24 mening heb ik nog, maar mijn ongerustheid neemt toch wel enigszins toe. Voor het bouwen van een zie kenhuis is er, behalve de genoemde goedkeuring, de belemmering van de koppeling aan het verpleeghuis en het gebouw voor de G. en G.D. In de sectievergade ringen is er op aangedrongen met het ziekenhuisplan nu spoedig te beginnen, ongeacht de stand van zaken met het verpieegnuis. En het College antwoordt hier op, dat aan de respectieve architecten opdracht is ge geven de plannenbestekken klaar te maken. Op de suggestie om zo nodig met één object, en dan het zie kenhuis, te beginnen, wordt niet ingegaan. Het is mij niet duidelijk, of B. en W. deze weg niet op willen. De urgentie zowel van het ziekenhuis als van het verpleeg huis is groot. Beide inrichtingen zouden we eigenlijk nu al moeten bouwen of eigenlijk nu al moeten heb ben. Maar als dat er niet in zit, waarom dan niet al vast gestart met het ziekenhuis? Elke week toch dat het ziekenhuis eerder tot stand zou komen, is winst. Ik wil verder niet uitvoerig uitweiden over de urgentie van het ziekenhuis. Dat is Uw College bekend. Ik ben ervan overtuigd, dat Uw College van de urgentie zelf overtuigd is. Maar uit de gang van zaken op de door mij nu aangesneden punten moeten wij toch eigenlijk concluderen, dat derden blijkbaar nog niet voldoende van die urgentie overtuigd zijn. En mijn vraag is: Kunnen wij niet meer doen om een spoedige totstand koming van deze voor onze stad toch wel zeer belang rijke projecten te bespoedigen? De heer Spiekhout: Ik zou eigenlijk wat beter en uitvoeriger antwoord willen hebben op mijn opmerking, die ook in het sectieverslag is opgenomen, dat ik het op prijs zou stellen, als het College zou bevorderen, dat er ook voor deze dienst een commissie van bijstand zou worden gevormd. Natuurlijk: weet ik wel, dat die „bijstand" slaat op het College de Raad heeft geen bijstand nodig en dat dit dus formeel van het Col lege moet uitgaan. Maar afgezien van de formele kant, is het duidelijk, dat ook voor de Raad het instituut van de commissies van bijstand van belang is. Er is meer gelegenheid voor een deel van de Raad en dat werkt ook wel verder door om in een gesprek van deze commissies beter op de hoogte van de gang van zaken te komen, ingeschoten te geraken op wat daar aan de orde is. Wij achten het toch echt wel van belang en ik begrijp in deze het antwoord van het College dan ook met helemaal, waar het zegt: Wij hebben geen be hoefte aan een commissie van bijstand voor de Ge neeskundige- en Gezondheidsdienst. In onze gemeente functioneren diverse commissies van bijstand en ver schillende functioneren goed, zoals de commissie voor de verschillende bedrijven onder voorzitterschap van Wethouder Pols, de Financiële Commissie onder voor zitterschap van Wethouder Tiekstra en de Commissie voor de Openbare Werken onder voorzitterschap van Wethouder Van der Schaaf, terwijl ook bij de onderde len, die Wethouder Vellenga behartigt, diverse com missies tot bijstand, zou ik willen zeggen, zijn. Ik be grijp dan ook niet, waarom dat dan niet nuttig en wenselijk zou kunnen zijn voor deze dienst. Men zegt nu: Er is geen behoefte in dit geval, maar er staat niet bij, waarom. Dat is mij ten enenmale onduidelijk. Is deze dienst minder belangrijk? Ik geloof het niet. Hier zijn projecten onderweg, die belangrijker zijn dan bij verschillende van de andere diensten, waar we wèl een dergelijke commissie hebben. Ik vind het eigenlijk discriminerend voor de G. en G.D., dat men deze van te weinig belang acht om hier een commissie van bij stand in te stellen en ik zou er toch opnieuw bij het College op willen aandringen om toch tot een voorstel tot instelling van een commissie van bijstand ook voor deze dienst te komen. In ieder geval zou ik, als men daartoe niet bereid is, graag de motivering willen horen, waarom het voor deze dienst niet nuttig zou zijn. De heer K. J. de Jong: Een korte opmerking n.a.v. wat de heer Ten Brug hier gesteld heeft. Ik kan mij zijn ongerustheid wel begrijpen. Ik voel die zelf ook wel. Maar wanneer hij stelt: Zou U maar niet vast beginnen met het ziekenhuisplan, in afwachting van de goedkeuring voor het verpleeghuis, dan heb ik toch de indruk, dat we dan een beetje op een gevaarlijke weg zouden komen, want ik heb toch wel het idee, dat het ziekenhuis alleen maar exploiteerbaar is, wan neer het gekoppeld is aan het verpleeghuis. Dat moet er per se bij, anders weten we niet, welke cijfers hier uit de bus komen. Alleen in een ziekenhuis al deze investeringen te doen, lijkt mij niet goed; zo'n zieken huis heeft naar mijn mening een veel te klein volume aan patiënten om het voldoende rendabel te maken. Juist door de koppeling aan het verpleeghuis want daardoor wordt ook het economiegebouw rendabel zou het er pas een beetje op beginnen te lijken. Hoe goed ik de aandrang van de heer Ten Brug ook kan begrijpen, ik zou toch wel willen vaststellen, dat men al thans niet met een deel van de plannen begint, voor dat de goedkeuringen verkregen zijn. Dan weten we, wanneer we met het eerste gedeelte beginnen, dat het tweede er achter aan komt, maar wanneer we dat niet zeker weten, dan geloof ik, dat we op de verkeerde weg zouden zijn. De hear Santema: Ik wol forklearje, dat ik it hie lendal mei de hear Spiekhout iens bin, dat yn dizzen in „commissie van bijstand" tige winsklik is. It kontakt tusken de riedsfraksjes, hwerfan in öffurdige dan yn sa'n kommisje sitte soe, en it Kolleezje fan B. en W. kin hjir oars net as tige nuttich wêze. En nou wit ik wol, dat der fan de kant fan B. en W. de measte bihoefte miskien net oan is. Dat hat ek wol bliken dien, b.g. by it freegjen nei in forkearskommisje. Mar hoe dan ek, yn dit gefal, nou't dizze saek wer in soart fan lijenswei liket to wurden, liket it my foar it direkte kontakt tusken B. en W. en de Rie fan bilang, dat hjir op sa'n manear ek in gearspraek ta stan komt, hwat beide to'n goede komme sil. De heer Engels: Ik heb een enkele vraag, die mij ingegeven wordt door het betoog van de heer De Jong. Nu wij ziekenhuis en verpleegtehuis aan elkaar ge koppeld hebben met een gezameniijK economiegebouw, kan ik mij voorstellen, dat we, als we aan één van beide beginnen, een beetje moeilijk komen te zitten. Maar moet ik daaruit concluderen, dat ook U van mening is, dat een ziekenhuis alleen van de omvang, zoals dat geprojecteerd is, werkelijk met rendabel zal zijn? De Voorzitter: Ik wil graag trachten de verschil lende vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. In de eerste plaats de vragen over de stand van zaken. Wat het ziekenhuis betreft, daarover heeft U in de mem.v.a. al gelezen, dat de Staatssecretaris van So ciale Zaken en Volksgezondheid op 29 juli heeft be richt, dat hij op een paar ondergeschikte punten na met het plan akkoord gaat. En U heeft in het volgen de antwoord ook kunnen lezen, dat nu verder niet ge wacht is, hoe het kwam met het akkoord-bevinden van het plan voor het verpleegtehuis, maar dat er op dracht is gegeven om door te werken. Aan het archi tectenbureau is ook opdracht gegeven door te werken met het plan voor het ziekenhuis en er is ook ge vraagd, wat nu de verdere kosten waren, want, wat deze kosten betreft, moet de zaak ook weer terzake van een krediet bij de Raad terugkomen. Nu is er ook wegens ziekte van de kant van het architectenbureau een vrij grote vertraging geweest in dit najaar, maar aan het plan zelf wordt wel doorgewerkt en die kos tenopgave komt eerstdaags binnen. Dat is dus de stand van zaken op het ogenblik t.a.v. dit ziekenhuis. Wat het verpleegtehuis betreft, heeft U gelezen, dat de Staatssecretaris heeft gemeld, dat hij hoopte bin nenkort daar nader op terug te komen. Dat „binnen kort" is gebleken niet binnenkort te zijn en wij hebben dus, zodra wij meenden, dat daar plaats voor was en dat is betrekkelijk snel geweest de betrokken functionarissen in Den Haag gevraagd, hoe ver de zaken nu stonden. Dat is niet één keer geweest; er is bij herhaling op afdoening van deze zaken aangedron gen, maar het bleek, dat het punt waarop het vast zit, het aantal bedden is. In het plan, zoals dat door de Raad is aangenomen, zijn 216 bedden genoemd; ik kan me t.a.v. het juiste aantal een ietsje vergissen, maar ik geloof het niet. En er was aanvankelijk bij de Staatssecretaris maar een bereidheid een veel kleiner 25 aantal bedden toe te staan. Het College heeft ook al geruime tijd vóór die 29ste juli, al in het voorjaar met klem van redenen bij de Staatssecretaris be toogd, dat het geplande aantal bedden op zijn plaats was. Desniettemin heeft de Staatssecretaris, zoals ons later gebleken is, gemeend, over deze aangelegenheid nader advies te moeten inwinnen van de ziekenhuis commissie. Elke maand opnieuw hoopten wij, dat die commissie haar advies zou uitbrengen aan de Staats secretaris, zodat deze tot een beslissing zou kunnen komen, maar dat is kennelijk van maand tot maand uitgesteld en de laatste Informatie die ik nog vanmor gen heb gekregen van de secretaresse van de voorzit ter van de commissie, is, dat de commissie ook nu nog niet klaar is en de zaak waarschijnlijk in de vergade ring van half december zal behandelen, waarbij zelfs nog de zekerheid ontbrak. Deze zaak bevredigt ons dat spreekt vanzelf in genen dele en wij zullen dus ook van onze kant moeten overwegen, of de Staats secretaris, die op dit advies wacht, bereid is of bereid gevonden kan worden alsnog tot een beslissing te ko men zonder dit advies. Dat is niet waarschijnlijk, ge geven de werkwijze die aan dit Ministerie wordt ge volgd. Hoe dat allemaal mag zijn, de Raad kan uit deze mededelingen begrijpen, dat door het College tot dus ver praktisch niets is nagelaten om een beslissing over deze aangelegenheid van de betrokken functionaris te krijgen. En U kunt ervan verzekerd zijn, dat wij ook verder uitermate diligent zullen zijn, want zo langza merhand heeft deze zaak, ook naar het gevoelen van het College, toch bepaald geen aangenaam aspect ge kregen. Nu is het moeilijk alleen het ziekenhuis te bouwen, een zaak, die het College toch in elk geval eerst aan de Raad ter beslissing zal voorleggen. De moeilijkheid is de combinatie van de beide inrichtingen door middel van het gezamenlijke economiegebouw het is zopas al opgemerkt in de Raad. Dat economie gebouw laat ik dat er aan toevoegen zou dus óf een andere vorm moeten hebben óf het zou aanvan kelijk een grote overcapaciteit krijgen. Maar hoe dat ook mag zijn, wanneer het plan van het ziekenhuis èn dat van het economiegebouw klaar zijn, dan is het aan de Raad er eventueel een beslissing over te nemen. Maar wij blijven hopen, dat wij dan met het verpleeg tehuis verder zullen zijn. Dan is er door de heren Spiekhout en Santema ge sproken over de commissie van bijstand. Zolang in deze dienst alles bij het oude blijft, zolang dus deze plannen in dit stadium zijn en dit ziekenhuis zijn sinds jaren bestaande vorm blijft behouden, zou het College zelf niet weten, welke hulp het van de Raad zou kunnen krijgen om deze zaak verder goed te laten lopen. Wat is de eigenlijke betekenis van de commissie van bij stand? Een betoog, dat de commissie van bijstand buiten haar eigenlijke wettelijke betekenis in de prak tijk ook een andere betekenis heeft, gaat buiten de bedoelingen van de commissie van bijstand om. Zo'n commissie zal in de loop van de tijd misschien ook in andere opzichten nieuwe aspecten kunnen vertonen, maar zolang dit niet het geval is, zou het College ik herhaal het echt niet weten, hoe het door de Raad bij het beheren van deze dienst bijgestaan zou moeten worden. Dat is dus het antwoord en dit is niet discriminerend, zoals de heer Spiekhout zegt, voor de dienst. Deze dienst zal straks met de twee grote tehuizen en met de ontwikkeling die wij ook voor deze dienst zien, an ders moeten lopen. Dat is dan een zaak, die wel bij de Raad terugkomt en reden voor nadere overweging zal kunnen zijn. Ik geloof, dat hiermee deze vragen duidelijk beant woord zijn. De heer Ten Brug: N.a.v. de mededelingen die U met name over de gang van zaken t.a.v. het verpleeghuis hebt gedaan, meen ik toch wel met vreugde te kunnen constateren, dat de activiteiten van Uw College op dit punt zeker niet zijn te laken. Wel zou ik hieraan een vraag willen verbinden. Nu het knelpunt is de grootte van het verpleeghuis, zullen wij dan maar niet overstag gaan en een kleiner bouwen? Ik bedoel dit: beter een kleiner verpleeghuis dan helemaal geen ver pleeghuis. En de noodzaak van dat grotere verpleeg huis zal dan ook wel spoedig blijken. De heer Spiekhout: Ik ben het helemaal met U eens, wat betreft de commissie van bijstand, als U zegt dat deze zaak formeel een kwestie is van de behoefte aan hulp, die B. en W. hebben. Dat formele gelijk hebt U dus helemaal, maar m.i. heeft U materieel het grootste ongelijk van de wereld. Ik geloof, dat die andere din gen, de niet-formele, wezenlijker zijn en ook door de raadsleden zo gevoeld worden. En ik begrijp niet, hoe dit College dit kan zeggen. Dezelfde wethouders dus, die bij andere diensten wel met commissies van bij stand werken en, ik heb begrepen, ook wel voelen, dat het nuttig werkt achten zo'n commissie voor deze dienst niet noodzakelijk. Meer kan ik er niet van zeggen. Ik zou U toch ern stig in overweging willen geven opnieuw te bekijken, of het ook voor deze dienst niet nuttig zou kunnen zijn. De hear Santema: Ik bin it uteraerd ek net mei de wurden fan de Foarsitter iens, dat der gjin bihoefte oan sa'n kommisje is. Ik kin my eigentlik hast syn stan- punt net foarstelle, dat B. en W. yn dit gefal net forlet hawwe soene fan in kommisje üt de Rie. Dy is wurklik op dit stuit nei myn idé wol tige winsklik. Wy forkeare ommers yn it stadium fan de tarieding; wy hawwe nou mear as ea forlet fan hwat komt. En dan hawwe wy alfêst in kommisje fan bystan, hwannear't wy dizzc trije greate gebouwen aensen eksploitearje sille. Wy moatte net mear tinke yn de forhaldingen fan üs lyts stêdssikehüswy moatte wurklik üs eagen nou al düd- lik op de takomst rjochtsje en as sadanich woe ik der op oanstean om foaral mei dizze wink üt de Rie rekken to halden. De Voorzitter: De vraag van de heer Ten Brug, of wij een kleiner verpleegtehuis dan tenslotte maar niet voor lief zouden nemen, gaat zich natuurlijk hoe lan ger hoe meer opdringen. Maar dan moeten we niet vergeten, dat wij dan een huis hebben, dat naar onze mening van begin af aan te klein is en dat we dan toch ook weer één van tweeën moeten doen: óf dat economiegebouw ook kleiner laten ontwerpen óf het aanvankelijk een overcapaciteit laten hebben. En dat is toch wel een moeilijkheid. Inderdaad kan hier ook naar ons gevoelen niet zo veel langer meer worden gewacht. Hier moet een eind aan komen. De heer Spiekhout meent, dat ik formeel gelijk heb, maar materieel het grootst mogelijke ongelijk. Laten we nu niet al te grote woorden gebruiken. Ik heb ge sproken, kennende deze dienst, en de heer Spiekhout heeft gesproken zonder kennis van deze dienst. Dus ik geloof, dat ik, als ik zeg, dat hij ook materieel on gelijk heeft, met meer grond kan spreken dan hij. Ik herhaal het: Er zijn ook andere diensten, die geen commissie van bijstand hebben; daar had ik mij van mijn kant ook op kunnen beroepen, maar ik wil dat niet doen. Gelet op de omstandigheden in dit bedrijf, zie ik voor de raadsleden alleen maar tijdverlies in de kwestie van de commissie van bijstand en geen winst voor de zaak. En daar gaat het materieel om. Ik zou hier nu graag van willen afstappen. De begroting van de Geneeskundige- en Gezond heidsdienst wordt onveranderd, overeenkomstig het voorstel van B. en W„ vastgesteld. Aan de orde is de begroting van het Grondbedrijf. De hear Hartstra: Ik leau, dat it nou l'/z jier lyn is, dat der yn Wurdum 3000 m- groun forkoft is foar ün- gefear f 40.000,It siet sa tusken f 15,en f 20,de m-. En nou is de fraechpriis foar in partikulier f 50, de m-, Sadwaende sil der wier fan partikuliere bou gjin sprake wêze. En de wenningwetwenningen sille der grif djürder fan wurde. De groun is bouryp en leit op hichte. Ien fan de Wethalders hat al ris sein op in fraech, hoe't de birekkening fan de grounpriis is, dat dy hiel simpel is. Mar dy is sa simpel, dat ik de simpelheit fan de Wethalder net bigryp. (Laitsjen). Ik soe wol graech ris in goede ütliz hawwe wolle, hwerom dy priis by üt- jefte nou trije kear sa heech wêze moat as 1V2 jier forlyn. De hear Van der Schaaf (weth.): Ik herinnerje my ek, dat ien fan de oare leden fan de Rie ris nei de groun- priisbirekkening frege hat en ik leau, dat it better is,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 13