14
15
wetgedeelte van de woningen en dat zal hem het
meeste interesseren toch al van rijkswege niet het
dure tegenwoordige geld van de markt in rekening
wordt gebracht, maar het goedkopere geld; daarvoor
werd tot nog toe het percentage van 4 in rekening ge
bracht. Daarmee is dus de kwestie voor de woningwet
woningen niet opgelost. Intussen heeft dit ook de
aandacht van de Minister getrokken en uit recente
kranteberichten hebben wij de indruk gekregen, dat
de Minister op dit punt misschien toch ook weer iets
gaat doen. Wij hebben verder kunnen lezen, dat er op
het punt van de opschuivingen iets aanstaande is en
wij willen hopen, dat het ook in Leeuwarden zijn
doorwerking zal vinden.
De Voorzitter: Van de heren Wethouders van So
ciale Zaken en van Bedrijven hebben we intussen al
gehoord, dat er bij de algemene beschouwingen geen
punten waren, waarop zij behoeven te antwoorden.
Dan blijft alleen nog de vraag over, of er nog alge
mene punten zijn, waarvan door mij een enkel woord
gezegd zou moeten worden. Ik geloof, dat het slechts
een enkel punt is.
De heer Bootsma heeft even gewezen op de moge
lijkheid van beheerscommissies. Ik kan hem in dat
opzicht wel namens het College zeggen, dat het, als
in concreto telkens de vraag zal moeten worden be
antwoord op welke wijze in het bestuur van een ge
meentelijke tak van dienst het beste zou worden voor
zien, dan ook stellig de aandacht zal schenken aan de
mogelijkheid die hij genoemd heeft. Het is naar onze
mening de vraag, telkens in concreto, wat de beste
vorm van beheer zal zijn.
De opmerking van de heer De Jong, die min of meer
geklaagd heeft over het feit, dat allerlei voorstellen
enkel zijn aangekondigd, maar nog niet ter beschikking
staan van de raadsleden, is zopas al door de heer
Van der Schaaf beantwoord. Ik geloof, dat ik die wel
voorbij kan gaan, alleen nog wel met deze aanteke
ning, dat die zaken toch in de Raad zullen komen en
dat deze dus alle gelegenheid zal hebben over die voor
stellen van gedachten te wisselen, zij het dan inder
daad, dat de gevolgen voor de begroting op het ogen
blik voor de raadsleden nog niet wel te overzien zijn.
Dan heeft de heer Van der Veen iets gezegd over het
kernbeleid van de Regering. En het is misschien ter
zake dienende, hoewel dit ook niet rechtstreeks de
begroting raakt, daar een enkel woord over te zeggen,
omdat het College van mening is, dat de kritiek van
de heer Van der Veen in haar algemeenheid wel juist is.
Ook het College vindt de van vele zijden op het rege
ringsbeleid gevoerde kritiek in haar algemeenheid te
eenzijdig en te negatief. Te eenzijdig, omdat daarbij
te veel de nadruk is gelegd op het gestelde ontijdige
ombuigen van het beleid en te negatief, omdat te
veel de nadruk is gelegd op het afvoeren van kernen
en dan voorbij is gegaan aan het principiële uitgangs
punt van de Regering, dat dit beleid gericht moet zijn
op de versterking van enkele grote primaire kernen.
En dan zien wij de situatie in Friesland zo, dat Leeu
warden door zijn grootte als enige stad de potentie
heeft om de industrialisatie op het niveau te brengen,
waarop deze moet komen. Dat wil zeggen een niveau,
waarop de industrialisatie het noodzakelijk gevarieer
de patroon van bedrijven en ook van diensten ver
toont, een gevarieerd patroon, dat dan omvat een
volwaardige industrialisering op niveau, met de no
dige mobiliteit, zoals een dergelijke industrialisatie
kent, en een uitwisseling en een scholing van arbeids
krachten. En dan gunnen wij graag aan elke gemeente
het hare. Maar een beleid dat er praktisch op zou
neerkomen, dat aan Leeuwarden niet ten goede komt
alles wat nodig is om het de positie te geven, die het
niet alleen voor zichzelf, maar in zijn functie van het
grote geheel moet hebben, en dat dit aan een andere
kern ten goede zou komen, zouden wij onjuist moeten
achten.
En dan heeft de heer Van der Veen ook nog terloops
even de naam Groningen genoemd. Ook het College
gelooft niet aan de mythe, dat Groningen een functie
zou kunnen hebben als metropool van het noorden.
Wij menen, dat wij als Leeuwarden, hoewel wij Gronin
gen bijzonder vriendelijk gezind zijn, geen enkel belang
hebben bij versterking van de infrastructuur van Gro
ningen en ik kan Leeuwarden dan wel uitstrekken tot
geheel Friesland. Wij zijn van mening, dat Friesland er
bijzonder grote behoefte aan heeft Leeuwarden te bren
gen in de positie, zoals ik die zopas schetste en dat is
mede een reden geweest, waarom wij het investerings
programma aan de Raad hebben meegedeeld. Wij zijn
van oordeel, dat het investeringsprogramma daarom in
de kortst mogelijke tijd geheel tot uitvoering zal moe
ten komen.
Ik meen hiermee dan ook wel wat er aan algemene
opmerkingen op mijn terrein te beantwoorden viel, te
hebben beantwoord.
De heer K. J. de Jong: Ik had aanvankelijk graag
eerst de heer Bootsma willen afwachten, maar nu ik
zie, dat men aan de overzijde nog bezig is met een motie
samen te stellen, wil ik dein wel als eerste beginnen.
Ik ben toch wel een beetje benieuwd, of er een motie
uit de bus komt en dan zouden we die meteen in de
beschouwing kunnen betrekken, maar misschien kun
nen we, als die motie komt, er daarna nog als fracties
over spreken.
De Wethouder van Financiën heeft in zijn beant
woording van mijn betoog op een bepaald moment ge
zegd: De A.R. denken toch altijd nog sterk over de eigen
verantwoordelijkheid van de gemeente. En op dat punt
heeft hij mij even geraakt. Daar ben ik het nu juist
hartroerend mee eens en daarom heb ik er misschien,
meer dan één van de andere sprekers zopas, uitvoerig
aandacht aan geschonken. Dit raakt onze verantwoor
delijkheid en als we ons daarvan bewust zijn, dan zul
len we niet zonder meer zeggen: We nemen deze nota
maar aan, zoals die hier ligt, doch we willen onze ver
antwoordelijkheid daarin juist beleven door eventueel
te zeggen: Het is allemaal prachtig, Wethouder, maar
het kan ook anders dan U het gesteld heeft. We be
hoeven niet zonder meer te accepteren wat het Colle
ge ons in dit geval voorschotelt. Op de opmerking: „U
hebt de personele belasting vergeten", zeg ik: Hele
maal niet; die maakt uiteindelijk in het totaal van die
f 1.248.500,ook nog maar f 73.500,uit, een bedrag,
waarvan de heer Tiekstra zelf stelde, dat het nog niet
zo groot is. Ik heb gedacht, dat dit een punt is, waar
we geen messen over behoeven te trekken; daar zijn
we het wel met elkaar over eens.
Dan zegt de Wethouder, dat mijn uitgangspunt t.a.v.
de rioolwaterzuiveringsinstallatie onjuist is. Ik ben er
inderdaad wel mee bekend, dat niet alle kosten van de
riolering voor subsidiëring in aanmerking komen, maar
alleen die kosten, welke betrekking hebben op de riool
waterzuiveringskwestie. Uiteindelijk houdt ons het
meeste bezig het punt, waarvan de Wethouder zegt:
Het is een zuiver speculatieve vraag, of die investe
ringssubsidies kunnen worden verkregen; daar kunnen
we echt niet op rekenen. En de Aanbiedingsbrief zegt
zelf: Hoewel het o.i. waarschijnlijk is (dus niet specu
latief), dat rijksbijdragen zullen worden ontvangen in
de bedragen die tot en met 1965 voor de zuiveringsin
stallatie moeten worden geïnvesteerd samen 4^
miljoen kan hierop thans niet worden gerekend. En
dat is nu net mijn punt. Als het wel waarschijnlijk is,
dat ze komen en dat U er nu niet op kunt rekenen,
maar misschien over 3 of 4 maanden wel, omdat U
druk aan het onderhandelen is en alle hoop hebt, dat
die waarschijnlijkheid zekerheid wordt, zeg ik: Laten
we dan die lasten nu ook alvast niet incalculeren in de
rioolbelasting, die toch komen moet. Ik heb er n.l. niet
voor gepleit de rioolbelasting niet in te voeren. Ik heb
alleen gezegd: dat deel dat betrekking heeft op het
stuk dat U gesubsidieerd kunt krijgen en dat U nu
ingecalculeerd heeft in de rioolbelasting, kunt U er
naar mijn mening beter uit lichten en het dan maar
dekken uit de algemene reserve. Ik ben er inderdaad
mee bekend, dat de totale laster van de riolering
f 771.245,bedragen, waarvan U 85% wilt dekken. En
daar is die f 210.000,— waarover ik gesproken heb,
maar een deel van. Dus ik geloof, dat het met die on
juiste uitgangspunten, wanneer we elkaar even beter
in de ogen kijken, toch wel wat meevalt. Ik heb ver
volgens meer dit bepleit: Doet U nu niet meer bij de
grondslagen voor de rioolbelasting dan strikt noodza
kelijk is, want U zult die belasting straks, als U met
de rest van de 30 miljoen voor de riolering en riool
waterzuiveringsinstallatie bezig bent, meer dan nodig
hebben. Laten we dan alstublieft direct niet zo hard
van stapel lopen; dan kunnen we niet meer terug. In
het nieuwe begrotingsjaar kunnen we voorlopig wel
uit de voeten met dit geval, want met die anderhalf
miljoen, die dan in 1964 verleend mag zijn, moet nog
begonnen worden. En voordat U daarmee goed en wel
op gang is, weet U wel hoe het met die waarschijnlijk
heid zit. Dat is dus mijn betoog geweest en ik geloof,
dat we, als U mij iets meer kan vertellen over die
waarschijnlijkheid of die speculatie, het in deze mis
schien gemakkelijker eens zouden kunnen worden. En
waarom zouden we dan dat stuk: algemene reserve
voor zulk soort situaties niet gebruiken? Dat hebben
we in het verleden ook meer dan eens gedaan. U komt
cr zelf wel toe, als U eventueel met de nota
met betrekking tot de verhoging van de erfpachtsrech
ten zou komen en de Raad zou die verhoging niet wil
len, te zeggen: Dan is de algemene reserve er ook
nog wel. Ik beooel: dan kunt U die wél gebruiken.
Ik zou juist voor die dingen, die nog min of meer
dubieus zijn, zonder meer niet een dekking willen heb
ben waar we zo moeilijk meer van terug kunnen, ter
wijl we toch die dekking in de toekomst meer dan hard
nodig zullen hebben.
Wat de straatbelasting betreft, de Wethouder heeft
dus wel even gezegd: De oude rioleringen zitten er wel
bij, maar de nieuwe vallen er niet onder. (De heer
Tiekstra (weth.): De oude ook niet.) De oude worden
er dus nu ook uit gelicht. In het verleden waren die er
wel bij. Vandaar de verhoging van 25 op 28%. Nu, dan
kan ik mij daar wel in vinden. Maar U hebt nu juist
over het punt dat voor mij het zwaarste is: de lasten
van de huisvuilophaaldienst en de privaattonnendienst,
die m.i. weinig met de straatbelasting te maken
hebben, nog niet gesproken. Het tekort op de huisvuil
ophaaldienst bedroeg in 1961 f 192.525,en het is in
tussen f 413.155,-geworden en daarvan wilt U dan
f 115.000,dekken. Sinds 1961 hebben we echter de
schade nog lang niet ingehaald door middel van de
hogere rechten en dan wilt U toch daarnaast een straat
belasting die in 1964 f 699.900,of rond f 700.000,
bedroeg en die pas verhoogd is tot f 1.075.000,nog
eens met f 355.000,-verhogen, zodat we van
f 700.000,in 1964 op meer dan het dubbele, n.l.
f 1.429.900,komen in 1965. Dan meen ik, dat de Wet
houder misschien een straatbelastingcomplex heeft,
want dan doet hij maar weer een puntje er bij. (De
heer Vellenga (weth.): Hoe kom je op het idee?) Om
dat het nog niet zo lang geleden is, dat de Wethouder
zelf met de gedachte speelde: Als we niet rondko
men, dan doen we maar weer een puntje bij de straat
belasting, dan zijn we er weer. En dan denk ik; Wat
heeft deze man toch met die straatbelasting voor
Wordt dit niet een beetje te veel van het goede of van
het kwade? Omdat wij deze nota niet op een dusdanige
manier behandeld hebben als de begroting, n.l. in de
secties, met daarop dan antwoorden in de mem.v.a., en
vervolgens bespreking in de Raad, terwijl de begroting
het kernpunt van de behandeling uitmaakt, zou ik het
College in overweging willen geven dit punt, nadat we
er beschouwingen over gehouden hebben, eens tot zich
te nemen om het toch nog eens te bekijken. Eigenlijk
hadden wij dit stuk bij de begrotingsstukken moeten
hebben; dan hadden we er in de secties over kunnen
spreken en er nu ook een antwoord op kunnen krijgen.
Dat ligt niet aan ons; dat is onze fout niet geweest,
als het een fout genoemd zou kunnen worden. Dus als
dit nu zo tot ons komt, heb ik er toch eigenlijk wel
wat bezwaar tegen, het meteen maar af te doen op
deze wijze: De Raad moet dit toch eigenlijk maar aan
vaarden, want wij moeten deze zaak toch zo tot uit
voering brengen; die stelposten moeten we in de be
groting opnemen en dan moeten we uitgaan van de
situatie, die het dekkingsschema aangeeft. Daar heb
ben wij toch wel terdege bezwaren tegen. En op grond
daarvan ben ik persoonlijk althans nog niet zo ver, dat
ik voor 100% kan aanvaarden, wat in de nota gesteld
wordt. Te dien aanzien wil ik mij de vrijheid wel even
voorbehouden. Op zichzelf voel ik er dus wel voor een
dichte begroting te hebben, maar hier valt over tal van
punten nog wel het een en ander op te merken. En te
meer, omdat de kwestie van de erfpachtsverhoging nu
nog niet volledig tot onze beoordeling staat. Juist dat
punt, dat zo diep ingrijpt in de gehele gang van zaken,
zou ik graag bij het gehele dekkingsplan willen bekij
ken. En die nota komt binnenkort. Als die er dus straks
is, dan kunnen we er misschien gemakkelijker over
spreken dan nu.
Nog een enkele opmerking over wat de heer Van
der Schaaf gesteld heeft over de plannen. Ik heb er
wel begrip voor, dat alle plannen nu niet klaar konden
komen. Het is wel meer voorgekomen, dat er plannen
in voorbereiding waren, die we niet konden bespreken
bij de begroting. Maar ik heb, geloof ik, in de vijftien
jaren, dat ik hier zit, nog niet meegemaakt, dat we
zoveel punten uit de begroting gingen lichten en dat
gezegd wordt: Over die punten kunnen we beter nu
niet spreken, want die komen straks wel weer. En dat
kan de ene keer eens anders uitkomen dan de andere.
Vandaar mijn verzoek aan het College: Is het ook
mogelijk, dat U er bij de begroting 1966 zoveel mogelijk
op werkt, dat, voordat de begroting aan de orde komt,
de plannen en de nota's bij de Raad zijn? Dan kunnen
we die in onze beschouwing betrekken. Op zichzelf heb
ik er vrede mee, dat het nu op de voorgestelde wijze
gaat. Ik heb het alleen even willen opmerken. En als
U zegt: Het is niet te vermijden, dan geef ik toe: mis
schien met alle punten niet. Maar met verschillende
punten was het misschien toch wel mogelijk geweest.
Over het kernenbeleid, dat de heer Van der Veen
aangehaald heeft, zou ik ook nog graag iets willen zeg
gen, maar misschien is het beter van niet, want dat
raakt toch eigenlijk slechts zijdelings de positie van
Leeuwarden. Ik ben meer geporteerd voor een andere
kant van de zaak. Ik ben er ontzettend blij mee, dat
Leeuwarden zijn kans hier krijgt, maar ik geloof niet,
dat het voor de 'provincie juist is, dat men die kern-
aanwijzingen te veel betrekt op enkele hoofdpunten.
Men dient het geheel van Friesland juist, als men voor
stimulansen zorgt waar de gehele bevolking ten zeer
ste bij gebaat is. En dan ben ik van mening, dat een
meer gevarieerde oplossing voor Friesland beter was
geweest, wat toch en dat is het punt waar Leeu
warden mee te maken heeft niet afbreuk behoeft te
doen aan het feit, dat Leeuwarden als kerngemeente
wel een heel bijzondere positie inneemt en dat het op
zichzelf nog niet afbreuk behoeft te doen aan de mo
gelijkheden die Leeuwarden heeft, vooral ook wat de
kernaanwijzing betreft. Ik ben het wel met U eens,
vooral wanneer U over infrastructuur-verbeterende wer
ken gaat denken, dat de andere kernen, praktisch ge
zien, niet zulke gedifferentieerde voorzieningsmogelijk
heden kunnen krijgen als de centrale kernen. Maar als
ik zie, dat naast de centrale kernen toch ook tal van
plaatsen als secondaire kernen tot ontwikkeling geko
men zijn, dan stel ik me de vraag: Moeten die niet een
nog verdergaande stimulans hebben dan tot uiterlijk
eind 1968 Daar moet na 1968 nog wat aan vastge
koppeld worden. Ik meen, dat we daar ook van onze
kant wel voor zouden mogen pleiten, zij het dan, dat
het uiteindelijk minder een Leeuwarder dan een pro
vinciale zaak is.
Wat het afkeuren van woningen betreft, zou ik graag
steun verlenen aan hetgeen de heer Bootsma gesteld
heeft. Ik heb de indruk, dat wij op het ogenblik te dien
aanzien in een situatie terecht gekomen zijn, dat we
moeten oppassen, dat we niet te snel afkeuren. Dan
loopt men het gevaar, dat men hen, die tot nog toe
niet geweten hebben, dat hun woning op zo'n korte
termijn afgekeurd zou worden en die daar voor hun
doen een zware investering in gestoken hebben, nu op
een bepaald moment zodanig gaat belasten, dat zij of
enkele buren een bordje onbewoonbaar verklaarde wo
ning" boven hun deur krijgen. Daardoor brengt men
deze mensen, die vaak bijzonder weinig financiën bezit
ten, een harde klap toe. Ik geloof, dat we, als misschien
te snel het begrip „krot" gehanteerd wordt voor een
woning, die echt nog wel een woning kan zijn en
we weten allen wel welk soort woningen het hier be
treft misschien te hard van stapel lopen. Daarmee
bewijzen we de mensen die hier wonen, geen dienst.
En voor de gemeente Leeuwarden is het m.i. op zich
zelf geen bezwaar dit tempo dan iets te matigen, ener
zijds door voort te gaan met het aankopen van wonin
gen en anderzijds door toch niet te hard af te keuren.
Met dit laatste is ook onze woningpositie niet gediend.
Ten slotte nog eens: Ik zou er niet voor voelen,
vooral daar het hier een nota betreft, die een principe-