20
21
heer Heidinga naar mijn idee volkomen gelijk. Dit
water, waar we toch vaste bruggen over gaan maken,
is niet meer de werkelijke scheiding. De Prins Hendrik
straat bijv. is ook al een uitloper van het stadscentrum;
daar komen ook winkels etc. De werkelijke scheiding
is meer de spoorlijn dan deze gracht, die daar eenmaal
is gemaakt, nadat er een andere was gedempt.
De heer Spiekhout heeft erop gewezen, dat de ont
wikkeling heel vaak onderschat wordt en dat ben ik vol
komen met hem eens. Hij heeft terecht een onderscheid
gemaakt tussen demping van een aantal grachten die
dan ook kwalitatief verschillend kunnen worden ge
waardeerd. De gracht, die wij het Nieuwe Kanaal noe
men, is van minder waarde dan de grachtengordel die
ons winkelcentrum bepaalt. Dat is stellig een juiste
onderscheiding en als hij zegt: Ik bekijk elk stuk water
waarvan demping overwogen wordt, op zichzelf, dan
lijkt me dat een reëler standpunt dan a priori te zeggen
Ik demp geen vierkante meter water; dat lijkt mij be
paald niet een reëel en houdbaar standpunt.
De heer Klijnstra heeft zich uitgesproken voor het
variant-plan, de heer C. de Vries evenwel weer voor
het alternatief .plan; deze heeft gezegd: Laten we de
parkeerruimten buiten de gracht zoeken en dan in de
tweede zone, de achterliggende straten, parkeerruimten
gaan maken. Dat is naar mijn idee minder reëel dan
de mogelijkheden die zich hier voordoen, want de reali
sering van zijn suggestie betekent belangrijke amove-
ringen, n.l. van huizen die nog niet versleten zijn, ter.
wijl hier op open ruimten dezelfde gelegenheid is. Ik
wil helemaal niet zeggen, dat wij er in de toekomst
niet toe zullen kunnen komen om ook buiten de gracht
bepaalde parkeerterreinen te maken, maar dan wil ik
daarbij zeggen, dat een parkeergelegenheid in
het noordwesten, buiten de gracht, bij het Jac. Cats.
plein, door de afstand tot de Nieuwestad die men te
voet moet afleggen, toch beslist niet dezelfde waarde
heeft als die, welke op de plaats van de Zuidergracht
te maken zou zijn, waar men in twee minuten heen
zou wandelen. (De heer C. de Vries: Ik heb een an
dere kant bedoeld dan de Wethouder nu aanwijst, n.l.
het gedeelte tussen Wijbrand de Geeststraat en het
Vliet.) Goed, maar men zou natuurlijk ook parkeer,
plaatsen in het noordwesten kunnen maken, maar die
liggen dan wel ongunstiger dan ten oosten van de
Oostergrachtswal. De laatste volgen onmiddellijk in
waarde op die, welke op de plaats van de Zuidergracht
zouden kunnen komen. Parkeerplaatsen in een „tweede
zone", buiten de gracht, hebben echter het nadeel, dat
tussen deze en het stadscentrum drukke verkeerswegen
moeten worden overgestoken, maar ik zou er wel mee
akkoord kunnen gaan, als de parkeerplaatsen, als door
de heer De Vries bedoeld, als tweede „echelon" zouden
kunnen worden gereserveerd.
Verder vond de heer De Vries een breedte van 11 m
voor de noordtangent een beetje te weinig. Ik geloof,
dat we die niet breder moeten maken, want als we dat
wel doen, dan gaat hij lijken op onze buitenrondweg
en dan pas kan worden gezegd, dat hij verkeersaan.
trekkend is. Ik geloof, dat de breedte van 11 m, zoals
de voorlopige berekening is, wel de juiste is, omdat men
in twee richtingen èn fietsers èn auto's kan verwerken.
De moties van de heer Boomgaardt hoop ik aan het
eind van mijn betoog even te behandelen.
De woorden van de heer Taylor Parkins maak ik
vrijwel alle tot de mijne, zoals al is gebleken uit het
voorgaande.
De heer Jellema heeft gezegd, dat de parkeerruimte
in de buurt van Tulpenburg etc. volkomen gelijkwaar
dig is aan de parkeerruimte op de plaats van de Zui
dergracht; dat is niet helemaal, maar toch wel in grote
mate waar. Elke minuut korter lopen evenwel verhoogt
de waarde van de parkeerplaats.
En dan het toerisme. Op dat punt zeg ik mèt de
heer Heidinga: Wat hebben wij aan een stad, als men
helemaal niet meer bij de punten kan komen, waar
men wil zijn. Het gaat de toerist allereerst om de bin.
nenstad. In de buitenwijken kan hij wel terecht. We
moeten hem echter in de binnenstad, waar hij interes
sante historische dingen hoopt te vinden, zien te krij
gen en dat lukt bepaald niet, als hij in de buurt van
de Goudenregenstraat of in de buurt van de Engelse
straat of weet ik waar moet parkeren. (De heer Engels:
Klanderijstraten.) Dat is een tweede lichting. (De heer
Engels: De eerste.) Neen, de plaatsen, door de gracht
demping vrijgekomen, vormen de eerste lichting en o.a.
de Klanderijstraten de tweede. Degenen, die daar hun
auto zouden moeten parkeren, zeggen: Ach, wat jam
mer, dat ik niet tot in de stad kan komen. Dat gevoel
hebben we allemaal, als we voor een vreemde stad
staan en daar met een auto in moeten penetreren. Als
men denkt: Ik kan mijn wagen hier niet kwijt, dan is
men daar huiverig voor, dan gaat men die stad niet in.
Als bekend wordt, dat in Leeuwarden een ruime par
keergelegenheid bestaat, dan wordt dat juist een aan
trekkelijkheid. Want het aantrekkelijke gedeelte van de
stad is het centrum; de schittering van de toren in het
water e.d., de pittoreske intimiteit van de binnenstad;
daar gaat het de mensen om, niet om de buitenwijken
en men komt ook echt niet om de kantoren van de
Willemskade. De heer Kingma wilde de grachten haast
nog wel verbreden en uitdiepen, want hij wilde er
jachten in hebben, maar dat gaat echt niet meer. (De
heer Kingma: Ik heb niet gesproken over grachten
verbreden e.d.) Neen, maar U heeft het wel gehad over
levendigheid en over passage in de grachten, maar
gondelvaarten e.d. kunnen we ons echt niet meer per
mitteren in deze tijd. (Stem: Functieverlies.) Ja, dat
is zo.
Met aanvaarding van het alternatief-plan gaat ge
paard een versmalling van de gracht hier en daar. Dat
betekent, dat de walmuren aan de ene of de andere kant
verplaatst moeten worden. Dat vraagt zeer vele meters
nieuwe walmuren, wat erg duur is en dat komt dan
ook na 70 jaar weer terug. Maar dat is het niet alleen.
Er moeten dan vijf bruggen komen. (Stem: Dammen.)
Goed. En nu kom ik weer op het functieverlies terug.
Als het dammen worden, c.an blijft er geen enkele func
tie voor het water over, zoals de heer Santema zegt.
Dan is het alleen stilstaand water. Maar ook als het
bruggen worden, verliest het zijn functie, want
het varen is dan beperkt tot een doodenkel roeibootje
dat onder de vaste bruggen door kan. Als men zegt:
We sluiten de vaarroute af en we nemen genoegen met
vaste bruggen, dan wordt op dat ogenblik en niet op
het ogenblik dat gedempt wordt, de functie van
de Zuiderstadsgracht buiten werking gesteld. Dat kan
niemand mij betwisten. (De heer Ten Brug: De vaar.
functie.) Ja, maar dat is de enige functie die deze
gracht in de gedachtengang van o.m. de heer Santema
heeft gehad. (De heer Engels: Maak het zindelijk.)
Ja, het water heeft niet veel zindelijkheid, maar het
kan toch schoonheid hebben. De tegenstanders accep
teren dus reconstructie van de walmuren, aan beide
kanten plus een groot aantal bruggen die een enorme
hoeveelheid geld kosten.
Voorts is nog de vraag gesteld: Wat moet er bij
het huis van bewaring gebeuren De weg daarlangs
kan niet tot stand komen zonder aanpassing van
dat gebouw. Dat is juist. Het is echter niet
juist, dat wij moeten aannemen, dat de gevangenis
daar ten eeuwige dage blijft, want er zijn bij het Rijk
hervormingen in voorbereiding i.z. het gevangenis
wezen. En dat zal er waarschijnlijk toe leiden, dat dit
bouwwerk prijsgegeven kan worden. Mocht het aan het
leggen van de weg toe zijn voordat de gevangenis is
verdwenen, dan blijft er niets anders over dan dat we
hier öf de uitstekende puist afhalen, öf een noodoplos
sing maken, die voorlopig, voor een aantal jaren, een
beetje prutserig lijkt, maar op den duur zullen we
toch op de in het variant-plan geschetste lijn terecht
moeten komen.
We hebben hier nu een vijftal moties van de heer
Boomgaardt. De eerste wil, dat de Vrouwenpoortsbrug
moet blijven liggen; daarmee verband houdt, dat de
amoveringen in de buurt van de Groene Weide belang,
rijk beperkt zullen moeten worden. Ik geloof, dat, als
de heer Boomgaardt dit nu echt in de vorm van deze
moties indient, we dan misschien toch maar het beste
doen over deze motie van handhaving van de Vrouwen
poortsbrug, de situatie daar dus te laten zoals die is,
te stemmen. Ik ben echt niet in staat om daar nu
nog argumenten voor of tegen te berde te brengen die
niet reeds in het geding zijn. Ik zie wel, dat al deze
moties maar door één persoon, zij het dan ook een
hooggewaardeerd persoon, zijn getekend. (Gelach). (De
hear Boomgaardt: Dat mei dochs neffens it Regie-
mint fan Oarder Daarmee samenhangend zijn dat
had, dacht ik, ook wel in één motie gekund de
amoveringen bij de Pier Panderstraat. Ik wil wel zeg
gen, dat de beperkingen die de heer Boomgaardt voor.
stelt, een radicale en op de toekomst gerichte voor
ziening minder goed mogelijk maken. Ik weet niet, of
de heer Boomgaardt de woorden „visie" en „toekomst"
al eens in de mond heeft genomen, maar mocht dat
zo zijn, dan wil ik hem voorhouden, dat die niet ver
enigbaar zijn met deze moties.
En dan de zaak .Visser. Ook ten aanzien daarvan
moet ik bepaald zeggen, dat dit een oplossing is, die
beneden de maat blijft van het plan, zoals dat is
gelanceerd. Wat de heer Visser zou willen, wordt eigen
lijk een onmogelijke puist, op welke oplossing de Raad
die toch in dit geval een oplossing van allure wil be.
naderen, echt niet moet ingaan. Dat beantwoordt
niet aan het karakter en het gehalte van het
overige plan. De oplossing van motie no. 4 is
toch eigenlijk, na wat ik in eerste instantie daar.
over heb gezegd, niet meer nodig. De doorbraak
staat zelfs op het ene plan al anders getekend dan op
het andere; dat op zichzelf betekent al, dat wij hier
helemaal niet de hand voor in het vuur steken, ook de
dienst en de adviseur niet. De vijfde motie tenslotte
zegt, dat de verbinding Emmakade-Wijbrand de Geest
straat niet gemaakt moet worden. (De heer Tiekstra
(weth.): Maria Louisastraat.) T.a.v. dat punt zou ik
persoonlijk geneigd zijn te zeggen, dat het College
niet met voorstellen tot aankoop en tot uitwer
king daarvan zal komen, dan nadat de Raad eerst nog
gelegenheid heeft gehad zich daarover uit te spreken.
(De heer K. J. de Jong: Bij het bestemmingsplan.)
Ja, we zullen daar niet met aankopen enz. begin,
nen, voordat dit in het bestemmingsplan een uitgemaak.
te zaak is. Ik weet niet, of dat de heren andere leden
van het College aanvaardbaar lijkt. (Stemmen van de
B. en W.-tafel: Ja.) Goed, dan zal ik de heer Boom
gaardt de moties 4 en 5 maar teruggeven.
Wat zullen we doen met de motie betreffende de
oplossing-Visser? Wil de heer Boomgaardt die nog
handhaven na alles wat ik gezegd heb? (Gelach). (De
hear Boomgaardt: Ja.) En kan hij niet de twee moties
betreffende de Vrouwenpoortsbrug en omgeving tot
één maken? (De hear BoomgaardtNé.) Nu, dan niet.
Het College ontraadt, dacht ik, aanneming van de drie
moties die zijn overgebleven. (De overige leden van
het College bevestigen dit.) Van de overgebleven mo
ties wordt dus de aanneming ontraden.
De heer Heidinga had het over de bevriezingsveror
dening. Hoe verhoudt die zich tegenover dit plan Het
is inderdaad wel de bedoeling, dat de vaststelling van
dit plan zal gelden als criterium voor de hantering van
de bevriezingsverordening. De heer Heidinga gaat er
van uit, dat die aangenomen is en daarvan wil ik dan
wel, zij het misschien voorbarig, dankbaar nota nemen.
We voelen allemaal wel, dat deze bevriezingsverorde
ning noodzakelijk is, willen wij de zaak niet te ver laten
afgroeien van het doel dat wij ons voor ogen stellen. Wij
stellen ons voor de inkomende aanvragen te toetsen aan
de hand van onze wijsheid, die berust op het basisplan en
in een verder stadium op de detailplannen die de bestem
mingen aangeven. En dan bestaat er natuurlijk ook
altijd nog de mogelijkheid van beroep op de Raad, wat
het de Raad mogelijk maakt om in te grijpen, indien
B. en W. een standpunt zouden innemen, dat de Raad
onjuist voorkomt. Ik kan natuurlijk niet zeggen, dat
in geval A de bevriezingsverordening gunstig en in
geval B ongunstig zou worden toegepast. Men moet
zich ook niet voorstellen, dat de bevriezingsverordening
alleen van toepassing is op dat gedeelte van het plan,
waar rode lijnen getekend zijn, maar op het gebied van
de gehele binnenstad. De op de kaart aangebrachte rode
lijnen, volgens welke het nieuwe plan in hoofdzaak
wordt vastgesteld, zullen uiteindelijk niet uitsluitend
het toetsingscriterium kunnen vormen. Ik geloof, dat
dit verder maar bij de bespreking van de bevriezings
verordening aan de orde zou moeten komen. Er is op
dit ogenblik bepaald niet iets concreets meer van te
zeggen. (De heer Heidinga: De Wethouder zegt nu
b.v.Dat stukje Lange Marktstraat zullen we nader
bij het bestemmingsplan regelen. Hij zet dat dus vrij.
Maar gesteld, dat op de plaats waarover de heer Boom
gaardt een motie indiende, een hotel staat en er zou
iemand komen, die daar een modern kantoorgebouw
zou willen stichten, wat doen B. en W. dan? Op grond
van de verordening is dat pand bevroren, maar er zijn
ook meningen volgens welke dit niet nodig is.) Zowel in
het geval, dat de Raad de rode lijn van de kaart zou
stemmen als in het geval, dat die er op blijft, zou in
een zo dichte nabijheid van een eventuele wijziging van
het plan de definitieve bestemming drie jaar moeten
wachten. Maar dan zijn we op het terrein van de be
vriezingsverordening, die nog niet aan de orde is. (De
heer Engels: Maar die hangt toch ten nauwste samen
met het vaststellen van dit plan; dat ben ik met de
heer Heidinga eens. De burgers kunnen op deze wijze
worden vastgezet.) Ik wil er nogmaals op wijzen, dat
de bevriezingsverordening zelf voor de gehele binnen
stad geldt en dat wij dus daarbij als doel voor ogen
hebben het tegenhouden van een scheefgroeien van
deze plannen. En als hier nu vandaag de dag een aan
vraag zou komen om op de door de heer Heidinga be
doelde plaats iets te mogen bouwen, dan denk ik, dat
B. en W. zouden zeggen: Wij willen proberen daarbij nu
de definitieve toestand, zoals we ons die in het be
stemmingsplan denken, uit de bus te krijgen en zo
niet, dan zal de aanvrager misschien enige tijd moeten
wachten, al zullen we dat bij voorrang moeten gaan
behandelen. Ik denk, dat dat zich zo wel eens zou kun
nen ontwikkelen. Maar, zoals gezegd, de bevriezings
verordening is nu niet aan de orde en er is op het
ogenblik ook te weinig stof ter tafel om daar grondig
over te spreken. Op de desbetreffende vraag van de
heer Heidinga meende ik evenwel in die trant te moe
ten antwoorden.
Ik kan hiermee volstaan.
De Voorzitter: Dan wil ik van mijn kant toch ook
in tweede instantie iets zeggen over het punt van de
demping. Ik zal proberen kort te zijn, want de pauze
is op komst. Er is door verschillende heren gezegd:
Wij moeten visie opbrengen, een visie, gericht op de
toekomst. Ook het woord „progressiviteit" is in dit ver
band gebruikt. Het argument van die sprekers is ge
weest: Het autobezit neemt steeds toe; wij moeten met
het oog op die groei zoveel mogelijk parkeerruimte
creëren en dus moet dit zuidelijke gedeelte van de
stadsgracht maar dicht. Ik zou een ogenblik in plaats
van te proberen met de heren in de toekomst te kijken,
met hen naar het verleden terug willen gaan, n.l. naar
de vorige eeuw. Toen waren hier nog stadspoorten en
stadswallen en was er het Landschapshuis, er was de
Nieuwe Toren, er waren meer grachten dan op het
ogenblik, er waren tal van prachtige renaissance-hui-
zen. Men heeft dit alles in de vorige eeuw opgeruimd in
de gedachte: Wij moeten visie opbrengen voor de toe
komst; in de nieuwe tijd hebben deze stadspoorten enz.
geen nut meer; ze moeten weg. Men meende toen
dat blijkt heel uitdrukkelijk, als men lectuur uit die
jaren leest; ik kan U bijv. de geschiedkundige beschrij.
ving van Leeuwarden van Eekhoff noemen praktisch
unaniem, dat men daarmee ten bate van de stad een uit.
stekend werk deed. En een bijkomend argument, bijv.
bij de afbraak van de Nieuwe Toren en speciaal bij het
dichtgooien van de grachten, was, dat het in stand hou
den van deze objecten zo duur zou zijn. En als we nu
na meer dan een eeuw daarop terugzien, dan vinden
de meesten van ons het buitengewoon jammer, dat
men toen gemeend heeft die visie op de toekomst te
moeten hebben en dat men er geen geld voor over
heeft gehad om deze zaken behoorlijk te restaureren.
Had men dat wèl gehad, dan was Leeuwarden onge
twijfeld één van de mooiste steden van ons land ge
weest, misschien van West-Europa. En men had voor
al de problemen een andere oplossing kunnen kiezen,
zonder dat men aan de leefbaarheid en de functie van
de stad en al die zaken die vanavond genoemd zijn, iets
te kort had gedaan. Integendeel, als men het breder
had gezien, dan had men de vestingwal en de vesting
gracht in de vorige eeuw daar in het zuiden stellig
ontzien. Want daar is de heer Heidinga mis mee: dat
gedeelte gracht is een stuk van de vestinggracht, die
in de 80-jarige oorlog met de wallen is aangelegd en
men heeft daar toen de drie dwingers afgegraven; op
de Wirdumerpoortsdwinger heeft men de Beurs ge.