6 invloeding van de besteding van het nationale inkomen. In 1957 hebben we gezien, hoe de investeringen in be langrijke mate beperkt werden door de gemeenten te verhinderen te doen wat zij nodig oordeelden. Dat was geen vraag van recht of onrecht, maar van utiliteit. Wanneer de noodzakelijke belastingverlaging niet of niet tijdig komt, is dat ook geen vraag van recht of onrecht, maar uitsluitend van utiliteit. Er moet voor komen worden, dat er een teveel aan koopkracht op de markt komt. Wanneer aan de gemeenten meer mid delen beschikbaar gesteld worden, betekent dat in flatie en overspanning van de conjunctuur. Daarom is het logisch, dat de centrale overheid de gemeenten binnen bepaalde nauwe financiële grenzen wil houden. Wie let op de ambitieuze plannen van allerlei kleinere gemeenten en van allerlei plattelandsgemeenten, weet, dat een rem niet gemist kan worden. Wanneer wij die rem voor Leeuwarden zouden kunnen missen, dan zou zij toch voor andere gemeenten nodig blijven en het is onwaarschijnlijk, dat die andere gemeenten zouden denken, dat voor Leeuwarden bij uitzondering die rem niet nodig zou zijn. Er is natuurlijk wel een andere ver deling mogelijk tussen de diverse overheden. Maar wie meer wil voor de gemeenten, wil tegelijkertijd minder voor het Rijk en voor de Provincie. Nu speelt de Pro vincie niet de grootste rol. Maar wat zouden wij willen afnemen van de bemoeiingen van het Rijk? De vraag is steeds naar meer-, niet naar minder overheidsbemoei ing en -zorg. Wij willen zelfs, dat onze centrale over heid voor de vreemdeling ver over onze grens zorgt. Nederland moet liefst veel ten geschenke geven aan z.g. onderontwikkelde gebieden. Het is duidelijk, dat, als de middelen beperkt zijn, niet alle wensen ver vuld kunnen worden. Is het dan zo vreemd, dat de ge meenten die geen enkele andere rem kennen, gedwon gen worden de tering naar de nering te zetten Zijn de gezamenlijke gemeenten niet geneigd hun gezamen lijke investeringen sneller op te voeren dan het Rijk doet of kan doen? Er zouden minder problemen zijn, indien men bereid zou zijn als consequentie van de ge stegen welvaart de gemeenschappelijke voorzieningen te verminderen, omdat de individuele voorzieningen binnen het bereik van velen zijn gekomen. Men zou verwachten, dat de gemeenschap haar zorgen zou kun nen beperken tot de „achterblijvers", die onvoldoende in eigen behoefte kunnen voorzien. Wie niet uitgaat van de stelling, dat de individuele burger allereerst voor zichzelf en de zijnen moet zorgen, doch van de stelling, dat de gemeenschap ons stuk voor stuk een behoorlijk bestaan verschuldigd is, komt niet gemak kelijk tot een maatstaf voor de besteding van over heidsmiddelen, welke door individuele burgers zijn ver diend en opgebracht. Touwtrekken tussen gemeente en Rijk levert op zichzelf geen maatstaf op. Richtlijnen voor subsidiëring kan de gemeente tegenwoordig nau welijks vinden. Sedert de instelling van het Gemeente fonds is de directe band tussen heffing en uitgave ver dwenen. In theorie dat zegt niet alles voor de praktijk is het eenvoudig, als er van uitgegaan zou worden, dat elke burger voor zichzelf en voor de zijnen zorgt, en dat de gemeenschap datgene doet, wat wij privé niet kunnen doen, zodat datgene wat uitgaat boven wat een particulier of een particuliere organi satie doen kan, komt voor rekening van de gemeente. En wat de macht van de gemeente te boven gaat, kan voorwerp van provinciale- of van rijkszorg zijn, alles natuurlijk in de veronderstelling, dat we te maken heb ben met zaken die voor de betrokken kring voldoende algemeen belang hebben. Wij moeten daarbij bedenken, dat de middelen die voor één doel besteed worden, van andere bestedingsdoelen worden afgehouden. Vanuit dit gezichtspunt zouden wij ook de gemeente lijke subsidies en de gemeentelijke ondernemingen eens opnieuw kunnen bezien. Ik vermoed overigens en ik verheug mij erover dat Leeuwarden dan nog niet zo'n slecht figuur zou slaan. Het punt dat ons in Leeuwarden allemaal sterk interesseert, is ook al door de andere heren aan gesneden. Dat is de waterverontreiniging en de daarmee samenhangende riolering. Met de oplos sing van dat probleem is een begin gemaakt. Het is natuurlijk tientallen jaren te laat. Maar hier geldt, dat het beter is het laat te doen dan het niet te doen. Het is een probleem, dat de draagkracht van Leeuwarden te boven gaat. Het is ook niet een typisch Leeuwarder probleem meer. Het probleem van de ver ontreiniging van het oppervlaktewater is een provin ciaal en ook een nationaal en zelfs een internationaal probleem geworden. In de door mij gevolgde gedachten- gang behoort dus ook door Rijk en Provincie te wor den bijgedragen in de kosten van de waterzuivering in volle omvang, inclusief de riolering. Ik heb het zopas even gehad over de industrialisatie- politiek. Indien het een nationaal belang is, dat niet de opeenhoping van mensen en bedrijven in de randstad doorgaat, met gelijktijdige ontvolking van de andere provincies, dan ligt het in de rede, dat door de cen trale overheid getracht wordt die ontwikkeling om te buigen. Over de juistheid van dit uitgangspunt wil ik het niet hebben, maar ik wil wel even stilstaan bij de consequenties. Als de vestiging van ondernemingen in onze provincie en in onze gemeente aangemoedigd moet worden, dan moet het gebeuren met deugdelijke mid delen. Aan de transportproblemen kunnen wij niet veel an ders doen dan de wegen van voldoende capaciteit te maken. Het aantal kilometers is maar beperkt te be- invloeden. Aan de kwaliteit van de arbeidskrachten kunnen we weinig of niets doen. Als het gewoonte wordt zo wei nig mogelijk te presteren voor het geboden loon, dan stoten wij de vestiging van ondernemingen af. Wan neer hier beter gewerkt wordt dan in Holland, dan trekken wij ondernemingen aan. Als hier niet beter ge werkt wordt, dan is b.v. België of Duitsland concur rent. Ook het fiscale klimaat speelt hierbij een rol. Het spreekt vanzelf, dat de kwaliteit van het geboden werk afhangt van datgene wat ermee bereikt kan worden. De inspanning moet ook de moeite waard zijn. Wanneer de hoeveelheid en de hoedanigheid van onze werkkrachten geen contra-indicatie vormen, zijn we er nog niet. Het lelijke woord „leefbaarheid" moet hier gebruikt worden. De leefbaarheid van onze gemeente speelt een niet te onderschatten rol. Wie hier een onder neming begint, weet, dat hij hier moet wonen met vrouw en kinderen tot in lengte van jaren en hij be paalt zelfs de woonplaats van de volgende generaties. Wie dat bedenkt, rekent niet alleen in dubbeltjes, maar ook in sfeer. Daarom is het b.v. verantwoord, dat de Gemeente subsidieert in instellingen als „Forum". Daarom is het ook nodig, dat de Gemeente speelruimte produceert. De Froskepölle komt laat en traag. Maar wij hebben kunnen zien, dat er vooruitgang is. Dat is meer als symptoom van belang dan dat het praktisch van betekenis is. Het gebied is te klein en te moeilijk bereikbaar dan dat onze inwoners daar werkelijk nu al belang bij zouden hebben. De Gemeente bouwt een zwembad bij de Kleine Wielen en koopt terreinen aan de Groote Wielen. De Gemeente eet zelfs in E-10. Uit deze activiteiten blijkt, dat de Gemeente en dat is een compliment aan het College, dat de plannen maak te zich ervan bewust is, dat de leefbaarheid van Leeuwarden en voor de Leeuwarders niet ophoudt bij de gemeentegrenzen. Ook de centrale overheid zal, om industrievestiging te bevorderen, het de ondernemers aantrekkelijk moeten maken hier te komen, ook al weer door de leefbaarheid te bevorderen: de mogelijk heid tot recreatie, tot het deelnemen aan het culturele leven, tot het volgen van schoolopleidingen en wat daar verder onder te begrijpen valt. Dat is belang rijker dan een eenmalig of een tijdelijk subsidie. Het fiscale systeem beperkt zulke voordelen toch. De be vordering van industrievestiging moet vooral gevonden worden door verbetering van de z.g. infrastructuur. De centrale overheid moet, als het in de doeleinden past, die dingen financieren die nodig zijn, die gewenst zijn en die de plaatselijke gemeenschap niet op kan bren gen. Het beleid moet soepel zijn, odat het kan wor den aangepast, wanneer dat met de geldende inzichten strookt. Het zal misschien wel volgens een plan moe ten gebeuren, maar dan toch liefst volgens een niet gepubliceerd plan, zodat er geen opstand ontstaat, wanneer er gewijzigd wordt in dat plan. Het komt mij voor, dat Leeuwarden bij de vestiging van onder nemingen alleen dan belang heeft, als daardoor de be volking groeit, zodat die aangelegenheden die slechts kunnen stoelen op een bepaald minimum inwonertal, mogelijk zullen worden. Als Leeuwarden de voordelen en ook de nadelen van de grote bevolking wil, dan moet industrievestiging met vestiging van andere be drijven gewenst worden, voorzover die vestigingen de bevolkingsgroei stimuleren. Wij moeten ons er ech ter niet blind op staren. Er blijkt ook behoefte aan voorzieningen die niet afhankelijk zijn van al of niet geslaagde industrialisatie. Het is b.v. nodig, dat de Froskepölle een gering onderdeel wordt van een veel groter project, dat strekt tot voorbij de Kleine Wielen, zodat Leeuwarders zich kunnen verpozen zon der eerst tientallen kilometers te moeten afleggen. Het moet in Leeuwarden goed wonen worden. In dustrievestiging die dat doel bevordert, is goed. In dustrie die afbreuk doet aan de bewoonbaarheid van Leeuwarden, kunnen we beter missen, zoals het P.E.B. voor ons vermoedelijk meer nadelen dan voordelen op levert. Naarmate de bevolking toeneemt, wordt het pro bleem van het afvalwater dringender. Met de toeneming van de bevolking nemen ook de verkeersvraagstukken toe. Het is thans noodzakelijk rekening te houden met de verveelvoudiging van het aantal automobielen en wij doen goed ons te spiegelen aan de landen met het kleinste aantal inwoners per auto en dan er van uit te gaan, dat ook dat nog slechts een fase is op weg naar nog groter autodichtheid. In de „Economist" van j.l. oktober wordt gewezen op de resultaten van een Amerikaans onderzoek, waar uit blijkt, dat het aantal sterfgevallen aan longkanker bij niet-rokers per honderdduizend manjaren in een stad van meer dan 50.000 inwoners per jaar 14,7 be draagt, tegen 0 geheel buiten. Er is als voornaamste oorzaak aangewezen de invloed van uitlaatgassen. Dat zijn de onplezierige consequenties van het wonen in een stad van meer dan 50.000 inwoners. Ik heb er op gewezen, dat de stoplichten die wij hier hebben, hinderlijk zijn, behalve op spitsuren. Wie twij felt, moet om 10 uur maar eens bij die dingen gaan staan kijken. Ik wil er nu op wijzen, dat stoplichten ook stationair draaiende motoren betekenen. Hetzelf de geldt voor de onhebbelijke gewoonte van jongelieden die hun bromfietsmotoren laten razen, terwijl ze stil staan. Ik wil hierbij opmerken, dat het er op lijkt, alsof de overlast van baldadige jeugd in de binnenstad geringer wordt, hetgeen ik graag op het credit van de politie wil schrijven en niet op de toenemende braafheid van de jeugd. Zojuist heb ik gezegd, dat we rekening moeten houden met de aanzienlijke toename van de auto's. Wij moeten er van uitgaan, dat die automobielen niet alle maal voortdurend rijden, maar dat ze voor het grootste deel vooral zullen stilstaan. Het heeft geen zin de toegangswegen tot de binnenstad te vergroten, als er geen plaats genoeg is om te parkeren. Het vraagstuk van de binnenstad is minder een verkeersvraagstuk (in de zin van vervoer) dan een parkeervraagstuk. De ge makkelijkste weg is het parkeren te verbieden. Het levert geen parkeerplaatsen op, maar bergt de nood wel een beetje uit het directe gezicht. De oplossing van parkeermeters is dan vervolgens een attractie, omdat het lijkt, dat de gemeente daarmee een bron van in komsten aanboort. Wanneer Leeuwarden tot gelimi teerd parkeren moet overgaan, hetzij door meters, het zij door schijven, dan zal daarmee tevens vaststaan, dat wij er niet in zijn geslaagd het probleem op te lossen, zodat we het camoufleren. Het is noodzakelijk, dat bij alle bouwactiviteiten in de binnenstad en even zo in de delen van de stad buiten de grachten, uitge zien wordt naar een vergroting van de parkeermoge- lijkheid. Ik heb het er al eens eerder over gehad, dat we eraan zullen moeten beginnen de vergunning tot het uitvoeren van grotere bouwwerken te koppelen aan de voorwaarde, dat daarbij voldoende eigen parkeer ruimte wordt geschapen. Wij verkeren met het bezit van het Zaailand in een gunstige situatie. Niettemin is er al enige malen een stuk van het plein afgeknabbeld. Laat dat nu genoeg zijn. Wij hebben het voordeel van het verplaatsen van de veemarkt, waardoor we een open terrein in of nabij het centrum hebben gekregen. Laten we dat voordeel uitbuiten door het terrein open te houden voor parkeren. Laten we er bij het maken van uitbreidingsplannen van uitgaan, dat er voor elke woning tenminste één autobox moet zijn, althans stal lingsgelegenheid voor één auto en laten we daarnaast zorgen voor evenveel parkeerruimte. Als het binnen het kader van de woningwetbouw niet mogelijk is, reke ning te houden met het zich voortdurend uitbreidende autobezit, dan moet niettemin in die complexen, buiten de Woningwet om, voor voldoende stallingruimte ge zorgd worden. Wij moeten overigens ook voor andere bestemmingen in onze uitbreidingsplannen meer ruimte reserveren. Doen wij dat niet, dan zitten wij weldra ook in de nieuwe wijken met onoplosbare problemen. Ik geloof, dat de mate waarin de stad nog kan leven en groeien, afhangt van de beschikbare parkeerruimte. Een stad zonder parkeerruimten stikt. De „Economist" van oktober, die ik pas genoemd heb, zegt, dat men dan in Engeland spreekt van „strangling by congestion", wurging dus door opeenhoping. Uit de schattingen die in dit artikel het gaat over de verkeersproblemen in Amsterdam gemaakt worden, blijkt, dat de dem ping van grachten geen enkele oplossing biedt en uit de geproduceerde schattingscijfers volgt, dat zulks voor Leeuwarden ook geen oplossing kan bieden. Voor Leeu warden kan het een voordeel zijn, dat het op het ogenblik nog betrekkelijk klein is. Als wij nu de par keerruimte primair stellen, hebben we kans, dat we uitgroeien en niet b.v. door Groningen worden over vleugeld, want daar is het parkeervraagstuk op het ogenblik ernstiger dan hier. Het zou naar mijn mening van een rampzalige kortzichtigheid getuigen, als de oude veemarkt niet eerlang volledig als parkeergele genheid beschikbaar zou komen. De schapenmarkt had voor parkeren in twee lagen dienst kunnen en moeten doen; ik heb daar vroeger al eens op gewezen. Het gevaar bestaat, dat wij een noodzakelijke voorziening, zostraks ook al door de andere sprekers genoemd, welke evengoed of beter elders in Leeuwarden tot stand gebracht kan worden, op de schapenmarkt zul len plaatsen. Wanneer dat voorstel aan de orde komt, zullen we hierover nader kunnen spreken. De groei- mogelijkheid van Leeuwarden wordt ten minste mede bepaald door de mogelijkheid te voldoen aan de eisen van een toekomstig gemotoriseerd verkeer. Onze stad is een mooie, een monumentale stad. Ik bedoel daar niet mee de nieuwe monumenten, die het mikpunt zijn van de vernielzucht van de jeugd, maar de oude monumenten, die onder de nieuwe Monumen tenwet vallen en op een lijst zijn gebracht. Met enige verbazing heb ik gezien, dat zelfs de gevel van het huis waar ik in woon, op die lijst staat, uiteraard als deel van de gevelwand van de Nieuwestad. Ik had ge dacht, dat de Schoonheidscommissie mans genoeg zou zijn om bederf van die gevelwand te voorkomen. Wat ik op de Monumentenlijst gemist heb, zijn onze grach ten. Deze bepalen voor een goed deel eigenlijk wel helemaal het karakter van onze stad. Wij hebben, omdat zulks de gemakkelijkste oplossing is, in de loop der jaren aan die grachten afgedaan. Ons staat nu demping van het Vliet te wachten. Natuurlijk zijn daarvoor voorstanders te vinden. Want och, dat Vliet is op zichzelf niet zo belangrijk. Maar er valt niet in te zien, waarom niet hetzelfde aangevoerd kan worden voor de Tuinen en dan voor het stuk van de Tuinen naar de Leeuwarder Courant en vervolgens tot de Wortelhaven en dan tot aan de Brol. De fout die dan gemaakt wordt, is, dat men een stukje gracht op zich zelf beschouwt, los van het geheel. En dat kan nu juist niet. Waarom staan onze grachten niet op de Monu mentenlijst? Het zijn monumenten van veel grotere betekenis dan monumenten die wel op de lijst zijn ver meld. En wanneer onze grachten monumentale beteke nis hebben, waarom kan dan geen subsidie worden ver kregen in de kosten, verbonden aan het in stand hou den van deze monumenten? Waarom geen monumen tensubsidie voor walmuren en bruggen, als dat pijpen zijn? Rijk en Provincie geven voor monumenten aan zienlijke subsidies. Verschillende punten die normaal van belang zouden zijn om in deze algemene beschouwing te worden be sproken, zal ik niet bespreken, omdat ik weet, dat ze binnenkort op de agenda zullen komen. Ik heb ook niet gesproken over het tekort van onze begroting. Wij hebben een dekkingsplan gekregen, waaruit blijkt, dat het weinig moeite zal kosten om de begroting sluitend te maken en we hebben ook in het verleden gezien, dat het tekort altijd weer mee gevallen is. Nu is zostraks het dekkingsplan bespro-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 4