aan de hier aan
wezige gevaren.
De heer Ytsma: Als de Wethouder hier in het be
gin van zijn speech zegt, dat hij het zo bijzonder pret
tig vindt, dat de Raad zo'n grote belangstelling heeft
voor de sport, dan kan ik me dat van zijn kant wel
begrijpen. Alleen hoop ik niet, dat hij er allerlei verdere
consequenties aan verbindt. Er kan ook nog eens een
tijdstip komen, waarin hij tegen de Raad zegt: Ik had
voor die sport toch wel iets meer belangstelling van
jullie verwacht. Ik zeg dat maar even, omdat die con
sequentie er onverbrekelijk aan vast zou kunnen zitten.
(Gelach)
Ik ben het volkomen met de Wethouder eens, als hij
zegt, dat wij op het ogenblik in een periode aangeland
zijn, dat wij het zwemmen in het buitenwater niet al
leen in de Groote Wielen, maar ook in het algemeen
als uitgesloten moeten beschouwen. Ik geloof, dat de
lucht- en watervervuiling maken, dat wij dit soort
buitenbaden niet meer kunnen hebben. Mijn pleidooi
voor die zaak heeft dus alleen maar bedoeld te trach
ten de situatie die wij op het ogenblik hebben, nog een
jaar te bestendigen. Ik geloof, dat dat de kern van
de gehele zaak is. Wij hebben in de loop van de jaren
een aantal consequenties mèt dit bad aanvaard en ik
ben niet bang die nóg een jaar te aanvaarden. En ik
geloof, dat we dat uitstel van sluiting toch in ernstige
overweging moeten nemen, omdat hier geen alternatief
is. Ik blijf van mening, dat het tempo, waarin tot dus
ver aan het bad de Kleine Wielen is gewerkt, absoluut
te laag is geweest. Ik heb het enige keren gevolgd.
Ik weet niet, of dat de aannemer verweten moet wor
den, maar daar wordt in ieder geval met veel te weinig
mensen aan gewerkt om dat in een behoorlijk tempo
te kunnen voltooien. Dat wil ik toch wel graag even
in Uw aandacht aanbevelen.
Tot slot nog dit. Voordat Uw voorstel aangenomen
mocht worden, zou ik nog graag antwoord hebben
op mijn vraag, wat men bij amovering van deze ter
reinen dekt te doen met het campingterreintje en de
outillage voor de zwemmers, de vissers en de zeilers.
Ik geloof, dat dit bij aanneming van Uw voorstel van
belang is. Ik wil in ieder geval een ernstig pleidooi
houden voor dat campingterreintje, dat, dunkt mij, niet
verloren moet gaan.
De heer Kingma: Ik heb in eerste instantie ge
vraagd, of het niet mogelijk zou zijn de gebouwen van
het zwembad in verband met verschillende andere doel
einden, waarvoor ze ook gebruikt worden, te hand
haven, althans zolang er niet iets anders voor in de
plaats gekomen is. Ik krijg steeds meer de indruk, dat
wij hier het systeem toepassen: „Gooi je oude schoe
nen maar weg en zorg dan maar eens, dat je nieuwe
krijgt". Ik vind dit echter een verkeerd systeem. We
moeten zorgen, dat we eerst nieuwe schoenen hebben
en dan pas onze oude weggooien.
En heeft de Gemeente, als het mocht komen tot
sluiting van het zwembad Groote Wielen, eigenlijk niet
de morele verplichting om bij al dat voor zwemmen
zo gevaarlijke water hier en daar een bordje te zetten
met: „Gevaarlijk water", „Gevaarlijk voor baden" of
iets dergelijks
De heer Heetla: Wij zijn van mening, dat het be
toog van de heer Spiekhout sterker was dan de be
antwoording daarvan door de Wethouder. Wij kunnen
ons wel achter dit voorstel plaatsen. Ik ben het met
de heer Weide eens; vroeger heb ik ook wel eens in dit
zwembad gezwommen en ik ben er ook bruin uit ge
komen. En ik meen zelfs gelezen te hebben, dat onze
Commissaris der Koningin er ook eens bruin uit ge
komen is. Dat is dus niet zo mooi. Maar dat ben ik
ook met de heer Weide eens de overheid kan moei
lijk het zwemmen in de Groote Wielen verbieden. Dat
zou de weg van de minste weerstand zijn. Op wat men
krachtig wenst tegen te gaan dat is ook t.a.v. het
drankmisbruik wel gebleken heeft een verbod soms
een averechtse uitwerking. Ik ben dus bang, dat er,
als men hier het zwemmen zou verbieden, nog veel
meer gezwommen wordt. Dan kunnen we er zelfs nog
wel eens verdrinkingsgevallen krijgen, want er wordt
nu in ieder geval nog onder toezicht gezwommen.
Ik ben het volledig met de gedachte eens om het
zwembad nog maar een jaar open te doen.
De heer K. J. de Jong: ik heb met belangstelling
het betoog van de heren Ytsma en Tiekstra gevolgd
en ik heb persoonlijk wel de indruk gekregen, dat het
betoog van de heer Spiekhout toch duidelijker en over
tuigender was dan dat van de heer Tiekstra, hoewel
ik bij de Wethouder de gedachte beluisterd heb, dat
hij wel genegen was de Inspecteur nog eens om een
advies te verzoeken. Beiden willen dus uiteindelijk wel
trachten hier nog wat van te maken. Alleen de heer
Spiekhout gaat verder en wil dat advies nu eens vast
gelegd hebben op grond van recentere cijfers dan die
welke al vier jaar gelijk geweest zijn. Als de heer
tiekstra zijn toezegging gestand doet en het advies
van de Inspecteur inderdaad zou uitwijzen, dat het
nieuwe onderzoek, van de meest recente datum, niet
een ongunstiger uitslag zou opleveren dan dat van de
laatste vier jaren, dan zou er m.i. wel terdege een
motief zijn om te zeggen: Laten B. en W. het voor-
stel-Spiekhout tot zich nemen en zo mogelijk de ge
dachte tot uitvoering brengen, die daarin ligt en die
ook aansluit bij wat de heer Ytsma heeft gezegd. Het
gaat uiteindelijk om dit ene jaar, want het volgend
jaar zijn we wel geholpen. Ik zie dus geen groot ver
schil tussen wat de heer Spiekhout voorstelt en de
bedoeling van de Wethouder.
Zou het zwembad dit jaar nog openblijven, dan zou
dat inderdaad financiële consequenties hebben. Dat
zou dus niet alleen betekenen, dat nu geen afbraak
kan plaats hebben, maar ook, dat er bewaking moet
zijn en die is waarschijnlijk nu niet gepland. De finan
ciële consequenties zouden op korte termijn nog eens
bekeken en eventueel door ons aanvaard kunnen wor
den. Ik ben het met de heer Spiekhout wel eens, dat
dit wel wat mag kosten, want het is op zichzelf een
zaak, die zodanig het algemeen belang raakt, dat, als
het enigszins mogelijk is, de situatie van dit jaar tot
het volgend jaar, dus tot het nieuwe bad klaar is,
„overlapt" zou moeten worden. Ik zou zeggen, als dit
de bedoeling van de heer Spiekhout is en dat neem
ik aan dan zou ik diens voorstel wel willen onder
steunen, maar ik herhaal het ik vind de afstand
tussen de Wethouder en de heer Spiekhout niet zo
groot als deze laatste het heeft doen voorkomen.