4
5
genieten, de dekking moeten zien te krijgen in plaats
van voor een belangrijk deel door verhoging van de
straatbelasting? Dit laatste gaat mij eigenlijk wat te
ver. De opbrengst van de straatbelasting zou ik wil
len beperken tot dekking van de uitgaven voor stra
ten, wegen en walmuren. Voor de uitgaven voor riole
ringen zouden we een rioolbelasting kunnen heffen.
Voor openbare verlichting is een post van f 416.880,
uitgetrokken, terwijl aan de andere kant bij de Ener
giebedrijven een winst van f 530.000,op de verlich
ting wordt gemaakt. Moeten niet de uitgaven voor de
rioleringen en voor de openbare verlichting buiten die
uitgaven vallen, voor welker dekking de straatbelasting
moet zorgen? Ik vind het een beetje moeilijk om daar
een bepaald causaal verband tussen te leggen, waar
door de belasting acceptabel zou zijn. Maar ik heb er
nog meer moeite mee, wat betreft de huisvuilophaal
dienst en de privaattonnendienst, en ik heb de indruk,
dat de eigenaars van panden die met deze straatbelas
ting in aanraking komen, echt niet allen mensen met
veel geld zijn. Daar zijn zeer velen bij, die het ook
bijzonder moeilijk hebben. Wanneer die volgens de
nieuwe regeling 28% van de lasten voor hun rekening
moeten nemen (want dat wordt het dekkingspercen
tage), dan betekent dat dus, dat zij 28% betalen in het
tekort van de riolering plus de helft van de rioolbelas
ting, want de andere helft komt volgens het dekkings
schema ten laste van de gebruiker. En uiteindelijk
wordt in het dekkingsschema 85% van de kosten voor
de rioolbelasting gerekend. En daar nog eens 28% over
heen in de dekking van het tekort op de riolering door
middel van de straatbelasting, maakt meer dan 100%
(alleen dus van straat- en rioolbelasting voor de las
ten, die uit de investeringen voor de riolering voort
vloeien). En dat gaat mij echt een beetje te ver. Wij
moeten m.i. B. en W. in overweging geven: Bekijkt U
nog eens de grondslagen van de straatbelasting en be
perkt die, zo enigszins mogelijk, tot die uitgaven, die
rechtstreeks met de straatbelasting als zodanig en het
karakter van die straatbelasting te maken hebben.
Maar haalt U daar in vredesnaam niet te veel andere
uitgaven bij, want dan tast U de straatbelasting in
haar karakter aan en dan maakt U er iets van, dat
we hier niet moeten hebben.
Bovendien staat de kwestie van de rioolbelasting en
de straatbelasting niet op zichzelf. Wij zijn hier nog
met een punt geconfronteerd, dat er in deze dekkings
nota niet voldoende uit komt. Dat is n.l. het laatste
stukje tekort van de f 70.000,of f 75.000,waar
van B. en W. zeggen: De dekking daarvan zullen we
wel versieren door straks de erfpachtscanons te ver
hogen; daar rolt nog wel f 75.000,uit. Maar de nota
met betrekking tot de grondwaardeverhoging voor erf
pachtspercelen hebben we nog niet gekregen. Ik meen,
dat B. en W. zich voorstellen daar per jaar een bedrag
van f 350.000,uit te halen. Dan zou ik eerst nog
willen vragen: Geeft U ons eens een inzicht in de
kwestie van de verhoging der erfpachtscanons, alvorens
maar te zeggen: Die f75.000,accepteren we
nu maar vast als sluitstuk van de dekking. Als we dat
geheel niet kunnen bekijken, kunnen we toch eigenlijk
de dekking door middel van verhoging der erfpachts
canons moeilijk in onze beschouwingen betrekken. Als
juist is en ik meen, dat ik dat hoorde verluiden
dat die verhoging een bedrag van f 350.000,- gaat
opleveren, ook alvast voor 1965, en wij dekken daar
maar f 75.000,van in deze dekkingsnota, dan reser
veren wij dus f 275.000,van die verhoging voor doel
einden, waarvan we nog niet weten, in hoeverre die
in deze begroting wel of niet op de juiste plaats staan.
We krijgen het volgende:
Punt 1. De huiseigenaars worden straks, als dit door
gaat, belast met 50% verhoging der straat belasting;
Punt 2. De huiseigenaars, die een huis in erfpacht
gekregen hebben, krijgen een erfpachtscanonverhoging
van als ik het zo'n beetje begrepen heb 200 a
300%. Men hoort er nu nog niet zoveel van, maar, als
het publiek dit straks komt te weten, zal er een storm
opsteken. En als we dit nu accepteren, kunnen we
straks bijzonder moeilijk neen zeggen.
Punt 3. Door middel van de rioolbelasting krijgen de
huiseigenaars 50% van 85% van de lasten van de riool
waterzuiveringsinstallatie te betalen, die misschien via
Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat wel op
een andere manier gedekt kan worden. Ik moet U zeg
gen, dat juist die situatie mij een beetje huiverig maakt
om deze nota van B. en W. zo te accepteren. De huis
eigenaars krijgen dus 50% van 85% van de rioolwater
zuiveringsinstallatie te betalen, die voor hen zelf mis
schien voor een belangrijk deel niet eens nodig is, wel
voor een deel, maar niet voor het volle bedrag, dat
hiervoor gepland is, n.l. f 210.000,Ze krijgen verho
ging van de huisvuilrechten en van de personele be
lasting te betalen. Als de huisvuilrechten omhoog moe
ten en als de privaattonnendienst hier schuldentekorten
heeft, dan acht ik het nog altijd niet juist, dat er
mensen zijn, die het wel betalen kunnen en die het
ophalen van het huisvuil en van de privaattonnen voor
slijtersprijs van de Gemeente krijgen. Laten we dan op
een voorzieningsniveau komen, waarvan we de dek
king voor 100% via het publiek zien terug te ontvan
gen en voor de mensen, die het niet betalen kunnen,
een zekere regeling te krijgen. Laten we dan wat op
deze laatsten toeleggen. Dan hebben we een princi
piële dekking van ue diensten, die de Gemeente geeft.
In onze kring bestaan grote bezwaren tegen deze nota
en wij zouden ons van onze kant zonder meer hieraan
maar niet willen binden, ook niet door een principe
besluit. Wij willen ons graag in dat opzicht de rechten
voorbehouden. Zegt de Wethouder nu straks tegen mij:
Dan moet U maar een soort dekking aangeven, dan
zou ik willen stellen: Doet U die f210.000,eraf.
Neemt U die desnoods uit de algemene reserve, maar
niet door middel van de rioolbelasting. Een rioolbelas
ting moet er komen, maar dan op een verlaagd niveau.
Die f 210.000,behoeft er niet bij ingecalculeerd te
worden en de straatbelasting bekijkt U nog maar eens,
want die hebben we in 1965 ook pas verhoogd. In 1964
gaf die een opbrengst van f 699.900,en in 1965 in
de primitieve begroting van f 1.074.900,En nu komt
er nog eens f 375.000,bij. Dit is wel een beetje cru.
Zo moeten we met zo'n straatbelasting niet han
delen. Dat doen we toch met andere inkomsten ook
niet. We moeten de redelijkheid een beetje in de gaten
houden.
Dit wat de financiële algemene beschouwing betreft.
Nu nog een enkel woord over het investeringssche
ma. Dit is een punt, dat bijzonder interessant is. Nu
we zo'n lijst niet alleen van in 1965, maar ook in 1966
en volgende jaren te investeren werken voor ons ge
kregen hebben, kunnen we ons beter oriënteren i.z. tal
van vraagstukken. Maar het nadeel is weer, dat we,
als wij bepaalde prioriteiten zouden willen aangeven,
weer in de mist tasten, omdat nu net de punten, waar
over we een gefundeerd oordeel zouden moeten hebben,
ons zijn onthouden. Daar zijn we n.l. nog nota's van
wachtende. Ik vind het een beetje jammer, dat we in
dit opzicht een tikkeltje tekort gedaan zijn en hoewel
ik er voor bepaalde punten wel begrip voor heb, geloof
ik, dat dit zich nu toch wel even wreekt. Wij zouden
van onze kant willen pleiten voor een tweetal punten,
zonder te veel te noemen de heer Bootsma heeft ook
twee of drie genoemd en wel in de eerste plaats het
graven van de zwaaikom bij het Nieuwe Kanaal. Ik
geloof, dat we, als het bedrag van f 250.000,-daar
voor besteed zou kunnen worden in 19651966, daar
een enorme hinderpaal uit de weg ruimen en dat de
ontwikkeling daar ter plaatse er bijzonder mee ge
diend zou zijn.
Wat betreft de sporthal, sluiten we ons bij de heer
Bootsma aan, juist omdat de mogelijkheid voor een
sporthal waarschijnlijk aanwezig is. Wij hopen mèt de
heer Bootsma, dat we spoedige indiening zullen krijgen
van de aangekondigde plannen en dan zou het ook mo
gelijk zijn terzake van de kant van de Raad nadere
prioriteiten te stellen.
De industrialisatie staat ook bij de algemene be
schouwingen in de mem. v. a. aang rgeven. Wij zouden,
nu de voor de industrie beschikbare terreinen praktisch
uitgegeven of in optie gegeven zijn, of, in het westen
der stad, door onteigening verkregen zullen worden,
B. en W. wel in overweging willen geven, nu alvast
veel concreter in het oosten te zoeken om daar zo
spoedig mogelijk terreinen voor de industrie beschik
baar te krijgen. De industrie moet niet achteraan ko
men. We moeten ruimte hebben. De terreinen moeten
voorhanden zijn, want we kunnen ook huizen bouwen.
Het is prachtig, dat de woningbouw nu behoorlijk
van start gekomen is. U kunt zich voorstellen, dat
onze fractie zich daarover verheugt, ook al is de
kwestie van de woninghuren een vraagstuk, waar
over we straks misschien bij Huisvesting nog wel eens
willen spreken. De traagheid in de woningbouw is één
van de grote grieven geweest in het verleden en we
mogen nu ook wel uitspreken, dat wij ons er bijzonder
over verheugen, dat er een goede gang in de huizen
bouw zit. We hopen, dat de stad ook daardoor in snel
tempo de schade van de laatste jaren, ook met betrek
king tot de aanwas van de bevolking, kan inhalen.
Maar omdat de aankoop van die terreinen zoveel voor
bereiding vraagt, zou ik zeggen: B. en W., begint U
daar zo spoedig mogelijk mee, want wij konden daar
mee wel eens in een knelpositie komen, juist omdat
men die terreinen zomaar niet één-twee-drie beschik
baar heeft.
Tot slot zou ik ook van onze kant B. en W. en allen
die hun behulpzaam zijn bij hun werk, sterkte willen
toewensen voor de komende begroting. Wij weten, dat
we nóg zo ons best kunnen doen, maar dat we uitein
delijk, als het er op aan komt, toch altijd van Gods
zegen over ons werk afhankelijk zijn. We hopen van
harte, dat het B. en W. gegeven moge zijn hun werk
ook in het komende begrotingsjaar te verrichten in
dienst van het algemeen belang en dat zij de kracht
voor het vervullen van hun taak mogen ontvangen.
De heer Van der Veen: Ook dit jaar is de vraag
gesteld, of wij ons bij de algemene beschouwingen
willen beperken en bij de punten willen bespreken wat
daar besproken kan worden. Die wens naar beperking
doet mij denken aan de herbergier die tracht het voorbij-
razende verkeer in zijn café te krijgen door er een
groot bord neer te zetten, waarop staat: „Heden verse
koffie". Dan denkt hij: „Dat „verse" kan ik wel weg
laten, want als je koffie aanbiedt, is het natuurlijk
verse koffie en dat „heden" kan ik ook wel weglaten,
want als ik het aanbied, dan héb ik het natuurlijk,
dus heden ook". En tenslotte denkt hij: „Laat ik het
bord dan maar weglaten, want een café zonder koffie
is ook onwaarschijnlijk". En zo zouden we ook de
algemene beschouwingen misschien kunnen beperken
tot de mededeling, dat het College het in de afgelopen
periode nog niet eens zo slecht gedaan heeft. Maar
ook dat zou eigenlijk een overbodige mededeling zijn,
want dat van het College verwacht wordt het behoor
lijk te doen, spreekt vanzelf. Aan de andere kant is
het ook niet zo erg, als we eenmaal in het jaar eens
wat meer zeggen dan gewoonlijk en dat we ons eens
iets begeven buiten het beperkte stramien van het
agendapunt. Ik geloof niet, dat het zo erg is, als wij
eens met elkaar praten en van elkaar horen, hoe we
over de verschillende dingen denken. De algemene be
schouwingen geven ieder die daar gelegenheid voor wil
hebben, de mogelijkheid zich uit te spreken over de
verschillende aspecten van de gemeentepolitiek. Dat
behoeft ook niet beperkt te worden tot de fractievoor
zitters; het is wel te hopen, dat niet elk raadslid nu
algemene beschouwingen gaat houden.
Ik heb ook vandaag weer geweeklaag gehoord over
de financiële verhouding Rijk-gemeenten. Zolang wij
weiken met een Gemeentefonds dus van 1929 af
blijft de Gemeente natuurlijk klagen. Dat is moeilijk
te vermijden. Aan het vroegere systeem kleefden ge
breken de verschillende draagkracht en ook de ver
schillende behoeften van de gemeenten konden daarin
niet tot uitdrukking komen. Dus het Gemeentefonds
is in ieder geval op dat punt een verbetering geweest,
maar het brengt het nadeel mee, dat de gemeenten
blijven klagen. Het is moeilijk in de praktijk één ver
deelsleutel te vinden. De pogingen die tot nog toe ge
daan zijn, zijn geen van alle helemaal bevredigend. Ik
meen, dat we ook in het kernbeleid, dat op het ogen
blik weer kritiek oogst, een vorm van aanvulling moe
ten zien op die verdeelsleutel. Die kritiek op het kern
beleid is niet steeds ter zake. Ik zou dit punt bij deze
gelegenheid eens uit een andere gezichtshoek willen
bezien. Ik zou er op willen wijzen, dat Leeuwarden
graag een universiteit zou willen hebben. En ik meen,
dat de gehele provincie Friesland zich daarbij aansluit
en ook graag een universiteit in Leeuwarden zou wil
len hebben. Het komt er op aan, dat de andere Friese
gemeenten belang hebben bij een universiteit in Leeu
warden. Om misverstand te voorkomen: Ik ben van
mening, dat Friesland meer belang heeft bij een goede
universiteit in Groningen dan bij een slechte in Leeu
warden, maar dat is het punt niet. Het gaat er om, dat,
als Friesland, als de andere gemeenten in Friesland,
belang hebben bij zekere voorzieningen in Leeuwarden,
b.v. een universiteit, maar ook bij alles wat tot de
mogelijkheden behoort die nu eenmaal voortvloeien uit
een grotere opeenhoping van bevolking, dit ook voor
de rest van Friesland bepaalde consequenties moet
hebben. Als b.v. elke plaats van enig belang een zie
kenhuis tot stand weet te brengen, dan is het moge
lijk, dat er in Leeuwarden te weinig ziekenhuizen ko
men om Leeuwarden te maken tot een medisch cen
trum met alle daarbijbehorende specialismen, die nu
eenmaal een bepaald aantal bedden behoeven. En dat
zou dus wel eens de grondslag voor een toekomstige
medische faculteit kunnen ondergraven. De begrijpe
lijke wens van allerlei gemeenten om dichtbij allerlei
voorzieningen te hebben, waaronder ziekenhuizen, zou
wel eens kunnen botsen tegen de wens met betrekking
tot de centrale voorziening, die Leeuwarden zou moe
ten bieden. Wij weten van de ambitie van Groningen
om de metropool van het noorden te werden. De heer
De Ranitz heeft daaraan steun gegeven in een toe
spraak voor het departement Amsterdam van de Ne
derlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel.
Misschien is de afstand wel te klein om Leeuwarden
op den duur de kans te geven boven het formaat van
een provinciestadje uit te groeien. Het eventueel ach
terblijven moet echter niet liggen aan Leeuwarden
zelf en ook niet aan de Friese gemeenten, die uit
vrees voor achteruitstelling en uit animositeit niet
verder willen zien dan hun gemeentelijke neus lang is.
Als de andere Friese gemeenten niet inzien, dat zij
belang hebben bij een zeker formaat van Leeuwarden
en bereid zijn daaruit de consequenties te trekken, dan
kan dat op den duur wrange vruchten opleveren.
Er is en wordt geklaagd over de discriminatie, welke
gelegen zou zijn in het nieuwe industrialisatiebeleid,
alsof, indien in dit verband het woord discriminatie
gebruikt zou mogen worden, zodanig beleid niet per
definitie discriminerend is. Het is begrijpelijk, dat ge
meenten die zich de voordelen van het kern-zijn zien
ontgaan, protesten aanheffen en ook, dat andere ge
meenten die nimmer kern waren, door buurmans leed
worden getroost. Het zou echter van kortzichtigheid
getuigen, indien heel Friesland zich voor de kar van
die enkele gemeenten zou laten spannen. Wie directie
door de centrale overheid wenst, mag niet tegelijker
tijd willen, dat die overheid niet dirigeert.
Een andere vraag is, of de gevolgde tactiek de
juiste is. We zitten met een aantal problemen, die niet
eenvoudig op te lossen zijn en die in de grond allemaal
financiële problemen zijn. De gemeente is ambitieus
en zou allerlei plannen willen verwezenlijken, als er
maar geld voor was. Dat geld moet uit Den Haag ko
men en de verschillende burgemeesters en de ver
schillende Colleges van B. en W. ontwikkelen zich met
meer of minder verve tot een soort van beroepsbede
laars. Het is gemakkelijk en in vele gemeenteraden
gebeurt dat dan ook te lamenteren over de poverheid
van de door Den Haag beschikbaar gestelde middelen.
Ik verheug mij er over, dat dat in het algemeen in
Leeuwarden niet al te zeer gebeurt. Ik heb trouwens
de indruk, dat Leeuwarden er in het algemeen ook niet
zo erg slecht af komt. Maar ik heb wel beluisterd uit
de woorden van de heer Bootsma, dat ook Leeuwarden
zich met deze onvruchtbare zaak zal bezighouden. Het
deel van het nationale inkomen, dat in de zakken van
de overheid vloeit, is in ons land groot. De mogelijk
heid bestaat, dat die bron opdroogt, wanneer dat aan
deel te groot wordt. Er wordt echter van de centrale
overheid verlangd, dat de conjunctuur wordt beheerst,
opdat de welvaart in een bepaalde mate gestadig zal
toenemen. Ik wil het er niet over hebben, of de eisen
die men de centrale overheid stelt, op dit punt juist
of onjuist zijn. Het doet er niet toe, of er getwijfeld
moet worden aan de mogelijkheid van die politiek. Het
is genoeg te constateren, dat die algemeen wordt ge
wenst en dus blijkbaar ook mogelijk wordt geacht.
Wanneer men de overheid de conjunctuur wil laten
beheersen en reguleren, dan moet men ook de middelen
daartoe willen. Het voornaamste middel is de be-