20
21
restauratie moeten worden geleverd, is niet helemaal
bekend, maar deze verfijningsuitkering zal uiteraard
op enigerlei wijze in de algemene middelen van de Ge
meente vloeien en dus een bestemming krijgen ter op
vanging van de gevolgen van restauratiewerkzaamhe
den. Als de verfijningsuitkering voldoende is, kunnen
we daar tegelijkertijd eventuele restauratiewerkzaamhe
den met betrekking tot walmuren e.d. onder begrijpen.
Als het niet voldoende is, zulien we andere middelen
moeten zoeken.
De heer Van der Veen heeft terecht bij het vraag
stuk van de draagkracht bij gemeentelijke heffingen er
op gewezen, dat er maar één juiste grondslag is, i.e.
het inkomen, al is het vraagstuk natuurlijk wel even
gecompliceerder. De Gemeente beschikt echter niet
over gegevens betreffende de inkomens, kan daar ook
niet de beschikking over krijgen zonder vrijwillige me
dewerking van de contribuabelen. Het is dus duidelijk,
dat de Gemeente moet blijven binnen het kader van
de beschikbare middelen. Ik heb zoéven al duidelijk
gezegd, welke de bezwaren zijn, die aan anders wel
eens gehanteerde grondslagen voor het draagkracht
beginsel verbonden zijn. Ik heb m.n. de huurwaarde
P.B. afgewezen ik zeg dit nog even voor die raads
leden, die op de middagzitting niet aanwezig waren
omdat dit doorgaans of heel vaak averechts werkt.
Dan kom ik tot de beantwoording van de heer K. J.
de Jong. Ik zou weer daar willen beginnen, waar ik
zoéven ook begonnen ben, n.l. bij de mededeling, dat
het begrotingstekort voor 1965 zonder rekening te hou
den met de voorzieningen die in de vorm van het in
vesteringsprogramma en stelposten voor subsidiëring in
de begroting zijn opgenomen, 5 a 6 ton zou hebben be
lopen en dat tekort zal niet anders weggewerkt kunnen
worden dan door het treffen van bezuinigingen. Men
kan het erook maar op aan laten komen met alle risico
van dien, een beleid, waar ik bepaald niet voor voel en
waar het College ook zeer consequent niet voor ge
voeld heeft. (De Voorzitter: G.S. zouden zo'n begroting
niet goedkeuren.) Ja, maar ik heb het dus nu even over
de begroting 1965 op basis van bestaande verplichtingen,
waaronder al die vrije subsidiëringen zitten. Ik heb de
stellige overtuiging, dat zodanige begroting onherroe
pelijk teruggezonden zou zijn door G.fcS. met de mede
deling: Maakt U die begroting sluitend. En ook dan
zou de Raad geconfronteerd worden met de vraag:
verhoging van middelen tot het benodigde bedrag,
m.a.w. straatbelasting resp. rioolbelasting, of bezuini
ging tot dat bedrag. Immers in de begroting 1964 zit
tot en met 31 december ook al ongeveer öti a 6 ton
kapitaalslasten riolering.
Ik wil nu nog een enkele opmerking maken over de
straatbelasting. De heer K. J. de Jong heeft het n.l.
niet juist geacht, dat het nadelig saldo van de gemeen
tereiniging, d.w.z. de tekorten van de huisvuilophaal
dienst, de straatveegdienst en de tonnenophaaldienst
mede in aanmerking worden genomen bij de heffing
van de straatbelasting, maar deze opvatting is in vol
ledige overeenstemming met de jurisprudentie. De
Hoge Raad heeft reeds in oktober 1938 uitgesproken,
dat onder de heffing van de straatbelasting mag wor
den begrepen het nadelig saldo van de Reiniging voor
wat betreft afvoer van water en vuil. Ik wil nog een
enkel woord eraan wijden. Ik meen, dat een tijdlang
na de oorlog in Leeuwarden nooit huisvuilophaalrech-
ten zijn geheven en dat voor het eerst hier een
emmerrecht zijn intrede heeft gedaan, toen de unifor
me huisvuilemmers werden ingevoerd. Ik ga dus even
terug in de fiscale historie van de gemeente Leeuwar
den. Dat oorspronkelijke emmerrecht is in de loop der
tijden geëvolueerd tot een huisvuilophaalrecht, ook al
om duidelijke redenen.
Wat de straatverlichting betreft, tot op heden is de
dekking van de kosten ter zake altijd een element voor
de heffing van straatbelasting geweest, uiteraard tot
het bekende dekkingspercentage, met inachtneming van
de mate, waarin de straatverlichting wordt verbeterd.
Dat is ook een uitdrukkelijke wens van de Raad, maar
ik geloof, dat het toch in overeenstemming is met onze
opvatting omtrent de veiligheid op de openbare straat
in dit tijdsbestek. Tot op heden is er geen andere hef
fingsbron aan te wijzen. Wel is het formeel mogelijk
de aanlegkosten voor de straatverlichting, de investe
ring dus, van nu af aan in de calculatie voor de grond-
kosten op te nemen. D.w.z. in de grondkosten van door
het Rijk gesubsidieerde woningbouw. De overige las
ten van de straatverlichting blijven drukken op de al
gemene dienst en daarvoor moet deswege wel dekking
worden gevonden. Nu geloof ik niet, dat het verschil
tussen de heer K. J. de Jong en mij over de straatbe
lasting nog zo groot is, dat we daarover niet tot over
eenstemming zouden kunnen komen. Zijn kritiek richt
zich m.n., dunkt mij, op de heffing van de rioolbelas
ting. Hij beroept zich toch volledig op de rechtvaardige
verdeling der lasten. Hij heeft geen bezwaar tegen de
50 opcenten; hij zou zelfs wel willen verlangen, dat het
huisvuilrecht op kostprijsbasis zou worden geheven.
Maar mag ik er op wijzen, dat in dat geval de gebrui
kers aanmerkelijk zwaarder zouden worden belast dan
in de constructie die het College aan U heeft voorge
legd. Niet alles valt gedetailleerd uit te zoeken, maar
er is juist bij deze opzet binnen het kader van de mo
gelijkheden naar gestreefd ik heb het zojuist al even
gezegd een zo gelijkmatig mogelijk verdeelde be
lasting, n.l. op fifty-fifty basis, te krijgen, zowel voor
gebruikers, eigenaars als eigenaars-gebruikers.
Dan de riool belasting. De heer K. J. de Jong
vindt het daarvoor in zijn hart eigenlijk nog te
vroeg. Wat mijn opmerking over het speculatieve
aspect betreft, waarover hij een vraag heeft gesteld,
zou ik dit willen zeggen: In mijn beantwoording heb
ik er allereerst op gewezen, dat op basis van de be
kende gegevens uit de begroting van het Departement
van Verkeer en Waterstaat gerekend mag worden op
een investeringssubsidie in de rioolwaterzuivering van
van 25% en, of de toekenning daarvan in 1965 vol
ledig plaats zal vinden, daar weten we op dit moment
natuurlijk niets van, maar die toekenning zou kunnen
leiden tot *4 uitkering van het resterende gedeelte uit
het Provinciaal Fonds. Dat betekent dus 25% van de
befaamde 13 miljoen op een totaal van 30 miljoen.
Mijn opmerking over de speculatie sloeg m.n. op de
vraag, of de rioolwaterzuiveringsinstallatie zelf wel
deel van een subsidiëring voor infrastructuur-verbete
rende werken zou kunnen uitmaken. Ik heb n.l. terzake
ook bij het Rijk negatieve informaties ontvangen. Maar
dat betekent niet, dat dit het College zou afbrengen
van de overtuiging, dat deze inrichting terecht bij deze
programma's zou kunnen worden ondergebracht. Onze
wensen, onze verlangens, onze vermoedens zelfs, be
hoeven wij dus niet te herzien; wij gaan door met te
proberen er uit te halen wat er in zit. Maar even van
zelfsprekend als dat voor de Gemeente geldt, geldt ook
voor het Rijk, dat er een walletje is, dat het scheepje
keert, maar dat is wel een bij uitstek politieke aan
gelegenheid, waarop ik niet namens het College van
B. en W. van Leeuwarden behoef in te gaan, dacht ik.
Juist deze onzekerheden, afgezien nog van de vraag,
wat het eventuele subsidie zal opleveren, hebben het
College geleid tot de overtuiging, dat nu het ogenblik
is aangebroken om een som vast te stellen, die globaal
aangeeft, welk bedrag aan rioolbelasting zal moeten
worden geheven, willen we met de uitvoering van deze
werkzaamheden door kunnen gaan.
De hear Santema mient, dat wy wol efkes wachtsje
kinne. Ofsjoen fan de fraech, oft dit soart saken yn in
fearnsjier boppe wetter komt, meen ik, dat wachten
op dit moment geen zin heeft, omdat elk wachten be
tekent, dat men zoveel later met de uitvoering van de
werkzaamheden kan beginnen of voortgaan en dat is
bijzonder belangrijk in dit tijdsbestek. Wij moeten naar
mijn mening bij deze rioolwaterzuivering en riolering
een voortgaande uitvoering hebben en de risico van die
uitvoering niet gaan ophangen aan de mogelijkheid om
investeringssubsidies te krijgen. Wij moeten op eigen ver
antwoordelijkheid met de uitvoering doorgaan. Veronder
stel echter eens, dat er inderdaad investeringssubsi
dies zouden worden verkregen. Wat betekent dat? Dat
betekent, dat de lasten van de riolering en de rioolwa
terzuivering zouden worden verminderd tot het bedrag
van de kapitaalslasten, die uit die investeringssubsidies
zouden voortvloeien. Dat bedrag is natuurlijk op dit
moment niet te bepalen, maar zonodig kan bij de vast
stelling van het kohier voor 1966 met dit investerings
subsidie worden gerekend. Per slot van rekening stelt
de Raad nog altijd de ervaring leert, dat het ook
gebeurt de heffing vast en wel bij de vaststelling
van de begroting. De Raad heeft dus, afgezien van de
-
verantwoordelijkheid van B. en W. terzake, de moge
lijkheid om bij de begroting op de kwestie van de eigen
heffingen terug te komen. En in dat opzicht verkeren
we, geloof ik, in een gezonde ontwikkeling. Immers de
Raad heeft duidelijk blijk gegeven zich ernstig reken
schap te geven van de waarde van een gezond finan
cieel beleid voor de gemeentehuishouding.
Dan heeft de heer De Jong nog een enkele opmer
king gemaakt over de verhoging van de erfpachtsca
nons. Ik zal die niet zo uitvoerig beantwoorden. Al
zou de Raad deze verhoging tot de beoogde omvang
toestaan, dan nog geloof ik, dat: a dit bedrag ons niet
uit de nesten helpt, maar b en dat is veel belang
rijker, dunkt mij het niet verstandig zou zijn deze
eenmalig verhoogde heffing te besteden in de algemene
dienst van de Gemeente. Ik ben mèt de heer K. J. de
Jong van mening, dat het evenzeer wel eens onverstan
dig zou kunnen blijken te zijn, hier reserves uit te vor
men, omdat het nu eenmaal in een tijd en dan kom
ik bij de heer Van der Veen terecht met sterke in
flatietendensen wel eens kan betekenen, dat men daar
door meer guldens besteedt voor minder werk. Maar
ik meen, dat het verstandig is bij het bepalen van de
bestemming van de toekomstige meer-opbrengst van de
hogere erfpachtscanons, een relatie te leggen tussen die
meer-opbrengst en de voorzieningen, die men daarvoor
tot stand brengt. Ik wil wel verklappen, dat ik daar
persoonlijk en ik geloof het College ook wel eens
aan denk. Ik denk bijv. aan de mogelijkheid om ver
sneld een asfalteringsplan uit te voeren.
Ik geloof, dat ik zo de opmerkingen van de heer
K. J. de Jong zo goed mogelijk heb behandeld.
Tenslotte nog even de vraag, hoe de Raad dit dek
kingsplan moet zien, of het wenselijk en verantwoord
is de behandeling van het dekkingsplan nog even aan
te houden.
Ik kom dan alderearst wer by de hear Santema.
Dizze hat sein: Dit stik is sa mar op tafel kommen
en wy hawwe der yn de fraksje net iens oer prate
kinnen. It Kolleezje hat natuerlik gjin foech om de
fraksjegearkomste fan de C.H. fraksje fêst to
stellen, mar, my tinkt, it stik is noch wol sa yn tiid
forskynd, dat de fraksje, as dizze it alteast net slim
drok hawn hat, dér wol oer gear west kinnen hie.
Fierders is dit op himsels in düdlike saek, yn dy sin,
dat de bigreatingsposysje düdlik is en dat de bidragen
düdlik binne.
Wat men nu doet, is het in de vorm van een begro
tingswijziging inbrengen van stelposten in de begroting
1965. Op het moment, dat het kohier van de riool
belasting moet worden vastgesteld en de invoering van
de belasting, bij wijze van een voorstel tot vaststelling
van een heffingsverordening, in de Raad moet komen,
heeft de Raad en ook het College uiteraard, alle ge
legenheid om de financiële positie van de Gemeente
op dat moment te bekijken en er een oordeel over te
geven en dan te zeggen, of men inderdaad dit bedrag
wil, resp. moet hebben. De stemmen die vanavond in
de Raad hebben geklonken terzake van de vraag, of
het nog niet te vroeg is voor het invoeren van een
rioolbelasting, zijn stellig toch zodanig geweest, dat
het College zich m.n. over de hoogte daarvan nog wel
ernstig zal moeten beraden. Maar ik doe op dit moment
wel een dringend beroep op de Raad om, annex met de
primitieve begroting met het tekort van 1 y4 miljoen,
toch ook op dit moment de sommen in de vorm van
stelposten van het dekkingsplan te aanvaarden, in ver
trouwen op het College en in de wetenschap, dat men
dus toch, naarmate de projecten aan de orde komen,
met deze projecten wordt geconfronteerd en alle infor.
matie moet krijgen omtrent de vraag, of het nu tot de
voorgestelde hoogte moet, resp. zoveel lager zou kun
nen. En dan wil ik de heer K. J. de Jong op dit moment
stellig toezeggen, dat die vraag met bijzonder grote
zorgvuldigheid zal worden onderzocht en een compleet
antwoord zal krijgen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Een korte opmer
king. De heer Bootsma heeft, toen hij sprak over de
onbewoonbaarverklaring, gezegd, of de Gemeente bij
geval ook het middel van koop zou kunnen aanwenden
om tot sanering te komen, met vermijding van onbe
woonbaarverklaring. Dat lijkt mij in een aantal ge
vallen juist. Ik vrees echter, dat, indien de koopsom
men zouden moeten luiden, zoals de bewoners dat in
vele gevallen willen, dit wel eens zou kunnen leiden
tot het verwerpen van de voorstellen ter zake. Daarom
moeten we dat wel even bekijken. Ik kan dat zonder
meer niet zeggen, maar als dat in verband met de te
bedingen prijzen mogelijk is, dan voelen wij daar zeker
ook voor.
De hear Miedema hie it der oer, dat hy leaver net
op freed de stikken oer de Monumintelist yn hüs krije
soe mei it foarütsicht, dat dy woansdeis derop bihan-
nele wurde soene. Ik ha bigrepen, dat hy it sa leaf
wol tongersdeis hie. As dat sa is, dan haw ik him wol
bigrepen. (De hear Miedema: Oer tongersdei haw ik it
net hawn. Dan hawwe Jo it net bigrepen.) Ik leau net,
dat der reden wie om to foründerstellen, dat it sa krap
oplevere wurde soe. Mar ik leau ek net, dat it by de
algemiene biskögingen heart, en dêrom wol ik der net
al to djip op yngean. Ik wol dit wol sizze, dat de rieds-
leden, dy't fan plan binne har yn dizze matery to
fordjipjen, der miskien wol goed oan dwaen soene om
nou al ris kennis to nimmen fan de Monumintelist.
(De heer Van der Veen: Kunnen de raadsleden niet
allen een copie daarvan thuiskrijgen?) Dat is nogal
een karwei, maar men kan natuurlijk alles drukken.
In ieder geval is de lijst nu toegankelijk voor leden
van de Raad en anderen, die daar ambitie voor hebben.
Het is misschien wel wenselijk, dat men er nu alvast
eens kennis van neemt.
De heer Klijnstra heeft nog weer gesproken over de
huren. Er is mij een geval bekend van eengezinswonin
gen in een Friese gemeente, niet voorzien van centrale
verwarming en gebouwd volgens systeem, die toch ook
weer op f25,huur kwamen. Nu kunt U zeggen: Dat
is duur, maar dat is in ieder geval een aanwijzing, dat
het dus minder waarschijnlijk is, dat het in Leeuwar
den te duur is. Hoe het ook zij, er zijn natuurlijk wo
ningen beneden de f 20,maar die liggen dan ook
beneden het peil, dat wij menen aan de Raad te moe
ten adviseren.
De Voorzitter: Het is misschien goed, dat ik van
mijn kant nog een opmerking maak over het kernbe-
leid. Ik zal heel kort zijn, maar ik meen het te moeten
doen, omdat ik de indruk heb, dat er een klein beetje
langs elkaar heen gesproken is.
Van de heer K. J. de Jong heb ik genoteerd, dat hij
van mij begrepen heeft, dat alles op Leeuwarden sa
mengetrokken zou moeten worden. Hij noemde dat n.l.
onjuist. Dat heb ik echter niet gezegd. Ik heb wel ge
zegd, dat het College het beleid dat in de praktijk zal
meebrengen, dat aan Leeuwarden zou worden onthou
den wat nodig is om het in staat te stellen zijn functie te
doen vervullen, onjuist zou achten. Ik heb dit dus spe
ciaal niet in het algemeen gesteld, maar ten aanzien
van de eigen gemeente, zoals ook tenslotte onze taak
is. Als ik dit nog even iets in cijfers zou mogen ver
duidelijken, dan is de situatie zo, dat de Staatssecreta
ris van Economische Zaken voor de vier komende jaren
voor bijdragen in de infrastructuur 165 miljoen heeft
geraamd, waar eventueel subsidiëring van rioolwater
zuiveringsinstallaties uit zal moeten plaats vinden, als
die ook door Economische Zaken zal geschieden
(een punt, dat de heer De Jong zopas nogal twijfel
achtig heeft gesteld). Maar als we die subsidiëring
hier niet van aftrekken, dan zal van die 165 miljoen
voor vier jaar en voor alle kernen 40 miljoen moeten
worden afgetrokken, die door de secundaire kernen wor
den geclaimd. Dan blijft er dus over 125 miljoen voor
vier jaar subsidiëring van Economische Zaken in de
infrastructuur voor alle infrastructuurwerken van de
primaire kernen in alle stimuleringsgebieden. Dat is
dus ruim 30 miljoen per jaar. Als U even dit bedrag
van 30 miljoen per jaar voor dit totaal in gedachten
houdt en dit legt naast ons eigen gemeentelijk inves
teringsplan, dan zal, geloof ik, een heel eenvoudige
becijfering U aantonen, dat er bij B. en W. wel een
zekere vrees bestaat, dat de subsidiëring van de infra
structuur voor de primaire kern Leeuwarden niet dat
zal opleveren, wat de taak van Leeuwarden eist.
Dat is wat ik heb willen zeggen en dit is dan
tegelijkertijd een antwoord aan de heer Engels, die
zich toch ook niet tot Leeuwarden heeft bepaald, maar
in het algemeen gesproken heeft. Zijn standpunt was
mij trouwens uit de Kamerstukken wel bekend; hij