11
kunnen zien, welke mogelijkheden hier naar hun mening
voorliggen, welke aantrekkelijkheden hier eventueel
zijn. Dan kunnen zij ons daar nader over inlichten en
zouden we eens kunnen bekijken, of we niet zouden
kunnen volstaan met een of meer beheerscommissies
voor bepaalde onderdelen. Ik heb persoonlijk gedacht,
of b.v. een beheerscommissie voor de zwembaden en
een commissie voor de sportvelden of iets dergelijks,
waarbij eventueel ook de raadsleden betrokken zouden
kunnen worden, niet te prefereren is boven de alge
mene klassieke commissie van advies en bijstand. Ik
wilde deze suggestie graag aan het College overbren
gen, overigens met onze waardering voor het voorstel.
De hear Santema: Dit ütstel komt üs wol hwat ün-
forwachts op'e lea. Hwant hwat hjirre ütsteld wurdt,
is net mear en net minder as it ynstellen fan in nije
„tak" fan tsjinst op groun fan artikel 252 fan de Ge
meentewet. Dat neam ik nochal hwat. Dêrmei hinget
gear de ynstelling fan ünderskate kommisjes, hwat ek
al troch de foargeande sprekker nei foaren brocht
waerd. It oantal kin ek noch forgreate wurde, sadat
wy op it lést safolle kommisjes krije as der struibrie-
van üt in fleanmasine delrügelje. Foardat ik my oer
de konsekwinsjes fan dit ütstel ütlit, soe ik der, yn
forban mei hwat de hear Keuning hjir niis sein hat,
foar fiele, dat B. en W. to'n earsten dizze saek noch
ris ta har namen en op'e nij biseagen en dat hja, foar
dat it wer simmer wurdt en it swimbad de Lytse Wie
len iepene wurdt, yn elk gefal op tiid, mei in better
taljochte ütstel as dit brief bidoelt to wêzen, by üs
komt.
Op himsels sjogge wy yn dit ütstel ek al wer in
aloan fierdergeande bimuoijing mei in terrein, dat op
it eagenblik gans oandacht hat. En ik kin my ek foar-
stelle, dat fan B. en W. tocht is, doe't sij dit brief
by de Rie yntsjinnen, dat de wyn gunstich wie, dat
psychologysk it eagenblik dêrfoar geskikt wie, yn for
ban mei de „Olympische Spelen", mar wy soene dochs
wol, nou't wy oer dizze saek noch to min ynljochte
binne, mear ynljochtingen hawwe wolle.
De heer Weide: Dit voorstel ligt nu voor ons en wc
zijn er wel gelukkig mee. Ik sluit me volkomen aan bij
hetgeen de heer Keuning gezegd heeft. Wel zijn er bij
ons nog enkele bedenkingen omtrent de commissies en
de raad van advies. Aan de andere kant zien wij, dat
de Leeuwarder Sportstichting in het verleden wel goed
werk heeft verricht. Maar als wij zo de bedragen zien,
die met verschillende projecten gemoeid zijn en die in
de toekomst nog wel gevraagd zullen worden, dan loopt
dit in een aantal miljoenen en ik geloof, dat de Leeu
warder Sportstichting niet over de apparatuur en de
totale accommodatie beschikt om het beheer van der
gelijke grote objecten op zich te nemen. Dat is dan
ook de reden, waarom wij het College zouden willen
adviseren dit weldoordacht te doen en daarom zijn we
zeer benieuwd naar de antwoorden van de heer Wet
houder omtrent de samenstelling van de commissies,
die uiteindelijk in deze zaak een behoorlijke stem zul
len moeten hebben.
De heer Kingma: Na wat hier al naar voren ge
bracht is door de heren Mr. Keuning en Santema, kan
ik kort zijn, want ook wij menen, dat dit voorstel nog
enige tijd, maar niet al te lang, moet worden aange
houden, opdat we de zaak opnieuw kunnen bekijken,
want speciaal wat de commissies betreft, zijn we er
nog niet helemaal uit. Wij zouden graag zien, dat dit
nog eens nader werd bekeken, want we menen tocii
wel, dat een commissie van bijstand wil ze zin heb
ben moet worden aangevuld met mensen van bijv.
de recreatie, de watersport en de veldsporten.
De hear Boomgaardt: As men earst minoftomear
oerflakkich kennis nimt fan de stikken, dan tinkt men:
Moat dizze saek sa oer de kop? Mar dochs moat ik
wol earlik bikenne, dat hjir in probleem leit
en dat it ek wol düdlik is, dat hjir fierdergean
de foarsjenningen komme moasten as yn it ramt
fan de bisteande apparatuer mooglik wêze soe.
It hiele aksint fan de eksploitaesje komt to forfallen
by in kommersieel bihear; hjir moat in „manager"
komme, dy't dit „runne" kin en ik leau, dat wy it der-
oer iens wêze kinne, ek al hat men efkes in gefoel, dat
it jin dochs hwat muoit, dat de Ljouwerter Sportstif-
ting net it apparaet is, dat sünder mear dit hiele gefal
bihannelje kin. Us fraksje kin har dan ek wol stelle
efter de konstruksje, sa't dy üs yn greate linen foar-
lein is. It ienige hwat wy üs, lyk as Mr. Keuning c:i
oare hearen, öffreegje, is, oft, hwat de Ljouwerter Sport -
stifting bitreft, de gong fan saken wol hielendal goed
west hat. Is dy yndied wol ynskeakole by it oerliz,
hwant ik leau, dat dy mei rjocht en reden hjiryn bi-
lutsen wurde moast. By üs libbet ek wol hiel sterk da
winsk, it kontakt mei de Ljouwerter Sportstifting oan
to halden. En dan liket it üs mooglik om nést in fêste
riedskommisje in soart van Kolleezje fan Advys to
hawwen, dat opboud wurde koe mei gebrük meitsjen
fan de apparatuer en de deskundichheit fan de Ljou
werter Sportstifting, sa't dy oan't nou ta wurke hat.
De heer Tiekstra (weth.) Laat ik beginnen met te
zeggen, dat het College, evenzeer als de laatste sprekers,
overtuigd is van het grote belang van dit voorstel. Dat
wie ek de reden en dêrmei kom ik by de hear San
tema hwerom dit ütstel, datearre 24 septimber, üt-
stjürd is. Dat hat ta gefolch hawn, dat de Rie dus
lang tiid hawn hat om dit ütstel to bistudearjen en
him op'e hichte to stellen.
Ik moet onmiddellijk toegeven, dat dit een zeer in
grijpende wijziging is in de uitrusting van het bestuur
lijk apparaaat op dit terrein. Dat is de Raad, dacht ik,
wel duidelijk, maar anders dan t.a.v. andere gebieden
is de Raad er stellig wel van overtuigd, dat het terrein
waarover we nu spreken, in deze tijd een bijzonder be
langrijk terrein van overheidsbemoeiing is. Hier is m.i.
geen particulier equivalent voor. Bovendien worden we
met betrekking tot dit terrein steeds meer met de nood
zaak van het treffen van voorzieningen geconfron
teerd, d.w.z., dat de overheidstaak, m.n. die van de
Gemeente, op dit terrein steeds meer zal toenemen. En
uit die overweging, geplaatst tegen de actuele ontwik
keling, is dit voorstel geboren. Tot op heden kon de
Sportstichting, zoals ze reilde en zeilde, haar taak
wel vervullen. Maar zodra wij worden geconfronteerd
met beheer van grote objecten, met de organisatie van
zaken, die niet specifiek meer tot de sportbeoefening
behoren, waarmee men in grensgebieden en zelfs over
de grens van de sportbeoefening terecht komt, vraagt
men zich af: Wat moet er i.z. de gemeentelijke taak
uitvoering op deze gebieden gebeuren? Ik dacht, dat
de cijfers die in de raadsbrief zijn genoemd, terzake
een duidelijke taal spreken.
Ik wil volstaan met te zeggen, dat los van de vraag,
of men tot een reorganisatie als de voorgestelde over
gaat, de taak van de Sportstichting stellig gewijzigd
had moeten worden, zowel qua inbreng als qua doel
stelling. Men denke slechts even aan de inbreng van
de recreatie in dit orgaan. Dan kom ik onmiddellijk
terecht bij de suggestie van de heer Kingma om ook
de mensen van de recreatie, o.a. de watersporters, bij
deze zaak te betrekken en daarmee komt men op een
terrein, dat op het ogenblik toch bepaald buiten de
bemoeiing van de Sportstichting valt. Dus, hoe het ook
zij, reorganisatie lag voor de hand.
Daar komt dit nog bij, dat de verspreiding van de
taak van de Gemeente over een aantal diensten tot
een onoverzichtelijk geheel zou leiden. En dat bete
kent dus, dat men maar één ding kan doen, n.l. deze
zaken bijeenbrengen in één organisatie. Doet men dat,
dan komt m.i. toch ook onmiddellijk naar voren de
noodzakelijkheid van de verantwoordelijkheid in dezen
tegenover de buitenwereld en dan komt men terecht
bij datgene wat toch feitelijk ook normaal is, n.l. de
tak van dienst ingevolge artikel 252 van de Gemeente
wet. Deze opmerking wilde ik vooraf maken.
M.i. geeft de ontwikkeling in dezen en de wijze waar
op het voorstel is uitgezonden, op zichzelf geen aan
leiding tot aanhouding, omdat naar mijn overtuiging
een groot deel van de Raad van het nut van deze re
organisatie overtuigd is.
Ik zou daaraan willen toevoegen, dat aanneming van
dit voorstel op zichzelf genomen, nog niet behoeft te lei
den tot niet tegemoetkoming aan de wensen, resp. de sug
gesties, die in de Raad zijn geuit. Wat is n.l. de inhoud
van het voorstel? De oprichting van de tak van dienst
en verder de instelling van een commissie van advies
en bijstand, een specifiek orgaan dus van de Gemeente
raad zelf. Maar in de raadsbrief hebben B. en W. ook
nadrukkelijk medegedeeld, dat t.a.v. de verdere voor
zieningen, i.e. het orgaan, waarbij ook buiten de Ge
meenteraad staande belangstellenden en deskundigen
zouden kunnen worden betrokken, het beraad met het
bestuur van de Sportstichting nog moet worden voort
gezet en afgerond. Dat betekent, dat hier naar de me
ning van het College stellig plaats is voor twee or
ganen. Nu kan men zeggen: dat lijkt van het goede
teveel, maar het lijkt mij in de relatie tussen Raad en
College op zichzelf van belang, dat daar een specifiek
orgaan van de Raad bij betrokken kan worden. Ik ge
loof, dat er, hoe men het ook wendt of keert, juist
voor een zodanig orgaan volledig gelegenheid is om
in het totaal der voorzieningen, waarvoor de Ge
meente is geplaatst, een afweging van belangen
tot stand te brengen. En ik geloof, dat het juist bijzon
der nuttig is, als dat een specifiek orgaan is van de
Gemeenteraad zelf. Want dit orgaan kan overgaan tot
die afweging, waartoe het andere orgaan niet geroe
pen wordt. Het andere orgaan heeft geen andere taak
dan hetzij eventuele beheerstaken (dat moet allemaal
nog uitgezocht worden) uit te voeren, hetzij orgaan van
overleg, hetzij orgaan van advies te zijn. Dat orgaan
heeft zich niet te begeven kan dat ook niet doen
- op het terrein van de afweging van de belangen
binnen het totaal van de gemeentehuishouding. Van
daar dus, dat, dunkt mij en dat is ook de opvatting
van het College juist dit specifieke raadsorgaan bij
zonder belangrijk zou kunnen zijn.
Overtuigd van de noodzaak van deze reorganisatie
en in de wetenschap, dat zeer binnenkort, d.w.z. het
volgende begrotingsjaar en dat vangt per 1 januari
1965 aan een aantal voorzieningen klaar zullen ko
men, i.e. het zwembad Kleine Wieien en hopelijk ook
nog het zwembad 't Nijian moesten B. en W. dus wel
terzake vroegtijdig overleg plegen met het dagelijks
oestuur van de Sportstichting. Dat is in april of mei
van dit jaar begonnen. Op het moment, dat dat overleg
werd gepleegd, was wel bekend, welke wetswijzigin
gen in parlementaire behandeling waren, maar was niet
bekend op welk moment deze wijzigingen van de Ge
meentewet tot stand zouden komen, mutatis mutandis
rechtskracht zouden verkrijgen door het verschijnen
van het Staatsblad. En hangende dit overleg, is in juli
deze wetswijziging tot stand gekomen, is ook het
Staatsblad verschenen en bestaat dus nu de mogelijk
heid om met die wijzigingen te gaan werken, een mo
gelijkheid die aangegrepen is om een commissie van
advies en bijstand in te stellen, een mogelijkheid die
tegelijkertijd dat is in antwoord aan de heer Keu
ning beoordeeld kan worden in het kader van het
verdergaande overleg met het bestuur van de Sport
stichting. Het College is op zichzelf volledig over
tuigd van de noodzaak van het bij dit werk betrekken
van belangstellenden en deskundigen van buiten de
Raad. Het nut is inderdaad in het verleden duidelijk
gebleken bij de Sportstichting. Waar we wel oog voor
moeten hebben, is m.i., dat het nooit meer kan zijn dan
een vrij beperkte zaak. Dit soort organen bevindt zich
natuurlijk altijd in een positie tussen het overleg van
B. en W. en dat van de Raad, in het kader van de be
groting, zoals die is vastgesteld. En daarbuiten kan
men nu eenmaal als zodanig orgaan niet treden. De
beleidsoverwegingen zijn zuiver een zaak van Raad
en B. en W. en dat maakt de positie van een dergelijk
orgaan niet altijd even gemakkelijk. En daarom juist
geloof ik, dat we, als we een organisatie proberen tot
stand te brengen, waarbij we de voordelen hebben van
een goed functionerende relatie tussen Raad, B. en W.
en ait orgaan en anderzijds ook de voordelen van
het betrekken van de deskundigheid en de belangstel
ling van een aantal burgers in onze stad in deze aan
gelegenheden, dan de voordelen bij elkaar op kunnen
tellen, die alleen maar in een goede taakuitvoering
voor het Gemeentebestuur van belang kunnen zijn.
Het betoog, dat de heer Keuning heeft gehouden,
sluit voor een groot deel aan op datgene wat ik heb
gezegd. Ik hoop, dat hij van mij heeft begrepen, dat
de instelling van deze commissie van bijstand en advies
naar ons oordeel van belang kan zijn in de relatie tus
sen Raad en B. en W., dat anderzijds het grotere or
gaan, waar ook raadsleden bij betrokken kunnen zijn
dat is het voordeel van een groter orgaan juist
nog een zaak is, die in volledig overleg met het be
stuur van de Sportstichting tot stand moet worden ge
bracht en waarmee de Raad dan ook opnieuw in aan
raking komt. Immers, een besluit tot liquidatie van de
Sportstichting moet nu eenmaal door de Raad worden
genomen en bij die gelegenheid heeft het College dus
volledig de mogelijkheid de Raad in te lichten omtrent
taak en inhoud van het betreffende orgaan. En dan
heeft de Raad opnieuw de gelegenheid daarover te dis
cussiëren. En ik hoop, dat de Raad van mij wil aan
nemen, dat in het overleg, dat wij nog moeten afron
den met het bestuur van de Sportstichting, ook de door
de Raad gedane suggesties stellig een grote rol zullen
spelen.
Ik zou aan het adres van de heer Keuning dit willen
zeggen: Vanzelfsprekend moet een belangrijk complex
van voorstellen uiteraard door een vrij uitvoerige mo
tivering worden gedragen en even vanzelfsprekend is
het, dat niet alle motieven even sterk behoeven te zijn,
mits, dacht ik, de doorslaggevende argumentatie maar
aanwezig is. Ik geloof, dat wij bij een zaak als deze
toch met alle overwegingen in kennis moeten worden
gesteld, om tot een goed oordeel te komen.
De hear Santema haw ik dus al biantwurde, yn dizze
sin, dat ik sein haw, dat it ütstel bitiid by de Rie
kommen is en dat ik oannimme mei, dat de Rie de
üntjowing op dit terrein ek wol ken. En soe dat net it
gefal wêze, dan is dochs it oanbiedingsbrief by de bi-
greating ek düdlik genöch op dit stik fan saken. My
tinkt, dat de Rie dochs wis joun ré wêze kin om al
teast it foarnaemste bislüt to nimmen.
Er lijkt mij geen aanleiding te bestaan om dit punt
nog aan te houden, ook al niet, omdat duidelijk moet
zijn, dat het effectueren van dit voorstel per 1 januari
1965 met de gehele daaraan voorafgaande administra
tieve voorbereiding enz. ons niet veel tijd laat vanaf
heden. En dat is de grote betekenis, die, geloof ik, aan
de vergadering van vanavond met betrekking tot dit
voorstel valt te hechten. De Raad moet zich wel be
wust zijn van het feit, dat het treffen van alle voor
zieningen t.a.v. de objecten, die volgend jaar in
gebruik zullen worden genomen, vrij veel tijd vraagt.
Wij moeten op tijd klaar zijn met deze zaak en in een,
naar ik hoop, prachtig mooi voorjaar. En als die voor
jaarsdag, waarop het zwembad Kleine Wielen in ge
bruik zal worden genomen, b.v. in april zou vallen, dan
zou het toch wel erg triest zijn, als we dan met de
bemanning van dit complex nog niet klaar zouden zijn.
Wij hopen dus klaar te zijn op de eerste mooie voor
jaarsdag.
De heer Keuning: In de allereerste plaats moet ik
misschien wel even t.o.v. enkele van mijn mede-raads
leden die het woord gevoerd hebben, vastleggen, dat
ik niet ervoor heb gepleit om het gehele complex van
voorstellen, zoals die hier zijn ingediend, aan te hou
den. Ik heb dus uitdrukkelijk gezegd, dat ik er wel
voor was om in ieder geval het grootste deel, behalve
het allerlaatste voorstel, nu aan te nemen en indien ik
in dat opzicht misverstaan ben, wil ik dat graag even
rechtzetten. In de tweede plaats heeft het mij wel ge
noegen gedaan, dat de suggestie die ik hier heb ge
opperd, n.l. de instelling van beheerscommissies, in
ruime kring waardering heeft ontmoet en dat dus een
groot deel van de Raad te kennen heeft gegeven voor
deze gedachte zeer veel te voelen. Nu lopen op een
enkel punt de wegen van de Wethouder en mij uiteen
of misschien moet ik het zuiverder zeggen: het College
van B. en W. en mij, uiteen, n.l. op dit punt: De Wet
houder heeft gezegd: Op zichzelf ziet het College toch
wel duidelijke voordelen in het specifieke college van
raadsleden, de commissie van advies en bijstand. En ik
heb dus van mijn kant gezegd: Het lijkt mij zeer wel
mogelijk, dat er voor een dergelijke commissie naast
op te richten beheerscommissies geen wezenlijke func
tie is. Nu wil ik van mijn kant de zaak wel zo stellen,
dat ik er, nu de Wethouder met zoveel woorden heeft
gezegd, dat hij zich voor een groot deel bij mijn betoog
kan aansluiten en dat het College misschien ook
gehoord de meningen uit de Raad het punt van de
beheerscommissies, een punt dat blijkbaar bij de meeste
andere sprekers nog niet erg duidelijk is, in ernstige
overweging wil nemen, geen overwegend bezwaar tegen