31
lans de wei fan it wetter medikaminten to distribuearjen,
wetter, dêr't, praktysk sprutsen (dit yn ófwiking fan
hwat de hear Spiekhout dus seit) iderien dochs gebrük
fan meitsje moat, it ynnimme moat, sa't it üt de kraen
komt. Dat is in „griezelige" gedachte, tinkt my. Ik moat
hjir by sizze, dat it foar my noch de fraech is, oft dy
distribüsje lans de wei fan de wetterlieding net yn
striid is mei de rjochten fan de minsken, sa't dy yn
de forklearring fan Rome fêstlein binne. (De heer Ten
Brug: Het wordt moeilijk.) (Gelach). As men de pu-
blikaesjes folget, dan is it mei de fluoridearring dochs
hielendal net allegearre „rozengeur en maneschijn",
lykas de hear Spiekhout it foarstelle wol. Men lést dus
likegoed in hiele bult arguminten tsjin. En dan leau ik,
dat it op de wei fan de oerheit leit en yn dit forban
hawwe wy nou joun in bislissing to nimmen om de
foarsichtige wei to kiezen. Net meidwaen is minder
fiergeand as wol meidwaen. Ik kin sizze, dat üs hiele
fraksje noch efter de arguminten.tsjin stiet, sa't dy yn
de gearkomste fan trije jier lyn brükt binne en dy't dan
binammen de kant fan ófwizing ütgongen binne. Dat
haldt dan ek yn ik leau, dat ik ek, tocht ik wol, nei
it bitooch fan de hear Spiekhout fan sakrekt, üt namme
fan myn fraksje sprek dat wy tsjin dizze moasje
stimme sille.
De heer Kamstra: De heer Spiekhout heeft een plei
dooi gehouden voor fluoridering van het drinkwater.
Het was een reprise eigenlijk van twee jaar terug. En
ik meen, dat we de wijze waarop die is gebracht, kun
nen waarderen. En toch is en blijft het voor elke Raad,
ook voor deze, een heel moeilijk geval. En dat heeft
ook de heer Spiekhout zonet zeir gezegd. Ik
twijfel er geen moment aan, dat deze er ten volle
van overtuigd is, dat door fluoridering een groot be
lang wordt gediend. En wel in de eerste en de belang
rijkste plaats de tandzorg voor de kinderen. En toch
komt bij mij de vraag op: Wie van de raadsleden kan
hier als deskundige optreden en bewijsmateriaal leve
ren? Ik heb hier een heel pak materiaal, voor en te
gen. Wat de één beweert, wordt door de ander tegen
gesproken. En dan zal men als leek maar een conclu
sie moeten trekken: wie heeft nu gelijk? We moeten
nu eenmaal afgaan op de beweringen van deskundi
gen en die zijn tegengesteld. Fluor in het drinkwater
wordt niet alleen door het kind, dat door de voorstan
ders primair wordt gesteld, opgenomen, maar ook door
de bejaarden, voor wie, ook al weer volgens de des
kundigen, het allerminst is aan te prijzen. En dan denk
ik niet direct aan mijzelf; ik denk ook wel eens aan
een ander. (Gelach.) Het zou mij te ver voeren al de
bezwaren van de tegenstanders hier naar voren te
brengen. Ik houd niet van onnodig lange verhalen.
We hebben dus kunnen lezen, dat er veel voor en
veel tegen fluoridering is te zeggen. Nu is de directe
weg in dezen niet de gemakkelijkste. Dat klinkt een
beetje paradoxaal. Ik bedoel dit: het voedingspakket is
toch nog wel de grootste boosdoener in dit geval. Dat
schijnt men eigenlijk nog niet op de juiste wijze te kun
nen samenstellen, Fluor is ook anders te verkrijgen.
Dat heb ik ook weer gelezen in de stukken der deskun
digen, dus, als men het nodig oordeelt, kan men het door
een dokter laten voorschrijven. Fluor is een medicament.
Men probeert dat wel eens tegen te spreken, maar dat
gebeurt toch niet met bijzonder grote overtuigings
kracht. En nu stel ik deze vraag: Hebben wij nu
het recht om mensen tegen hun wil medicijnen toe te
dienen, die schadelijk zijn voor de gezondheid? Ik zou
niet durven tegenspreken, dat, zoals men beweert, toe
voeging van fluor een gunstige uitwerking zal hebben
op het gebit van het kind en het tandbederf zal tegen
gaan. En dat weegt bij mij echt heel zwaar. Maar deze
kwestie is op verschillende andere manieren op te los
sen. Ook zwaar weegt bij mij, dat andere mensen, tot
zelfs de bejaarden, tegen hun wil worden overgele
verd aan de minder gunstige uitwerking, welke fluor
op hun constitutie heeft. Er worden in de stukken die
ik heb gelezen, verschillende ziekten genoemd, waarop
het gebruik van fluor een versnelde ongunstige uit
werking heeft. Ik wil direct zeggen, dat ik hier geen
fractiestandpunt verdedig, maar een zeer persoonlijk.
In onze fractie denkt men over dit geval verschillend.
Maar zolang het nog mogelijk is kinderen fluor toe te
dienen anders dan in drinkwater, vind ik het niet ver
antwoord mensen op verschillende leeftijden tegen hun
wil medicijnen toe te dienen. Ik zou er meer voor ge
voelen, dat aan kinderen op advies van hun huis-
of schoolarts, met toestemming van de ouders, zo
nodig op kosten van de Gemeente, op school fluorta-
bletten worden verstrekt. Dan komt de fluor tenminste
daar, waar ze nodig is.
Ik kan U wel vertellen, dat ik de motie, ingediend
door de heer Spiekhout, beslist niet zal ondersteunen.
De hear Santema: It stanpunt fan de C.H.-fraksje
is, dat, salang as noch net féststiet, oft it goed of kwea
is en wy dus noch yn it stadium fan de proefnimming
forkeare hwant foar safier ik wit, is de
tiid, dy't foar de proefnimming yn Tiel steld is,
noch nea ófroun en salang medysk net fêst
stiet, dat dizze saek wurklik sa'n folksbilang is,
dat de sounens dêrmei forsekere is, salang kinne
wy net foar de moasje stimme, dy't de hear Spiek
hout hjir yntsjinne hat. Ik soe hast sizze: Der is tech.
nysk hielendal gjin kunst oan om de fluor oan to brin-
gen, mar medysk forset der him yn elk gefal in hiele
bult dingen tsjin en neist medysk soe ik sette wolle:
prinsipieel. De hear Kamstra hat hjir niis hiel düdlik
oantoand, dat tsjin de wil fan in hiele bult minsken yn,
yn dit stadium, op dit eagenblik wurklik gewelt oan-
dien wurdt oan in great diel fan it folk, hwannear't
wy wol ta fluoridearring oergean soene. Dêrom, as der
hwat barre moat en it soe barre moatte foar de bern
allinnich yn forban mei de cariës, dan soe ik sizze:
Lit it leaver omkeard wurde: dat foar de bern yn elk
gefal wetter biskikber steld wurdt mei fluor en foar
de aldere minsken it gewoane liedingwetter, lyk as se
dat op it eagenblik ek brüke.
De heer Engels: Ik ben een van degenen geweest
die bij de vorige discussie over deze zaak tegen de in
voering van fluoridering was en ik ben nu één van
degenen, die de motie mee ondertekend heeft. Juist op
het moment, waarop ik meemaak, dat vanuit de a.r.
fractie een beroep op Rome gedaan wordt, moet ik
dus de verdeeldheid demonstreren. Dat gaat mij om
diverse redenen aan het hart. Ik moet U zeggen, dat
ik de vorige keer vrij sterk geïmponeerd was door de
stelling, dat men door toevoeging van fluor aan het
drinkwater het water hanteert als vehiculum voor
het medicament. N.a.v. het rapport van de Cen
trale Raad voor de Volksgezondheid ben ik echter op
dit punt meer dan aan het twijfelen geraakt. Ik moet
U verder zeggen, dat uit de besprekingen die op dat
niveau gevoerd zijn, gebleken is, dat ook de principiële
bezwaren op het ogenblik een heroriëntering doorma-
ken en dat men, ook wat dit betreft, echt niet meer
kan spreken van één gesloten opvatting t.a.v. die prin
cipiële bezwaren. Ik moet U tenslotte zeggen, dat ik
het uiteindelijk wel eens ben met mijn fractievoorzitter,
die zegt: Wie onzer kan daarover oordelen? Daarom
conformeer ik mij aan degenen, die, naar ik dan ver
onderstellen moet, dat wel kunnen en ik stel, dat het
in het belang is van de gezondheidszorg om tot fluori
dering van het drinkwater over te gaan.
De heer Klijnstra: Persoonlijk heb ik geen princi
pieel bezwaar. Och, dat glaasje water, hoe we het ook
maar toegediend krijgen, is toch al een drankje; daar
zit toch al van alles in en of er nu iets meer bij komt of
iets minder! Hoe gevaarlijk het is, weet ik niet. En dat
vind ik wel wat bezwaarlijk. Ik heb deze zaak eens voor
gelegd aan een specialist op het gebied van de kanker
bestrijding en ik heb deze gevraagd: Zou de toediening
van fluor ook van invloed kunnen zijn het is een
hoogst ernstige zaak op het ontstaan van kanker
op latere leeftijd? Hij zei: Dat weet ik niet; wist ik
maar meer van het kankerproces af. Helaas, zover zijn
we nog niet in Nederland. Hij heeft niet gezegd, dat
het niet van invloed was. Wij kunnen dus onderschrijven
wat door de heer Kamstra zojuist gezegd is. Er zijn
allerlei meningen en allerlei veronderstellingen ook,
maar persoonlijk durf ik niet de verantwoordelijkheid
op me nemen de motie van de heer Spiekhout te onder
steunen. Ik zou er wel voor voelen maar dat is een
andere zaak dat er meer propaganda werd gemaakt,
van gemeentewege desnoods, voor het toedienen van
beter voedsel aan de jeugd dan velen tot op heden nog
gebruiken. Daar mankeert nog wel eens iets aan, hoe
lekker het zoet dan ook is. Ik ben er echter van over
tuigd, dat dat slecht is voor het gebit.
De heer Van der Veen: Sedert maart 1962 hebben
wij geen argumenten gehoord, ook vandaag niet, die
nieuw zijn, die verandering in ons standpunt kunnen
brengen, zodat ik en mèt mij mijn fractie het standpunt
van toen blijf innemen.
De heer Mani: Waar een grootst mogelijke meer
derheid is, is ook een kleinst mogelijke minderheid. En
in dit geval ben ik dat. Ik zou een paar vragen willen
stellen. Is het onwaar, dat in Tiel na de fluoridering
van water de tandvleesontstekingen toegenomen zijn?
Is het onwaar, dat de tandcariës in Tiel na de fluori
dering toegenomen is? De cijfers wijzen anders uit,
tenminste de cijfers, waarover ik beschik. In 1953
was er per kind 7/10 vullingen en in 1961 8/10
Dus in plaats van een teruggang was er vermeerde
ring. Dat zijn Nederlandse cijfers. En hoe is het in
Amerika Wanneer in Rhodes Island een oud-directeur
van de Gezondheidsdienst zegt, dat hij het betreurt,
dat hij indertijd het besluit genomen heeft om tot fluo
ridering over te gaan, dan spreekt dat ook heel sterk
tot mij. Hij spreekt erover, dat, waar fluoridering ge
regeld wordt toegepast en dat heeft nu plaats in net
water dit dezelfde uitwerking heeft als loodvergif-
tiging. Ik vraag me af: Zijn deze dingen onwaar
Zijn ze dat niet, dan is dat voor mij een aanleiding
om te twijfelen, of het juist is, dat we het gaan doen.
En zolang ik die twijfel heb, kan ik nooit voor deze
motie stemmen.
De heer J. de Jong: Ik was de vorige keer ook één
van degenen, die tegen fluoridering stemden, maar ik
heb er nadien nogal eens een beetje, als ik het met een
zwaar woord mag zeggen, studie van gemaakt, al
thans mij daar nog wat meer in verdiept dan in andere
zaken; bovendien ben ik enige jaren achter elkaar in
Tiel geweest, dat hier enige malen genoemd is, en ik
heb daar met verschillende mensen gesproken, ook
met oificiële personen, en die waren geweldig enthou
siast over de fluoridering. Nu wordt hier ook wel be
weerd, dat, als men kinderen fluor wil toedienen, dit
dan op de scholen moet gebeuren, maar dan is het
gesteld, dat ze met 4 jaar op school komen, sommigen
met 6 jaar eigenlijk al te laat. Fluor moet ingeno
men worden voordat het eerste gebit zich gaat vor
men. Mijn kleindochter heeft ook fluor gekregen, bijna
vanaf haar geboorte, en die heeft een gebit, waar alle
tandartsen jaloers op zijn. (Gelach.) Alles met elkaar
is men van mening, dat fluor wel een gunstige uit
werking heeft. Ik ben van standpunt veranderd. Ik
heb wel eens vaker betoogd: men kan 2 of 3 of 4 des
kundigen vragen, men krijgt van iedere deskundige
een ander antwoord en aangezien we ons wel aan de
praktijk in Tiel kunnen spiegelen, zou ik zeggen: Laten
we het hier in Leeuwarden, in Friesland, ook maar
eens met fluor proberen.
De heer Kingma: Ik zie eigenlijk niet in, waarom
we fluorideren zullen. Het tandbederf is natuurlijk wel
zeer belangrijk, maar hier zijn ook al verschillende
andere methoden aangegeven om het tegen te gaan.
Als het een besmettelijke ziekte was, zou ik direct
voor een maatregel als bedoeld zijn. Als het inenting
betrof tegen een bepaalde ziekte, dan zou ik geen en
kel bezwaar hebben, maar ik kan bepaald niet inzien,
waarom hier zo'n haast mee is en we niet kunnen af
wachten, tot we een volledige proefperiode hebben, zo
dat we absoluut zeker zijn, dat fluoridering goed of
slecht is. Zo dringend lijkt me dat helemaal niet. Per
slot van rekening heeft ieder het in de hand om zijn
gebit te onderhouden. En vindt men dan, dat van over-
heidszijde moet worden ingegrepen, laat men dit dan
doen, zoals hier ook gesuggereerd is, bij de kinderen,
desnoods op school. Dan komt de fluor precies waar
ze moet zijn, want verschillende deskundigen toch be
weren, dat het juist bij kinderen moet worden toege
past, en zelfs al bij heel jonge kinderen. Bij oudere
kinderen zou het al niet meer baten.
Ik zie daarom het nut van fluoridering van het
drinkwater niet in.
De Voorzitter: Het ligt op mijn weg hier iets over
te zeggen. Ik geloof, dat dat ook inderdaad niet veel
meer aan iets zal behoeven te zijn, omdat de heer
Spiekhout al heeft gezegd, dat de grootst mogelijke
meerderheid van zijn fractie voor deze motie is en be
halve de heer Spiekhout hebben ook nog andere raads
leden zich uitgesproken voor deze motie, zodat, als wij
een klein optelsommetje maken, wel vaststaat, dat de
meerderheid van de Raad voor deze motie te vinden
is. Een voortgezet gesprek heeft dus weinig zin. Alle
argumenten dat heeft de heer Van der Veen te
recht opgemerkt zijn ook ai in een vorige raads
vergadering gebruikt. Hij heeft gezegd: Er zijn geen
nieuwe argumenten aangevoerd en ik geloof inderdaad,
dat dit juist is. Ik moge even opmerken, dat ik spreek
als minderheid van het College; er is n.l. één lid van
het College, dat er destijds tegen was en dat het
zal dan wel bij de stemming blijken zich nu vóór
heeft verklaard. De heer Spiekhout heeft wel betoogd,
dat er na de vorige raadsvergadering waarin dit on
derwerp is behandeld, nieuwe dingen zijn gebeurd,
maar die zijn naar mijn mening toch van heel weinig
importantie voor een nadere meningvorming. Hij heeft
het ongeveer zo voorgesteld, dat fluoridering een uit
gemaakte zaak zou zijn, zowel in technisch, medisch,
als principieel opzicht. Ik geloof, dat de heer Spiek
hout zich daarin heel erg vergist. In ons land zelf is
wel een aantal uitspraken, ook wel van gemeenteraden,
geweest, ten bate van de fluoridering, maar de alge
mene stand van het vraagstuk in de wereld is toch
wel zo, dat nog altijd sterk over het voor en tegen ge
streden wordt. Fluoridering kan bepaald niet be
schouwd worden als een wetenschappelijk uitgemaak
te zaak, ook niet in dit opzicht, dat het wenselijk zou
zijn. De mechaniek ervan kennen de heren medici ook
nog altijd niet. En als er in Tiel dus kinderen zijn met
een gaaf gebit, dan is daarmee bepaald niet aange
toond, dat het één het gevolg zou zijn van het ander.
En bovendien, al zou een gaaf gebit het gevolg zijn
van fluorgebruik, dan is ook nog bepaald niet aange
toond: daar is de tijd te kort voor dat dit een
blijvend gunstige verandering zal zijn. Een argument,
dat hier al genoemd is, is, dat men veel beter en ver
standiger doet door de medicus te raadplegen en fluor,
als het nodig is ten bate van een kleine groep van de
bevolking, op andere wijze te laten toedienen. Maar ik
geloof, dat ik mij hiertoe kan bepalen. Principieel blijf
ik het ook van mijn kant volstrekt onjuist achten, dat
een openbaar nutsbedrijf langs deze weg het water
gebruikt als vehiculum voor een medicament, althans
voor een profylacticum. De praktische mogelijkheid
om, bij algemene fluoridering, water zonder fluor te
gebruiken, is in feite zo gering, dat in wezen bij fluori
dering van drinkwater gesproken kan worden van een
dwingen van de afnemers om het in deze vorm tot zich
te nemen. En ik geloof, dat dat uit den boze is. Ik
heb ook de vorige keer gezegd, dat principieel dan ook
niets meer in de weg staat aan het voorzien van water
van andere stoffen, die als reactor zouden moeten gel
den tegen andere kwalen van het menselijk lichaam.
Ik wil mij hiertoe beperken. De stemming die over
deze motie zal gehouden worden, staat in uitslag bij
voorbaat vast. Ik zou alleen nog willen zeggen, dat de
moeilijkheden speciaal voor een streekwaterbedrijf als
de I.W.G.L. met zijn bijzonder uitgebreide net echt
niet te onderschatten zijn, evenmin als de kosten. Dat
zijn nu geen principiële opmerkingen, maar men moet
zich bepaald niet voorstellen, dat zo maar, met een
enkele uitspraak van een gemeenteraad of ook zelfs
van de aandeelhoudersvergadering van de I.W.G.L., die
er nog niet is geweest, het doel van de voorstellers van
de motie zal kunnen worden bereikt.
Ik wil wel opmerken dat ben ik dan namens het
College, geloof ik, ook wel verplicht dat de meer
derheid van het College denkt in de trant van het door
de voorstanders in de Raad gesprokene. Van mijn kant
behoef ik dat dan ook niet te herhalen, dunkt mij. Zou
het niet mogelijk zijn, terwille van de tijd, maar niet
een tweede instantie te houden?
De hear Miedema: As Jo, mynhear de Foarsitter,
der dus fan ütgeane, dat de ütslach fan dizze moasje
by foarbaet féststiet, dan kin ik dêryn meigean, mar
dan haw ik dochs noch wol in fraech. Hoe sit it mei