8
9
ken door de heer K. J. de Jong. Ik heb dat opzettelijk
niet gedaan. Ik was het ook niet van plan, omdat ik
dacht, dat dit apart aan de orde zou komen, zodat we
dus niet bij de algemene beschouwingen daarover zou
den moeten spreken, maar dat zouden kunnen doen,
wanneer de betreffende begrotingswijziging aan de
orde is. Ik wil wel zeggen, dat ik het voor een goed
deel eens ben met wat de heer K. J. de Jong over dit
plan heeft gezegd. Ik heb begrepen, dat ook van de
kant van de P.v.d.A. het een en ander over deze dek
kingen te doen zal zijn, omdat daar blijkbaar' de voor
keur gegeven wordt aan de progressie van de inkom
stenbelasting boven de betaling van verleende diensten,
zoals die eigenlijk in de gemeente thuishoort. Ik ge
loof, dat het op zichzelf wel goed is, dat de heer K. J.
de Jong er op gewezen heeft, dat in Leeuwarden het
voornemen bestaat de bewoners, althans een deel van
de bewoners, vrij aanzienlijk meer te gaan belasten.
Dat is een interessante wetenschap voor elke bewo
ner, die, zoals dat voor 1929 het geval was, eventueel
ook de keus heeft ergens anders te gaan wonen. Een
andere zaak is, dat dit dekkingsplan naar mijn mening
niet besproken moet worden en ook niet besproken
kan worden, omdat de wijze waarop daarmee gehandeld
zal worden, voor mij en ik denk voor een groot deel
van de Raad toch wel volledig afhangt van de na
dere voorstellen die zullen komen. Het moet genoeg
zijn te weten, dat het weinig moeite zal kosten de be
groting sluitend te maken en dan kunnen we heel rustig
wachten tot wij successievelijk de uitgewerkte voor
stellen en wijzigingen van belastingverordeningen te
zien zullen krijgen met herziening van de grondwaarde
enz. De laatste zin van het voorstel van de raadsbrief
no. 374 is duidelijk genoeg. Ik ben niet bereid een prin
cipiële uitspraak te doen, als ik niet weet, welke con
sequenties dat heeft. Ik geloof, dat dit ook geen juiste
manier van besturen is. Ik heb vroeger ook al eens
bezwaren gemaakt tegen het doen van dit soort prin
cipe-uitspraken. Ik doe dit niet, want dan leg ik mij
vast, terwijl ik niet weet, waarvoor ik mij vastleg. Nu
erover gesproken is door de heer K. J. de Jong, meen
ik, dat ik mij op deze manier daarbij aan moest sluiten.
Wat het investeringsschema betreft, ik wil me
daarbij niet aansluiten, omdat nu eenmaal alles
afhangt van de mogelijkheden, die er op een goed
moment zijn en dat zijn mogelijkheden, waarin de ge
meente een stem heeft, maar zeker niet de enige stem,
zodat we ons eigenlijk onmiddellijk moeten aanpassen,
wanneer er iets mogelijk wordt. Als degene die het
geld verschaffen moet, de prioriteiten anders ziet dan
wij, dan leg ik me daar bij neer.
De heer Kamstra: Het klonk enigszins bezorgd,
toen het College op blz. 6 van de Aanbiedingsbrief,
sprekende over het financiële perspectief voor 1965,
een waarschuwing liet horen tegen een optimistische
beschouwing van het tekort, omdat in het verleden de
rekening door overschotten uiteindelijk een gunstiger
beeld gaf dan de begroting. Het begrotingstekort dreigt
andermaal een sterke rem op de ontplooiing van acti
viteiten der Gemeente te worden en daarmede dient dus
sterk rekening te worden gehouden bij de behandeling
van het werkprogramma voor 1965, zoals we toch deze
begroting mogen noemen. Dat is ook logisch, want het
is een financieel programma. Ondanks die rem worden
in de Aanbiedingsbrief verschillende objecten ter be
oordeling gegeven. Men zal van het College en de Raad
toch ook niet verwachten, dat men met de armen over
elkaar gaat staan wachten tot aan de financiële hemel
weer enigszins licht gaat flonkeren.
Het klinkt wat cliché-achtig, doch mèt anderen wil
ik namens mijn fractie dank brengen aan al degenen,
die aan de samenstelling van de Aanbiedingsbrief heb
ben meegewerkt. Er is door het Gemeentebestuur dit
jaar meer openheid gezocht bij het doen van mede
deling aan de burgerij van de mogelijkheden voor en
moeilijkheden van de gemeente Leeuwarden in het nieu
we begrotingsjaar. De hier verschijnende bladen deden
steeds hun best hierover nieuws te verschaffen, maar
daarnaast heeft de Wethouder van Financiën door mid
del van het blad der Leeuwarder Gemeenschap mede
deling gedaan, hoe de zaken precies staan. Een ieder
die kan lezen en eerlijk wil en kan oordelen, heeft kun
nen begrijpen, dat men hier de kritiek een slag voor
is geweest. Ik meen, dat door de Wethouder met het
geschrevene goed werk is gedaan. Namens de fractie
mag ik zeggen, dat wij het in grote lijnen eens zijn met
het beleid van het College en het daarvoor dank bren
gen. Natuurlijk is er wel eens verschil van opvatting.
Als wij het in de secties gesprokene nalezen, ontdek
ken we dat ook. Maar over het geheel was de kritiek
in de secties welwillend. In het afgelopen jaar is ook
wel eens een injectie toegediend en nu doet de prik
van een injectienaald altijd even pijn, doch heel gauw
daarna weten we, dat het goed is geweest en dat de
injectie kracht geeft tot vernieuwde activiteit en mis
schien verhoging van tempo. Hoofdzaak is, dat we ge
zamenlijk willen begrijpen, dat bij een ieder de wil aan
wezig is het belang van de Gemeente te dienen. In zijn
onlangs gehouden speech voor het Zakencentrum heelt
Mr. Foppes gezegd: In 1980 rekenen we op 95.000 in
woners, bij dezelfde groei als in de afgelopen jaren. En
die is niet bijzonder groot, maar het is geen droombeeld,
het is realiteit. En het gezegde van U, mijnheer de Voor
zitter, dat er sinds de oorlog in totaal evenveel
mensen uit Leeuwarden vertrokken zijn als er nu
wonen, is ook een brok realiteit. In de periode
1945 tot 1963 hebben zich hier gevestigd 81,737,
personen, terwijl vertrokken zijn 88.323. Het aan
tal inwoners per 1 januari 1963 is 85.709. Wij moe
ten van die laatste realiteit af en in sneller tempo naar
het eerste uitzicht toe. De termijn 1980 duurt mij eigen
lijk wel wat lang. Ik zou het zo graag nog volop mee
willen maken, maar dat is natuurlijk geen gemeente
belang, dat is eigen belang. Voor die toekomst in 1980
of eerder leggen we in het heden de basis. Zullen wij
een stad weten te bouwen, die woongelegenheid biedt
voor 95.000 tot 100.000 inwoners volgens de hogere
eisen die men steeds meer gaat stellen? Zullen wij be
staansmiddelen weten te creëren, m.n. industrieën we
ten aan te trekken? Zullen wij in onze stad de moge
lijkheden hebben aan onderwijs, recreatie, gezondheids
zorg, cultuurbeoefening, maatschappelijk werk, kortom
aan welzijn, die de moderne mens nodig heeft om zich
in onze stad wel te bevinden? Tegen deze achtergrond
zou ik de voor ons liggende begroting willen zien. Onze
stad is in de 20 jaar na de oorlog belangrijk van aan
gezicht veranderd. Er zijn nieuwe wijken gebouwd in
west, oost en zuid en we hebben het afgelopen jaar
een belangrijk element van afronding gekregen door
het openstellen van de nog niet voltooide rondweg. In
tussen, de bevolkingstoename in de laatste tien jaren
is niet groot geweest. 1954: 81.366, 1964: 85.703. De
nieuwe wijken zijn dus bezet ten gevolge van een ver
plaatsing binnen de stad. Willen wij uitbreiding krijgen,
dan zal er beduidend meer gebouwd moeten worden.
In dit verband wijs ik er op, dat de verstrekte cijfers
over de woningbehoefte geen rekening houden met een
stijging van de bevolking. Zij houden uitsluitend reke
ning met de bestaande behoefte en geven desalniette
min aan, dat wij het niet redden. Ik weet, dat wij af
hankelijk zijn van het toegewezen bouwvolume. Klach
ten hierover passen ons nauwelijks, als wij het toege
wezen volume niet tijdig weten te benutten. In dit ver
band verheugen wij ons erover, dat er op dit moment
goede bouwplannen zijn, hoewel we nog gelukkiger zou
den zijn met versnelde afbouw. En nu constateren wij
met genoegen, dat het College door tijdige uitbreidings
plannen, tijdige aankopen van gronden en tijdig bouw-
rijpmaken van verworven gronden ik denk aan het
Aldlan iedere stagnatie tracht te voorkomen.
In dit verband wil ik nog een opmerking maken over
het vraagstuk van de onteigening. Uiteraard prefere
ren we goed overleg en minnelijke schikking. Echter
in deze situatie niet, als dit gepaard gaat met onver
antwoord tijdverlies. Als het College tijdig met de be
trokken eigenaars in overleg is getreden, zullen we
het steunen bij een eveneens vrofc. tijdig beginnen van
een onteigeningsprocedure ingeval de onderhandelingen
dreigen vast te lopen.
En nu we het toch over een slagvaardig beleid heb
ben t.a.v. woningbouw, wil ik ook nog de opmerking
kwijt, dat wij graag het College een grote mate van
opmerkzaamheid en desgewenst een krachtig ingrijpen
aanbevelen t.o.v. het verschijnsel van het te lang on
bewoond blijven van vrije sector- of van ten verkoop
aangeboden woningen.
Even belangrijk als het beschikbaar zijn van wonin
gen is de bestaansmogelijkheid voor de bevolking.
Daarbij is het toverwoord van deze tijd „industrialisa
tie". Misschien is de spreuk van de toekomst: dienst
verlenende sector. De industrialisatie, goed op gang ge
komen sinds de kernaanwijzing, wordt voortgezet. Er
worden ons dus nieuwe kansen geboden. Uit de gege
vens t.a.v. de industrie blijkt, dat het College ter zake
van de industrialisatie diligent is en uit het antwoord
op de desbetreffende vraag blijkt, dat het College mèt
de directie van het E.T.I.F. overtuigd is van het belang
van de kwalitatief hoogwaardige industrieën. Als het
College in dit verband wijst op de voorwaarde van goed
geschooid personeel, dan vinden we elders in de stuk
ken aanwijzingen, dat er hoopgevende plannen zijn
(L.T.S., H.T.S.) Dat het College de uitwerking hiervan
bespoedigt en daarmee de voorwaarde schept voor kwa
litatief goede industrieën, is onze vurige wens.
Belangrijk voor de aantrekkingskracht voor industrie-
en is ook de bereikbaarheid, niet alleen vanuit het wes
ten en zuiden des lands, maar ook vanuit Groningen,
Drachten en het gehele achterland van de kern Leeu
warden, die immers in de conceptie van de Staatssecre
taris als trekpaard zal moeten fungeren voor een groot
omliggend gebied. Deze verbindingen zijn voor een be
langrijk deel rijkszaak of provinciezaak, hetgeen niet
wegneemt, dat we een voortdurend stimuleren van ons
College mogen verwachten en dat hier en daar ook
zien. Onze zaak is intussen te zorgen, dat er aanslui
tingen zijn. En dan denk ik aan de aansluiting op een
weg naar Drachten en aan de lijst van investerings
projecten, te besteden in 1966 en volgende jaren (Wan
neer zien we wat op papier en aan de aansluitingen
op de rondweg. Daarin is op het ogenblik een knelpunt
in letterlijke zin ontstaan, n.l. het Oostergoplein, waar
ook in de secties en zojuist nog door de heer Bootsma
in zijn algemene beschouwing op is gewezen. In de
toekomst kan een dergelijk knelpunt ontstaan op het
Vrijheidsplein, als de noordelijke rondweg klaar is. Wij
zijn er bepaald door teleurgesteld, dat het Oostergo
plein op de lijst van 1966 en volgende jaren staat en
het Vrijheidsplein niet eens is genoemd. Er zijn meer
knelpunten in de rondweg: de spoorbaan kanaal Em-
makade, maar daaraan wordt reeds nu, overigens te
laat dit echter buiten onze schuld gewerkt. Naar
mate die verbetering vordert, wordt de toestand bij de
genoemde pleinen nog slechter. Was een gelijktijdige
aanpak nu werkelijk niet mogelijk?
Tenslotte is daar het complex van de voorzieningen
t.o.v. onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijk
werk, jeugdvorming en recreatie. Sommige zal de ge
meentelijke overheid zelf ter hand moeten nemen; in
andere gevallen zal zij meer tot taak hebben de initia
tieven van de burgers, tijd- en overheidsgeld besparend,
burgerzin bevorderend, te stimuleren, financieel te steu
nen en te coördineren.
Wij zijn het volstrekt oneens met het raadslid, dat
als zijn oordeel uitspreekt, dat de Gemeente voorrang
behoort te geven aan haar eigen openbaar onderwijs in
nieuwe wijken.
Bij de verschillende begrotingsstukken hopen wij nog
nader terug te komen op de diverse werkterreinen, zo
juist genoemd. Deze zijn voor de bewoonbaarheid en
leefbaarheid in onze stad van groot belang. Wij zullen
ter zake wellicht meer dan in het verleden moeten
doen, willen wij dat opzienbarend wegtrekken van men
sen uit Leeuwarden voorkomen. Nu zou ik willen vol
staan met twee kanttekeningen:
le. T.a.v. het onderwijs en het maatschappelijk werk
hebben wij een behoefteschets gekregen. Voor alle sec
toren: jeugdwerk, volksgezondheid en culturele vor
ming, zou dit van het grootste belang zijn. Warm aan
bevolen dus voor de begroting van 1966;
2e. Naarmate het inzicht groeit in de behoefte,
zal ook het inzicht rijpen, dat de Gemeente een
belangrijke taak heeft t.a.v. het tot samenwerking
en taakverdeling brengen van degenen, die op een
bepaald terrein een deeltaak vervullen. Wij heb
ben in het verleden aangedrongen op samenwerking
tussen ziekenhuizen. Wij zien op het terrein van het
veelsoortig maatschappelijk werk coördinatiepunten
n.a.v. het gemeentelijk initiatief. Wij hebben iets ver
nomen van het bijeenbrengen van schoolbesturen, die
plannen hebben in het Ielan, en wij juichen dit toe. Wij
zien echter nog vele terreinen braak liggengezondheids
zorg, bibliotheken, onderwijs, en wij sporen het College
aan met voortdurende voortvarendheid ook op dit ter
rein te werk te gaan.
Als onze fractie meent straks op verschillende pun
ten te moeten ingaan, dan is het mogelijk, dat dit
kritisch zal zijn. Dat neemt echter niet weg, dat wij
volle waardering hebben voor hetgeen het College met
beperkte middelen en in voortdurende afhankelijkheid
van hogere overheden in zaken van het grootste belang
soms heeft weten te bereiken en blijkens deze begro
ting ook nastreeft. In die waardering willen wij graag
de vele medewerkers van onze gemeente betrekken,
alsmede de vele burgers die zich met hun geld en hun
persoon inzetten voor zo vele zaken, variërend van
onderwijs tot bejaardenzorg, die voor onze stad van
groot belang zijn.
Ik meen, dat ik het hierbij wel mag laten. Moge de
goede God de Voorzitter, de Wethouders en allen die
hen mochten bijstaan en adviseren, in samenwerking
met de Raad, kracht, wijsheid en werklust geven, op
dat ook voor 1965 düt kan worden gedaan, wat in het
belang van de Gemeente nodig is.
De Voorzitter schorst de vergadering voor de thee
pauze.
De Voorzitter heropent de vergadering.
De hear Santema: Nei al de wurden dy't hjir al
sein binne, sil ik der net folie mear oan ta dwaen, to
mear ek, om't in hielebult fan dy gedachten, troch
foarige fraksjefoarsitters nei foaren brocht, ek troch
üs ünderskreaun wurde. Wy binne hjir byelkoar yn
in riedseal, dy't oan beide kanten bidrige wurdt fan
lawaei. As wy byg. tinke oan it lawaei yn'e loft, dan
tinke wy tagelyk oan Ljouwert as lofthaven, hwat op
himsels prachtich yn'e sintrumfunksje passé soe, mar
hwat eilaes net it gefal is. It komt der op del, dat wy
alle dagen konfrontearre wurde mei in öfgryslik la
waei. Dat is hiel spitich. Yn it jier dat nou efter üs
leit, meije wy dochs konstatearje, dat de stêd Ljouwert
troch it bilied fan B. en W. en de Rie goed foar it
ljocht kommen is. Dat is in reden ta bisündere for-
hugenis. Wy binne yn dy tyd ek yn de gelegenheit steld
om ris in bisyk to bringen oan de „metropoal fan it
noarden", sa't men dan seit, oan Grins, en de Rie fan
Grins hat hjir ek west. En dat binne feiten, dy't wy
tige tankber konstatearje.
Fierders kin ik ek net neilitte nammens üs fraksje
to sizzen, dat de ekskursy dy't wy foar inkele dagen
hawn hawwe, sy it dan ek yn in minne tiid üs
dochs wol tige fruchtber liket. It ynstitüt fan ekskursys
nei gemeenten büten Fryslan en ek yn de gemeente
seis, moat, sa liket it my ta fierdere foartgong
nimme, ek yn de folgjende jierren, en it antwurd yn
dizze geast haw ik, mien ik, al foun yn de mem.f.a.
As men de list sjocht fan de wurken, hwer't de Rie
fan Ljouwert dus al goed foar sein hat, oant en mei
31 augustus, en it sifer fan f 40.000.000,dan kin
men fêststelle, dat wy as Rie noch lang net binne,
hwer't wy wêze wolle. En leit men dan dy list fan
ünrendabele ynvestearringen dêrnêst, dan binne wy
noch nearne, soe ik sizze. Dan bliuwt der by alle to-
fredenheit oer it bilied fan B. en W. en fan de Rie by
jinsels dochs altyd in üntofredenheit oer, dat wy yn
dizzen noch net fierder kommen binne.
Fierders freegje ik my öf, as ik dit sa sjoch, oft de
hüshalding fan de Gemeente net bigjint to lykjen op
de hüshalding fan de Provinsje. Foar wegen en brêgen
sjoch ik op de list fan ünrendabele ynvestearringen oan-
jown stean it üntsachlike bidrach fan f 78.000.000,—.
En de fierdere greate post is dan dy fan „Sport en
Recreatie". Foaral dy earste post wiist der op, hoe ünt-
sachlik djür in gemeentehüshalding lyk as dy fan Ljou
wert op it eagenblik is. Wy kinne yn de takomst net
sünder goede forbiningen mei it fierdere diel fan
Fryslan en fan Nederlan. En wy stelle it resultaet
dat byg. de ütfalswegen allegearre goed yn oarder
binne, ek op hege priis, mar wy moatte net forjitte,
dat ek noch oare wegen, nou just net ütfalswegen,
fan tige folie bilang binne. Sa haw ik earne foun in
passaezje oer de wei fan Ljouwert nei Dokkum by de
Ie lans. In lid fan de Rie murk op: „Het nut van deze
weg is voor Leeuwarden niet groot". As üntslutings.