19 fraksje hawwe der ek biswier tsjin, dat wy dit dekkingsplan, dat üs hjir as bylage nr. 374 un der de noas halden wurdt, op dit stuit al bisprekke soene. En nou tink ik oan de wurden fan de hear De Jong, dat wy uterst foarsichtich wêze moatte om de rioelsuvering, hweromtrint wy noch yn in ünderhanne- lingsposysje forkeare, sa to traktearjen as dit stik it fan üs wol. It hie folie better west, dat wy dit punt hwant it is in punt fan de agenda wurden al kri- gen hiene by de mem.f.taljochting; dan hiene wy it mei elkoar, yn üs fraksjes en yn de seksjes, bisprekke kinnen, mar nou't wy der sa foar set wurde, soe ik der op oanstean wolle dit stik letter nei maert of april 1965 hjir yn bihanneling to nimmen; oars komme der, bin ik bang, üngelokken fan. De heer Engels: Nadat diverse leden verzekerd hebben, dat het kernenbeleid hier eigenlijk niet ter dis cussie stond, maar er toch wel iets van gezegd hebben, heb ik er ook wel behoefte aan om, ook namens onze fractie, een enkel woord over dat kernenbeleid te zeggen. Op de eerste plaats dit: Wij behoren tot de genen, die er echt niet van overtuigd zijn, dat het ge differentieerde beleid, zoals dat na 1959 gevoerd is, een verkeerd beleid zou geweest zijn. Het is ons in tegendeel opgevallen, dat juist het stimuleringsbeleid in Friesland het sterkst is aangeslagen, toen het sinds 1959 zodanig gedifferentieerd was, dat het de gehele bevolking in Friesland kansen gegeven heeft. Op de tweede plaats zou ik er op willen wijzen, dat datgene wat men in 1959 begonnen is, uit een oogpunt van ver antwoordelijkheid zijn consequenties heeft voor de jaren 1963, 1964 en volgende. En die verantwoordelijkheid is ook een motief om dat beleid niet zo rigoureus te wij zigen als aanvankelijk de bedoeling van de Staatssecre taris was. Op de derde plaats zou ik er op willen wijzen, dat het, als wij spreken over een kernenbeleid, waarin Leeuwarden inderdaad een zeer belangrijke rol speelt, dan naar ons gevoelen van het allergrootste belang is, dat het een kernenbeleid is, dat werkelijk een agglo- meratiebeleid kan zijn, in die zin, dat het voor een ge heel gebied van belang is. Om die reden heeft mijn fractievoorzitter ook zoveel waarde gehecht aan de goede verbindingen van het omliggend gebied van Leeuwarden met de stad Leeuwarden. Overigens ben ik het geheel eens met de opmerking van de heer Van der Veen (die juist wijst op een gedifferentieerde toe passing van het kernenbeleid), dat n.l. een aantal voor zieningen toch wel, gezien hun grootte en hun omvang, zullen moeten worden beperkt tot bepaalde steden waarbij ik m.n. noem het door hem aangehaalde voor beeld van de universiteit. Ik herhaal: overigens is dit een aanduiding van het feit, dat ook de heer Van der Veen in de praktijk blijkt te denken aan een gediffe rentieerd kernenbeleid. De heer Klijnstra: De Wethouder van Openbare Werken heeft mij i.z. de huurprijzen niet kunnen over tuigen en ik hem uiteraard niet. Hij heeft gezegd: De goedkopere woningen in de andere gemeenten hebben dan ook minder comfort. Het mag zo zijn, maar ik heb een aantal van deze woningen gezien en het zijn toch eengezinswoningen met een goede huiskamer, drie slaapkamers en een douche, waar elk mens ik wil niet zeggen: arbeider in kan wonen, dunkt mij, en prettig in kan wonen, met veel licht en zon. Ik weet overigens niet, of de categorie mensen die ik voor ogen heb, wel zoveel comfort vraagt. De heer Tiekstra heeft gezegd, dat de dekkingspos- ten uit deze nota welbewust zo zijn gekozen. (De heer Tiekstra (weth.)deze begroting zo is opgezet.) Pardon, dat deze begroting zo is opgezet en dat het College geen bezuinigingen heeft willen toepassen. Dat is in ieder geval een prettig geluid. Maar wat gebeurt er in wezen? Het Rijk vergoedt onvoldoende de nood zakelijke invèsteringen en dit begrotingstekort en dan zegt men: Nu, dan moet de Gemeente maar zien aan geld te komen. En dat treft weer in de eerste plaats ,,de man met de pet". Dat is mijn grootste bezwaar en dat is ook door de heer Bootsma genoemd. Ook wij hebben geen bezwaar tegen de van regeringswege aan gekondigde belastingverlaging, maar wel tegen deze vorm van belastingheffen, die niet of niet noemens waard progressief is. Onze fractie is dat kan ik U nu wel zeggen bij voorbaat al tegen deze onsociale heffing. De Regering kan m.i. wel betalen, getuige de aangekondigde belastingverlaging en getuige ook de jankende straaljagers die deze middag onze vergade ring steeds verstoren. Ik zou zeggen: Daar ziet men niet op een miljoen en niet eens (om de heer Van der Veen te citeren) voor onvruchtbare bezigheden. Het lijkt me toe, dat het dus met de rijkskas nog wel een beetje zal meevallen. De hear Miedema: In koarte opmerking oer it ant- wurd fan de hear Wethalder Van der Schaaf oangean- de de Monumintelist. It Kolleezje is dus dwaende om mei in ütstel by de Rie to kommen. Ik haw der alle bigryp foar, dat dit in omslachtich wurk wêze sil, mar ik soe der dochs graech op wize wolle, dat wy it as Rie wol tige op priis stelle sille, dat wy strak net yn in situaesje komme, dat wy op in freed it ütstel van B. en W. krije en de woansdei dérop bislisse moatte. Ik leau, dat wy dan as fraksje en as riedsleden öfsünder- lik wol efkes to min tiid hawwe om dit omfangrike wurk tige goed to bisjen. En nou't wy dus oan in ter- myn fan fjouwer moanne boun binne, leau ik, dat it dochs wol oanbifelling fortsjinnet, dat it Kolleezje pro- bearret op tiid mei in ütstel by de Rie to kommen. De hear I'ooingaardtMiskien is it allegearre praet efternei, mar ik soe it net goed fine, as yn it kearnen- bilied fan de kant fan Ljouwert in sadanige aktiviteit üntwikkele waerd, dat stipe jown wurde soe yn de rjochting fan in lyts tal kearnen (yn dit gefal de fjou wer, dy't neamd binne en dy't dan definityf hantha- vene wurde soene)ik leau, dat dit in saek is, dêr't wy as gemeente Ljouwert ek mar better buten bliuwe kmne. It is in wêzentlik gemeentebilang dat kin ik ek de Foarsitter wol tajaen dat it oantal kear nen lyts is, hwant hoe lytser it oantal is, hoe mear foarsjenningen der komme kinne, mar ik leau net, dat it goed wêze soe, fan üs kant yn dit forban foar üs eigen bilang op to kommen. Ik kin my fierder oanslute by hwat de hear Engels yn dit ramt sein hat. De heer Heetla: Nu er ai zoveel gezegd is van het kernenbeleid, wil ik er ook nog iets van zeggen. Ik heb in een vorige vergadering, meen ik, eens opge merkt, dat het noodzakelijk was, dat er voor de ar beiders hier in het kader van de industrialisatie meer gedaan werd. Er wordt veel gedaan voor de industrie zelf, voor de bedrijven, ook door het Rijk, en ik geloof, dat we hier maar over één ding moeten praten. Leeu warden is kern en laat Leeuwarden zorgen, dat het kern blijft. En laat het in dit verband dus doen wat het doen kan. Ik ben blij, dat er al heel wat gedaan wordt door het College. Ik ben er verheugd over, dat er al zoveel wachthokjes zijn gekomen voor degenen die van buiten komen en pendelen. Ik hoop, dat U op deze weg voortgaat en misschien ook nog eens aan dacht wilt schenken aan het vervoer van de arbeiders van en naar het werk. De heer Spiekhout: Ik begrijp, dat de Voorzitter de tweede ronde, voorzover het het spreken van de raadsleden betreft, nog wil afsluiten vóór de pauze. (De Voorzitter: Dat dacht ik inderdaad te doen.) En dat doorkruist dus onze planning om de door de heer Bootsma aangekondigde motie in de pauze nog even te bespreken met enkele mensen uit de andere fracties. (De Voorzitter: Dat kan toch altijd nog.) Jawel, maar als de tweede ronde afgesloten wordt, kunnen wij de zaak natuurlijk niet in een derde ronde aan de orde stellen. Ik geloof, dat ik, als U niet bereid bent op dit moment te schorsen en de tweede ronde dus niet af te sluiten, dan toch maar die motie zal moeten indienen en ik wilde er toch een enkel woord nog aan wijden. (De Voorzitter: Dat kunt U toch altijd nog doen, mijnheer Spiekhout.) Als dat het geval is, dan zal ik liever wachten met het indienen, tot er overleg ge weest is. (De Voorzitter: Ja, daar is niets op tegen; akkoord.) De Voorzitter: De bedoeling was inderdaad geweest te trachten de algemene beschouwingen vóór de pauze tot een einde te krijgen, maar nu speelt de kwestie van de motie ertussen en het College moet in tweede instantie ook nog enkele opmerkingen beantwoorden. Ik zou dus de Raad willen vragen wat we doen. We zouden nu direct kunnen pauzeren en dan doorgaan om halfacht. Ik geloof, dat dat nu wel het verstandigste is. De Raad stemt hiermede in. De Voorzitter schorst hierna de vergadering. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Spiekhout: Wij hebben in de pauze nog con tact gehad met andere fracties, teneinde te trachten tot een gezamenlijke motie te komen, waarin uitdruk king gegeven wordt aan onze teleurstelling, onze on rust ook, over de gang van zaken, wat betreft de financiering van de noodzakelijke uitgaven van de Ge meente door het Rijk. Er is hier vanmiddag wel veel gesproken over de vraag, of er ter zake al dan niet verband zou bestaan met de belastingverlaging. Direct is dat verband er natuurlijk niet, want de belasting verlaging is er nü nog niet en toch krijgen we al te weinig geld! Indirect speelt dit natuurlijk wel mee, want als er nu al te weinig geld voor de gemeente is en men toch aan belastingverlaging denkt, dan moet dat ook enige invloed hebben. Dan lijkt het voor een volgend jaar al niet zo erg gunstig. Ik geloof, dat het in ieder geval nodig is, ook los van de kwestie van belastingverlaging, uit te spreken, dat de gang van zaken, wat betreft het financieren van gemeentelijke activiteiten, niet goed is. Men wil dit jaar slechts een verhoging van 4% voor de uitkeringen uit het Gemeen tefonds toelaten, terwijl allerlei taken die eenvoudig al voortvloeien uit wettelijke verplichting van de Gemeen te, zelfs al meer aan geld vragen dan de extra 4%, die kan worden uitgekeerd. Dat die gang van zaken het functioneren van de Gemeente in de knoei brengt, heb ben we dus met de motie die ik graag wil indienen, willen uitspreken. De motie is ondertekend door de heren Bootsma, K. J. de Jong, Kamstra en Klijnstra, en daarin zeggen wij het volgende: „De Raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 25 november 1964, spreekt als zijn mening uit, dat, nu de Regering ook voor 1965 de uitkering uit het Ge meentefonds met ten hoogste 4% wil laten stijgen, zulks zal moeten leiden tot ongedekte tekorten op de gemeentebegroting; dat deze tekorten de Gemeente er toe zullen dwingen de plaatselijke inkomsten drastisch te verhogen öf de uitgaven van een aantal voorzienin gen te besnoeien; dat verhoging van plaatselijke hef fingen en tarieven uitsluitend uit budgetaire overwe gingen, die overigens zelden het gehele tekort zullen kunnen dekken, ook uit sociaal oogpunt bezwaar ont moet; besluit om deze mening ter kennis te doen bren gen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Finan ciën en er bij genoemde bewindslieden op aan te drin gen om na een onderzoek naar de werkelijke behoeften van de Gemeente het jaarlijks accres hoger te stellen dan op 4% en het voedingspercentage van het Gemeen tefonds daarmee in overeenstemming te brengen." De Voorzitter: U heeft gehoord, wat de heer Spiek hout zojuist heeft voorgelezen. Ik geloof dan ook, dat het overbodig is, dat ik het ook nog eens doe. Nu deze motie is ingediend en onderwerp van de beraadslagingen kan vormen, moet ik nog wel vragen, of er nog raadsleden zijn, die zich erover willen uit laten. De heer Van der Veen: Ik neem aan, dat straks over de motie gestemd zal moeten worden. Het zal de Raad wel opgevallen zijn, dat ze niet ondertekend is door onze fractie. Ik mag aanknopen bij wat ik zostraks gezegd heb over onze opvatting omtrent de financiële middelen, die de Gemeente ter beschikking staan. Ik ben dus wel van mening en dat is mijn fractie ook dat de Gemeente buiten haar schuld in financiële moeilijkheden komt door de politiek die de rijksover heid voert. Maar ik wil mij beslist niet conformeren aan de motivering, die de heer Spiekhout gegeven heeft. Integendeel, die kan ik zeer bepaald niet onderschrij ven. Ik heb ook bezwaar tegen zijn koppeling van het financiële en het conjuncturele aspect van de zaak. Ik mag zeggen, dat van onze kant aan deze motie geen enkele behoefte bestaat. Ik hoor hier mompelen, dat de heer Spiekhout dit niet genoemd heeft, maar ik mag er op wijzen, dat hij het wel gehad heeft over de be lastingverlaging en de uitkering aan de gemeenten. En de belastingverlaging is een volstrekt conjuncturele aangelegenheid en dat is de uitkering aan de gemeen ten ook. Het is geen kwestie van financiën. Op de manier, waarop de heer Spiekhout het tracteert, is de belastingverlaging een kwestie van het beschikbaar zijn van minder middelen. (De heer Spiekhout: U hebt slecht geluisterd, mijnheer Van der Veen. U hebt zelfs gezegd: Misschien stem ik wel voor.) Dan is het mo gelijk, dat ik het verkeerd begrepen heb van de heer Spiekhout, maar in ieder geval is dus de motivering die ik gehoord heb, niet zo ondubbelzinnig, dat ik mij daaraan kan conformeren. De heer Jellema: Dan nu even een stem uit de andere hoek. Het spijt me erg, dat zo'n motie ingediend wordt, omdat onze gemeente met een sluitende begro ting probeert te komen, en als we dan als gemeente moeten spreken, vind ik het eigenlijk onjuist om, ter wijl dat onszelf niet aangaat, zo'n motie die waarschijn lijk niets zal uitwerken, te steunen. De heer K. J. de Jong: Op de oorspronkelijke motie waren de bezwaren wel van toepassing, maar ze zijn er juist uit gelicht. In de mondelinge toelichting is wel even gesproken over belastingheffing, maar in de motie wordt daarover in verband met wat daar in staat, hele maal niet gesproken en zodoende heb ik van mijn kant ook de vrijheid genomen om te zeggen: Hier kan ik zo mee akkoord gaan. En ik dacht, dat het voor de heer Van der Veen, juist omdat ik weet, dat die ook zo dacht, bepaald niet zoveel bezwaren op zou leveren. De hear Santema: Foar safier wy it bisjen kinne yn üs fraksje, bistiet hjir net in hielendal ienstimmich oar- diel en üs fraksje sil, as der aensens oer stimd wurdt, heechstwjerskynlik fordield stimme. Hwat myn per- soan oanbilanget, ik soe wol efter dizze moasje stean wolle. As ik hear, hwat der him yn de léste tiid oan ünheilskreten yn it bisünder foardocht yn de platte- lansgemeenten, bring ik hjir yn it sin binammen it forslach fan de Rie fan Utingeradiel, hwer't praktysk alles fêst sit. Fan üs kant sil yn elk gefal myn per- soan foar dizze moasje stimme. De Voorzitter: Ik vraag me af, hoe nu de verdere gang van zaken moet zijn. Het College heeft als zo danig niet over deze motie beraadslaagd en ik vraag me af, of niet onmiddellijk hierover gestemd kan wor den. Dit is, lijkt mij, een zaak, waarover ieder raadslid zijn stem moet uitbrengen, hetzij voor, hetzij tegen. Dan geloof ik, dat ik, ter vermijding van elk misver stand, goed doe deze motie nog even voor te lezen en dan zou ik tot stemming willen overgaan. De motie wordt aangenomen met 30 tegen 6 stem men (die van de heren Ir. van Balen Walter, Jellema, Pols, Mr. van der Veen, Weide en Heetla). De heer Tiekstra (weth.): De heer Bootsma heeft allereerst opnieuw een concrete vraag gesteld over de Muziekschool en mijnerzijds is gezegd, dat het bestaande gebouw dat men hier op het oog heeft, uitstekend geschikt zal zijn, een mening, die steunt op de mening van de Inspecteur van het Muziekonderwijs en de directeur van de Muziekschool, die beiden cate gorisch hebben verzekerd, dat het betreffende gebouw zonder aanmerkelijke voorzieningen bijzonder geschikt zou zijn voor Muziekschool. De Inspecteur heeft zich zelfs zo uitgedrukt, dat een nieuwe voorziening die deze capaciteit zou hebben, stellig 2 miljoen zou moe ten kosten. En aangezien een bestaand gebouw goed koper is en ook de Wethouder van Financiën uiteraard wel gevoelig is voor financiële consequenties van dit soort voorzieningen, leek mij dit een reden, deze mede deling bijzonder belangrijk te vinden. In het bestuur van de Muziekschool laat ik het er openhartig even bij zeggen is men het bestuur, niet de directie en niet de inspectie met deze gedachte blijkbaar nog niet helemaal verzoend of er niet klaar of niet helemaal rijp voor. Daar denkt men dus m.n. aan een tijdelijke mogelijkheid. Afhankelijk van de vraag, wat in dit leven tijdelijk of blijvend is, heb ik het vertrouwen, dat het bestuur, nadat het het gebouw in gebruik heeft genomen, zich wel vertrouwd zal maken met dit ge bouw. Dan even een korte opmerking in verband met de monumentenkwestie. Binnenkort wordt verwacht een verfijningsuitkering voor de gemeenten die monumen ten hebben. Of onder „hebben" wordt verstaan „bezit", „eigendom", „zorg voor" en of deswege bijdragen in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 10