5 deze bouw ook niet gewenst is met het oog op vol doende open erf achter de panden. Misschien gaat het hier om belemmering van toetreding van licht Het lijkt me toch een behoorlijke afstand, waarop die werk plaats gebouwd wordt. Ik dacht, dat het eigenlijk wel ging- De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Kamstra heeft gezegd, dat de beslissing van de Raad moeilijk anders zou kunnen zijn dan die, welke is voorgesteld, zij het dan, dat straks nog aan de orde komt het punt: „niet-ontvankelijk" voor „ongegrond". Hij spreekt de wens uit, dat het begrip, dat B. en W. zeggen te heb ben voor het bedrijf van de Gebr. Adema, mag leiden tot het vinden van een aanvaardbare oplossing. Ik wil dat wel met hem hopen, alleen, ik moet daar toch bij zeggen, dat ik die oplossing op dit moment nog niet zie. Na de afwijzing van de aanvraag heeft de fa. Ade ma zich met mij verstaan. Toen was het oog gevallen op een andere plaats in hetzelfde uitbreidingsplan, waar eigenlijk ook weer precies dezelfde bezwaren golden. Na hetgeen hier in het stuk is behandeld, is er verder een mogelijkheid gezocht, maar die stuitte op precies dezelfde bezwaren, zodat ik de oplossing waar op de heer Kamstra hoopt, waarop ik met hem hoop en waarvoor ik mij dus ook wel wil inspannen, toch nog niet zie. Men moet er dus niet te licht over denken. Want wat de heer Adema beoogt, is een werkplaats voor zijn onderhoudsbedrijf en die moet hij hebben niet te ver van de plaats, waar zijn clientèle woont. Het industrieterrein is minder geschikt voor bedrijven van dit type. Dat wil ik wel toegeven, maar aan de andere kant behoort dit soort werkplaatsen met lawaaimaken de cirkelzagen, vandiktebanken e.d. bepaald niet in een woonwijk thuis. Ik wil dus blijven zoeken naar een aanvaardbare oplossing, en dat wil het College ook, maar ik moet er bij zeggen, dat ik dat nog niet zie slagen op het ogenblik. De heer Van Balen Walter neemt het stuk ter hand en leest: „De heren Adema dienen derhalve in hun beroep ontvankelijk te worden verklaard" en hij hoort uit de mond van de Voorzitter, dat het besluit beter had kunnen luiden: „niet-ontvankelijk te worden ver klaard". Ik neem aan, dat de heer Voorzitter daarop zal antwoorden. De heer Kingma vroeg zich hetzelfde af. Hij heeft de tekeningen bekeken en heeft die plaats eigenlijk wel gunstig gevonden. Ik weet niet, welke tekeningen de heer Kingma heeft bekeken, maar als het die van het uitbreidingsplan 't Aldlan waren, dan zou hij heb ben ontdekt, dat die plaats zo ongunstig mogelijk is, omdat deze woningen staan op het tracé van een weg, welks aanleg met eenstemmigheid pardon, de heer Heidinga was er tegen, maar dat was om heel iets anders, n.l. om een schiphuisje (Gelach) door de Raad werd goedgekeurd. En op het tracé van die weg staan dan uitgerekend de twee betreffende woningen, zodat ik, als de heer Kingma zegt, dat de plaats gun stig is, hem dit toch wel op deze gronden meen te mo gen bestrijden. Verder is de aanwezigheid van deze in richting naast het ene perceel en bij enkele woonhuizen in de buurt toch bepaald niet gunstig dat wil ik met nadruk herhalen voor het handhaven van een timmerwerkplaats, waar cirkelzaagmachines en van diktebanken e.d. worden opgesteld. Dat moet ik de heer Kingma bepaald betwisten. Dit leidt in materieel opzicht dus tot de conclusie van handhaving van het voorstel en ik zou gaarne aan de Voorzitter de kwestie van het ongegrond- of niet-ontvankelijk zijn van dit beroep willen overlaten. De Voorzitter: ïk wil dat graag doen in antwoord op de vraag van de heer Van Balen Walter. Ik heb zo pas al gezegd, dat dit voorstel tot mijn spijt in deze vorm er door de drukte even tussendoor is geglipt. Wat in de tweede alinea van het voorstel staat, is juist; aan de termijn van beroep, voor zover die in de wet is genoemd, en ook aan de andere eisen van be roep is voldaan; daarin zou dus geen reden zijn gele gen voor niet-ontvankelijkheid, maar er is wel een andere reden voor niet-ontvankelijkheid, n.l. deze, dat het hier gaat over een beroep tegen een weigering van Burgemeester en Wethouders om een ontheffing te ver lenen. En de wet of beter gezegd de bouwverorde ning voor het stedelijk gebied kent tegen die weige ring geen beroep bij de Raad. Omdat dus geen beroep open staat bij de Raad, was het beter geweest bij af wijzing van dat beroep het woord „afwijzing" had misschien als neutraal woord ook wel gebruikt kunnen worden te spreken van niet-ontvankelijk verklaren van deze appellanten in hun beroep, n.l. ik herhaal - omdat de Raad geen bevoegdheid heeft om over dit beroep te oordelen. Ik hoop, dat ik het de heer Van Balen Walter nu iets duidelijker heb mogen maken. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 383) De hear Miedema: By de bihanneling fan dit punt om to kommen ta in forbettering fan it gemeentlik Slachthüs, past, leau ik, yn it earste plak in wurd fan tank oan it Kolleezje foar it feit, dat dit ütstel nou ré foar üs leit. Ik siz dit, omdat by dit ütstel twa parti- kuliere bidriuwen ünderbrocht wurde yn it gemeentlik Slachthüs, hwerby ien eigen opstallen krijt op it ge meentlik terrein. Dit punt iepenet wide perspektiven, hwant as men dus in slachthüs bout, greater' as yn eigen gebiet needsaeklik is, dan docht him dêrmei by my de fraech foar: Hoe great moat it dan wurde? Is it ütstel dat hjir op tafel leit, fuortkommen üt in birekkening fan hwat nou ekonomysk it béste gehiel is Hoe great moat it wurde om ekonomysk op de leechste priis to kommen Is dit ta stan kommen op dizze ba sis: Dit oanbod fan slachtingen hawwe wy, dus wy moatte in hüs bouwe, dêr't hwat yn slacht wurde kin? Ik bin wol nijsgjirrich nei it antwurd, dat ik op dizze fraech hoopje to krijen. In oare fraech is: Hoe great moat yn de takomst it Slachthüs yn Ljouwert wurde En dy is frij slim to biantwurdzjen, leau ik, hwant net ien kin fier yn de takomst sjen op dit momint. Wol sjogge wy yn it ge- hiel fan it ekonomysk libben in konsintraesje fan bi driuwen. En mocht der op dit gebiet yn de takomst in mooglikheit wêze mear bidriuwen oan to lüken foar it gemeentlik Slachthüs to Ljouwert, dan leau ik, dat wy as Gemeente, ek mei it each op de posysje fan de Ljouwerter fémerk, goed wekker wêze moatte. Op dizze eventuele takomst kinne wy nou net in tige great slachthüs bouwe, mar ik leau wol, dat wy mis kien by de bou fan hjoed rekkening halde kinne mei de forbou fan moarn. En ik wie wol nijsgjirrich, oft dêr yn dizze bouplannen ek rekkening mei halden wurdt. Hwat de kontrakten mei de F.C.E. en de fa. Bra da bitreft, soe ik it sa formulearje wolle: Sa kin it sa- hwat krekt. Wy moatte üs wol réalisearje, dat der, as dizze beide firma's har omset yn totael per jier bilangryk under de trije miljoen kilo bliuwt, wol in hwat heger taryf birekkene wurde sil, mar dat de Gemeente dêr in strop oan hat. Wy kinne it hjirre lykwols net allinnich bisjen fan gemeentewege, wy moatte ek de kant fan de firma's sjen. En dan haw ik der wol each foar, dat dy fan har kant al in aer- dich stapke dien hawwe. Fierders wurdt der yn it riedsbrief in wiziging fan de heffing fan de slachthüsrjochten oankundige. Ik leau, dat dizze ütstellen tige réeel binne, mar dochs wie it ynteressant, mien ik, forgelikingsmateriael to hawwen üt forgelykbere bidriuwen. Hwant ek by it oanlüken fan eventuele oare slachtingen bliuwt der altyd in konkurrinsjeposysje oer èn de fraech: Hoe draeit it mei de kosten? Dus ek foar in eventuele üt- wreiding spylje dy kosten in rol. It gehiel fan dit üt stel oersjende, kinne wy as fraksje der wol mei ak- koart gean, alhoewol wy üs derfan biwust binne, dat wy hjir as Gemeente bipaelde risiko's nimme; mar dy moatte wy ek nimme. Binarm.ien de öf to sluten kontrakten hiene wy wol solider sjen wollen. En dochs wol ik oan de oare kant ek myn wurdearring ütsprekke foar it ütstel, sa't it hjir foar üs leit. De heer Weide: Ik geloof, dat het een goede ge dachte geweest is van het College om, zoals enkele weken geleden geschiedde, met de Raad een bezoek te brengen aan het abattoir. Want werkelijk, zoals dit abattoir erbij ligt, is verbouwing zeer zeker wel nood zakelijk. Ik heb zelfs met de gedachte gespeeld, of het niet beter zou zijn om een geheel nieuw abattoir te bouwen. Hier kom ik straks met een kort vraagje op terug. Ik ben ook gelukkig, dat wij hier weer twee nieuwe bedrijven in de stad gevestigd zien. Een vraag in het kader van wat staat in de raads- brief, n.l., dat getracht zal worden om een bijdrage te krijgen uit het reeds bekende E.E.G.-fonds. Nu heb ik ergens anders gelezen, dat men, als men een bijdrage wil hebben uit dit E.E.G.-fonds, aan de bouwvoorwaar- den van dit fonds moet voldoen. Is hier met de ver bouwing voldoende rekening mee gehouden? Het volgende punt is dit: Ik kan mij indenken, dat de produktie in dit abattoir door moet gaan, gezien ook de reeds er in gevestigde bedrijven. Heeft deze ver bouwing bijzonder grote invloed op het produktiepro- ces Verder heb ik kunnen lezen in een verslag van de ledenraad van de F.C.E.dat die het laatste jaar nogal in opspraak is geweest en misschien is het College hiermee bekend, maar mij is niet duidelijk, wat deze coöperatie hiermee bedoelt. De F.C.E. laat n.l. haar vee nu slachten in het gemeentelijk Openbaar Slacht huis te Leeuwarden, terwijl wekelijks nog regel matig varkens van het C.V.C., (de Coöperatieve Vlees centralete Assen geleverd worden. Bestaat er in de toekomst ook kans, dat de F.C.E. los zal komen van deze Coöperatieve Vleescentrale? Of is toch weer een concentratie te verwachten? Ook de heer Miedema heeft hierover gesproken. Zullen ook de varkens, welke in de toekomst hier in het abattoir zullen worden ge slacht, straks naar Assen worden gebracht, omdat daar het bedrijf ook weer aanzienlijk zal worden uitgebreid? Verder wordt nog vermeld: „Wat het slachten in het Leeuwarder abattoir betreft, is wel gebleken, dat bij vee- en vleescoöperaties in andere provincies deze ont wikkeling met belangstelling wordt gevolgd. Kan het College mij ook opheldering geven van wat hiermee wordt bedoeld? Wordt dit als een experiment gezien? De heer Pols (weth.)Ik zou vooraf eigenlijk wel een heel verhaal kunnen vertellen, wat we allemaal hebben moeten doormaken, voordat we vanavond in de Raad met dit voorstel konden komen. Nadat in 1961 de Raad het krediet verstrekte om te komen met plannen voor de verbouwing van het Slachthuis, zijn wij bij andere slachthuizen in het land eens rond gaan kijken en is er uiteindelijk een plan gekomen. Ik meende, dat het was bij de begrotingsbehandeling 1963, dat we gezegd hebben: Het plan is klaar en we kun nen hiermee in de volgende raadsvergadering komen. Dit is niet doorgegaan, want inmiddels kwam de fa. Brada, die haar bedrijf in Oostermeer zou opheffen en naar Leeuwarden overbrengen. Dit heeft ten gevolge gehad, dat we de plannen geheel moesten omwerken, dat we weer moesten onderhandelen om uiteindelijk dit ook mogelijk te maken en toen we daar zowat mee klaar waren, kwam de F.C.E. en ging het gehele plan weer aan de kant. Toen is er een geheel nieuw plan gemaakt. U begrijpt, dat hiervoor heel veel onderhan delingen noodzakelijk waren. We hadden hier met men sen te doen, die geregeld in de handel zitten. Ik wil niet zeggen, dat dezen over het algemeen het onderste uit de kan willen hebben, maar wel willen zij scherp onderhandelen. Er moet hun dus wel een behoorlijk tegenspel gegeven worden en dat is vaak niet eenvou dig. Ik herinner me nog, om een klein voorbeeld te noemen, dat we op een gegeven moment op het punt waren met één van de firma's tot een akkoord te ko men en dat ik gezegd heb: „Nu ligt daar het contract en nu mag U het doen, maar U mag het om mij ook laten. Zo ligt het en verder wordt er niet meer ge praat." De heren vroegen schorsing. En de directeur van het Slachthuis kwam met de vraag: Speelt U dit nu niet te scherp, want stel U voor, dat ze zich nu eens terugtrekken Afwachten. De heren kwamen weer binnen en we hebben nog een kleine schermutse ling gehad over eventuele medewerking aan het toe kennen van woningen. En toen kregen we dan geluk. Maar ik wil U wel zeggen, dat de handen mij wel eens pijn hebben gedaan; deze kerels slaan vrij zwaar toe. En dat ben ik nog niet gewend. Het plan ligt nu op tafel en ik geloof, dat het heel erg nodig is, dat wij nu zo vlug mogelijk opschieten. Ik herinner me nog dat kan 12 a 13 jaar geleden zijn dat bij de begroting door verschillende raadsleden de opmerking is gemaakt, dat nu toch eindelijk aan dat Slachthuis iets moest ge beuren. Er zijn toen ook al plannen geweest. En nu weet ik wel, dat we nogal heel wat gedaan hebben buiten het eigenlijke Slachthuis om: aan de kleed- en wasgelegenheid en aan de cantine. Ook zijn het labo ratorium en het kantoor vernieuwd. Maar aan het Slachthuis zelf moet nog veel gebeuren. Nu geloof ik, dat dit uitstel één ding voor heeft. Als we nu straks beginnen, kunnen we ook düt toepassen, wat vandaag het meest modern is, al wil ik direct toegeven, dat, als over enige jaren dit slachthuis klaar is, er misschien weer betere methoden zijn, zodat men het, als men het dan zou verbouwen, weer anders zou doen. De techniek verandert tegenwoordig zo snel, dat men eigenlijk, als men klaar meent te zijn, alweer achter is. Ik wil graag trachten de beide vragenstellers te be antwoorden, eerst de heer Miedema. Ik wil hem na mens het College dank zeggen voor de erkentelijkheid die hij heeft betoond voor dit plan. De hear Miedema stelt de fraech: Bouwe wy it nou wol great genöch of is it miskien to great? Dat bliuwt natuerlik mei it bouwen altyd wol hwat in swierrich- heit. Ik wol him dit wol sizze, dat wy fan miening binne, dat, rekkening haldend mei de oantallen dy't üteinliks yn de takomst oanfierd wurde sille, yn de forbou noch in bihoarlike reserve sit. Foaral mei it moderne slachtsjen kin men folie mear as hwat hjoed de dei bart. En dan wol ik it aspekt fan de folkssounens der noch mar büten litte. Op it eagenblik kinne wy lang net oan de tsjintwurdige easken op dit gebiet foldwaen. Mei de aide wize fan slachtsjen, sa't it dus hjoed de dei bart, kinne wy yn plm. tsien bidriuwsüren 150 kij slachtsje en as men aensen ris 6 üren dwaende is, sil dat in oantal wurde, dat leit tusken de 250 en 300. As men dy 6 üren op 10 omrekkenet, dan sit hjir in bihoarlike reserve yn en ik leau, dat it ek goed is, hwant dizze stêd wurdt greater. En as wy witte, hoe't it yn de léste jierren al tanommen is, dan mien ik, dat wy op dit eagenblik foar de takomst ek wurklik rekkening halde moatte mei in greater oantal. Wy kinne neffens my wol rêstich sizze, dat wy in bihoar like reserve hawwe. De hear Miedema seit: Hwat tinkt Jim Kolleezje eigentlik fan mear konsintraesje fan bidriuwen Dat is in hiel slimme fraech. Dêr haw ik ek wol ris mei sitten. Wy witte noch net, hokker kant wy ütgeane. Yn Ingelan docht men byg. op it eagenblik wer oars as yn Amerika. Ik soe dêrom net graech in foarsiz- zing meitsje wolle, hoe't it yn de takomst wurdt. Troch de tarin fan it plattelan sil der miskien mear konsin traesje komme yn de stêd, mar dêr hawwe wy noch in bihoarlike reserve foar en mocht it op'en dür noch wer to lyts wurde, dan sil men, stel ik my sa foar, oer in great oantal jierren wer hwat dwaen moatte. Mar om op it eagenblik presiis to sizzen hoe dy konsintraesje har fuortsette sil en hoefolle jierren men hjirmei ta kinne sil, is net ienfaldich. Ik bin persoanlik fan mie ning, dat wy hjir great genöch bouwe en ik wol de hear Miedema wol sizze, dat by de opset fan it plan der ek wol rekkening mei halden is, dat wy üteinliks de saek rounkrigen. As wy üs earste plan forwêzent- likje moatten hiene, dus allinnich dit bisteande Slacht hüs modernisearje, dan hie dat ütroun op in strop foar de stêd. Ik leau, dat wy nou op it paed binne, dat wy in hiel goede kans meitsje, dat it roun rint, mar dan moat men it ek net wer sa great meitsje, dat it bigjint to wankeljen. Der binne op it eagenblik stêdden yn üs lan, dy't tonnen op in slachthüs talizze moatte. Ik leau net, dat wy dy kant üt moatte. Hwat de kontrakten bitreft, ik haw al sein, dat it in hiel greate swierrichheit is om wetlik fan beide kanten: èn fan de minsken dy't de kontrakten mei üs wy nimme hjir ek as Gemeente in seker risiko, mar as men saken docht, dan nimt men dat altyd; saken dwaen sünder risiko is der net by. Mar fan beide kanten: èn fan de misken dy't de kontrakten mei üs oangeane èn fan de Gemeente, is dat risiko lykwols hiel goed bisjoen en wy nimme ek al wer net mear risiko as heechst needsaeklik is. De heer Weide stelt de vraag: Was het nu eigenlijk niet beter geweest een nieuw slachthuis te bouwen Ik kan U wel zeggen, dat dit punt in het College na tuurlijk ook van alle kanten is bezien. In de eerste plaats dit: T.a.v. een slachthuis moet men er toch wel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 3