27 26 wijken aan te sluiten. Of nog een variant zal worden gelanceerd bij de behandeling van het plan tot dem ping van het Vliet, dat de Raad binnen afzienbare tijd zal worden aangeboden? Men kan natuurlijk op alles wel een variant bedenken, maar ik wil die vraag graag nog eens even in het College ter sprake brengen. De heer Jellema wijst er op, dat de Froskepölie tus sen de industriegebieden is gelegen, maar hij zegt, dat hij daar tenslotte toch geen overwegend bezwaar te gen heeft. Die is inderdaad niet al te groot, maar het valt toch nog wel mee. Met de zuidoostelijke wijk kun nen we ook nog een andere kant op dan is aangege ven; het zou ook nog een woonwijK kunnen worden. De grond ten noorden van deze wijk en ten zuiden van de spoorlijn is bepaald gedacht als industriegebied. De heer Parkins heeft tot mijn genoegen waarde ring voor het feit, dat de dorpen als zelfstandige een heden zijn gehandhaafd. Dat is inderdaad een leidende gedachte, ook in het plan. Hij vreest, dat de Groninger straatweg een overbelasting zal gaan vertonen, als de nieuwe wijken ten zuiden en ten noorden daarvan tot stand zullen zijn gekomen en daarop zullen uitwegen. Ik wil er wel op wijzen, dat in de voorliggende concep tie het Vliet na demping dus ai veel verkeer overneemt en tegen de tijd, dat we daar bezig zijn, is er ook wel een weg naar Drachten, die het verkeer naar die plaats, dat nu voor een belangrijk deel over de Groningerstraatweg gaat, zal overnemen. Deze laatste wordt dus wel ontlast, maar daar tegenover staat inderdaad, dat de belasting verzwaard wordt door de woonwijken die daar komen. Verder zullen twee lokale verbindingen ook hun deel er van af nemen. Een feit is, dat de Groningerstraatweg duidelijk een heel belangrijke functie krijgt en als het t.z.t. mocht blijken, dat deze overbelast is, dan moeten er maatregelen wor den genomen. Daarvoor is in het plan de ruimte wel aanwezig. De heer Taylor Parkins heeft nog niet duidelijk de aansluitingen van de nieuwe wijken op het oosten van de stad kunnen zien. Het spreekt vanzelf, dat die er moeten komen en de betreffende lijntjes staan op de hier aanwezige kaart. De heer Taylor Parkins heeft verder nog gedacht, dat het misschien goed zou zijn om de meest zuidwes telijke van de industriegebieden in het noordwesten te switchen met het ten zuiden daarvan gelegen woonge bied. Die gedachte zou ik niet zonder meer willen over nemen, omdat als van de woonwijk de helft wordt af gesplitst, deze te klein wordt om op eigen benen te kunnen staan. Dan zou daar niet een voldoende aantal mensen wonen om zover van het stadscentrum een min of meer eigen leven te kunnen leiden. Dat is mijn eerste reactie op de opmerking. Daarmee moet ik op dit ogen. blik wel volstaan. De heer Klijnstra wilde de vliegbasis laten verhui zen naar een andere plaats. Dat bevreemdt mij een beetje. Ik had gedacht, dat hij hem had willen afschaf fen. (Gelach). Maar als dat niet kan, dan bent U na tuurlijk realist genoeg om te zeggen: dan maar ver huizen. Wij zouden het eigenlijk in bepaalde opzichten ook wel willen, want dat vliegveld is hier echt niet een lekker element. Wanneer dat terrein vrij zou kun nen komen voor andere doeleinden, dan zou ons dat uit stedebouwkundig oogpunt wel aangenaam zijn, maar wie weet, hoe de ontwikkeling van de vliegtuig- kunde is. Misschien hebben de vliegtuigen hun langste tijd gehad en gaan we een tijd van raketten tegemoet, al lijkt dit nog niet onmiddellijk aanstaande. (De heer Klijnstra: Ik heb gevraagd of het College moeite voor de verplaatsing van het vliegveld wil doen.) We heb ben daar wel eens de voelhorens over uitgestoken, maar het lijkt op het ogenblik niet erg reëel om daar voor te gaan ageren. Dus ik zou zeggen: Ik kan op het ogenblik geen toezegging dienaangaande doen. De heer C. de Vries vroeg wat een klein vier kantje ten noorden van Wytgaard zou kunnen voor stellen. Dat zou kunnen zijn bijzondere bebouwing en dat kan dus verschillende dingen zijn. Het College heeft hierbij wel eens gedacht aan een crematorium. Als het crematoriumgebruik zodanig toeneemt, dat Groningen voor het noorden niet meer voldoende is en de behoefte zou ontstaan om ook bij Leeuwarden een crematorium te vestigen, dan leek dit wel een ge schikte plaats. Dat neemt niet weg, dat dit volgens de aanduiding op de kaart ook iets anders zou kunnen zijn. Staat het tracé van de rijksweg vast of is daarin nog wijziging mogelijk? Ik wil daarop antwoorden, dat het op de hoogte van de tijd is. Het sluit dus aan op de opvattingen die op het ogenblik bij de Rijkswa terstaat en de Provinciale Waterstaat bestaan, maar of dat niet nog eens gewijzigd zal worden door Rijk of Provincie, is mij niet bekend. Het zal in ieder geval wel in hoofdzaak, gelijk blijven en dan in deze zin, dat daar de woonwijk Bilgaard nog ten zuiden van de weg zal kunnen blijven. Dat lijkt eigenlijk wel een vast staand gegeven op dit ogenblik. Maar of ergens een kronkel een beetje anders gaat worden, daar zou ik de hand niet voor in het vuur durven steken. Het kruispunt bij de stad en het vliegveld zijn echter ook wel vaststaande gegevens. En dan heeft de heer C. de Vries ook nog gezegd: Wij moeten in deze verbindingen aan ongenjkvioerse kruisingen denken; dat zijn we helemaal met hem eens. Ais hij de kaart nauwkeurig beziet, dan vindt hij daar ook de ongeiijkvloerse kruisingen aangegeven. En ook nog dichter bij de stad zullen ongelijkvloerse krui singen in aanmerking moe,.en komen. Het zal voorlopig wei vrij duur zijn, maar het is toch onvermijdelijk, dat wij die kant uitgaan. De hear Miedema freget noch wer ris om it meitsjen fan de ütwreidingsplannen foar de doarpen to bifoar- derjen en dat is in saek, dy't net nij is. Wy woene wol, dat dat fierder west hie, mar kinne mei de bisteande bisetting fan de steddeboukundige öfdieling net hur- der. Wy hoopje dér noch wer forsterking to krijen. Wy sille lis bést dwaen, dat it meitsjen fan dy ütwreidings plannen safolle mooglik bifoardere wurdt. De heer Kingma vindt, dat de Froskepölie wordt ge schaad door de aanwezigheid van industrie. Dat zal misschien enigszins het geval kunnen zijn. De Froske pölie ligt echter, wat de windrichting betreft, gunstig t.o.v. de industriewijk. Wanneer het meer zuidoostelijk gelegen terrein ook industriegebied wordt, dan ligt dat ook nog niet geheel ongunstig, want bij de heersende windrichting valt het nog mee. We kunnen het pro bleem ook nog anders benaderen en zeggen, dat de in dustriewijk wordt opgeheven door de aanwezigheid van de Froskepölie. De heer Spiekhout vraagt: Moeten de industrieter reinen niet bij elkaar blijven Tot op zekere hoogte wel, maar als het ene terrein vol is, dan moet men een ander terrein hebben; dat is natuurlijk per definitie logisch. Bij realisatie van de geplande industrie in het oosten ligt, als ik de handel, de kantoren en de dienst, verlenende functies in de binnenstad even meereken, het werkterrein in hoofdzaak in het midden van de toekomstige stad en de woonwijken liggen ten noorden en ten zuiden daarvan. Dat is gunstig. Ik geloof niet, dat het juist zou zijn om alle industrieterreinen aan de westzijde te hebben, ook niet om ze in het oosten te verzamelen. We moeten deze situering toch bepaald wel aanbevelen en als dit terrein vol raakt, zullen we in de nabijheid eventueel een ander terrein moeten zoe ken. Maar ik zou er niet voor zijn om dit gewoon aan sluitend te maken: daar moet bepaald wel een onder breking in. In die zin zal de heer Spiekhout er ook niet al te veel bezwaar tegen hebben. De hear Santema hat it oer Goutum hawn. It is dochs wol düdlik, dat Goutum hjirre in apart elemint bliuwt. Wy hawwe net in üntwikkeling bifoarderje wollen, lyk as by Huzum-doarp it gefal west hat, sa, dat it doarp hielendal yn de stedlike bibouwing opnom- men is. Wy hawwe hjirre echt in apart elemint fan halde wollen. It doarp sil dus greater wurde as opt- heden en op eigen skonken stean kinne, mar it is wol düdlik los fan de stêd halden. Der komt dan ek yn in ütwreidingsplan foar Goutum bipaeld gjin heechbou; oan dy heechbou sil op oare plakken wol wer net to üntkommen wêze. Ik leau dus, dat it hjir fol bifredig. jend oplost is, yn elk gefal in oare en bettere oplossing is net to finen. De heer Jellema vraagt tenslotte: Wat voor industrie denken B. en W. aan te trekken? En misschien denkt hij ook wel aan een zekere rubricering van de industrie en een ordening: dit bij dit en dat bij dat. Dat is een lofwaardig streven, ook uit het oogpunt van ruimte- W ""UI lijke ordening misschien, maar de ontwikkeling is wel eens een beetje anders. In de regel wordt een industrie terrein gereed gemaakt en gaan de industrieën zich vestigen op het stuk dat het eerst aan snee is. En zo zal het hier toch ook wel weer gaan. Welke soorten industrie wij bij voorkeur zouden aantrekken? Daar kunnen wij een voorkeur voor uitspreken, maar we zullen toch echt moeten afwachten wat zich bij ons aandient en dat zullen wij bepaald ook moeten trach ten op te vangen. Het is in Leeuwarden niet zoals in Amsterdam en andere steden in het westen misschien, waar men bepaalde industrieën al gaat weren, omdat men maar zeer beperkte ruimte heeft. Men noemt dat dan wel een selectief vestigingsbeleid; men wil dan niet alles hebben wat zich aandient. Zo zijn wij in Leeuwarden dus helemaal niet ingesteld. Wat zich aan dient en waarvoor wij een vestiging kunnen vinden, zullen wij ook accepteren. De heer Spiekhout: Ik heb de toelichting van de Wethouder op het punt van de situering van het in dustrieterrein met belangstelling aangehoord, maar ik ben er niet zo heel veel wijzer van geworden, of het moest zijn, dat ik nu weet, dat het zuidoostelijke in dustrieterrein ook nog best wat anders kan worden. Als hij nu gezegd had, dat van het noordelijk daarvan gelegen industrieterrein woongebied gemaakt kan wor den, dan was ik vlug uitgesproken, maar dat is duide lijk niet zijn bedoeling. Ik blijf het toch niet een goede oplossing vinden om in het zuidoosten nu nog weer een afzonderlijk, vrij groot industrieterrein te maken. Dit gebied leent zich veel meer voor het wonen; het ligt om de Froskepölie heen en de meeste recreatie gebieden liggen ten oosten van de stad. Ik geloof, dat het veel geschikter is voor woon- dan voor industrie gebied. Nu kan men zeggen: Dan komt de industrie aan één kant van de stad en wordt de afstand van de woonkern tot dat gebied vergroot, maar als men ziet van welk een afstand de mensen tegenwoordig al naar hun werk komen, dan is de afstand in kwestie eigenlijk nauwelijks van betekenis. En dan heeft men het grote voordeel, dat men de industrieën dus het minder fraaie gedeelte bij elkaar heeft en het is ook effi ciënter, dat ze bijelkaar liggen doordat ze vaak op el kaar zijn aangewezen. Bovendien heeft de industrie in het westen het voordeel, dat ze aan kanaal en spoor weg ligt. In het zuidoosten is wel een groot vaarwater in de buurt, maar zijn geen spoorwegen. Die moeten daar dan nog gemaakt worden. (De heer Van der Schaaf (weth.)De spoorlijn is toch heel dicht bij.) Dit moet op wat langere termijn bekeken worden; dan moeten we niet al te zeer schrikken om eens een plan te maken, waarover met naburige gemeentebesturen gesproken zal moeten worden. Ik blijf van mening, dat de situering hier ongewenst is, en zou in elk geval de mening van de Raad daar wel over willen horen. Ik meen, dat dat maar via een uitspraak over een motie moet gebeuren, en ik wil deze motie maar meteen bij U indienen; dan behoef ik er verder geen tijd meer aan te spenderen: „De Raad van de gemeente Leeuwarden; spreekt als zijn mening uit, dat situering van de industrie-terreinen in het oosten, ten noorden en ten zuiden van de Froske pölie, ongewenst is en verzoekt Uw College terreinen hiervoor te zoeken in de buurt van de huidige industrie terreinen in het westen." De Voorzitter: Deze motie kan dus nu mede onder werp van de beraadslagingen uitmaken. De heer Weide: Even een korte vraag. Ik herinner mij, dat wij in voorgaande vergaderingen van het College wel eens gehoord hebben, dat er met de gedachte van een tweede rondweg gespeeld werd. Die mis ik eigen lijk in dit plan. Heeft men daar een bepaalde reden voor? In ieder geval wilde ik graag hierover nader ingelicht worden. De heer K. J. de Jong: De heer Spiekhout heeft een motie ingediend en gevraagd naar het gevoelen van de Raad daarover. Nu staan wij dus voor de moeilijk heid, dat de fracties niet intern overleg hebben kunnen plegen. Ik heb persoonlijk wel de indruk, dat voor het plan, zoals dat door B. en W. aangegeven wordt, het argument geldt, dat we in het westen van de stad tegen de gemeentegrens aan zitten. En nu kunnen we wel trachten een samenspreking te organiseren met de omliggende gemeenten, maar ik zou me best kun nen voorstellen ik zou haast zeggen: Dat ligt ook voor de hand dat de omliggende gemeenten zouden stellen: Zolang U in het oosten van de stad nog zo veel terrein beschikbaar heeft, moet U niet bij ons aan komen om gebied van onze gemeente te willen an nexeren. Een tweede argument. Er is destijds een advies van het ETIF gevraagd over de industrie-ontwikkeling in onze stad en men heeft toen van die zijde, meende ik, voordat wij in het westen industrieterreinen zochten, gezegd: Jullie moesten in aansluiting op de bestaande industrieën in het oosten van de stad daar juist zoeken naar industrieterreinen. Nu hebben wij het westen al met industrie ingenomen en nu ligt altijd die uitspraak van het ETIF.rapport er nog. Gezien ook het feit, dat daar belangrijke industrieën zijn gesitueerd, zoals de heer Spiekhout ook bekend is, ligt een aansluiting aan die bepaalde industrieën toch ook wel in zijn richting en sluit ook wel aan bij zijn gedachtengang, n.l., dat industrie bij industrie moet komen. En als ik nu vanaf Koopmans Meelfabrieken en de Condensfabriek in oos telijke richting ga, dan kom ik precies terecht bij het terrein dat B. en W. hier voorgesteld hebben. Over het algemeen is er, toen wij destijds het industrieterrein ten westen van de stad creëerden, nogal wat kritiek ge weest, vooral van de kant van het ETIF; men vond, dat industrie eigenlijk haast altijd aan de oostkant van de stad een plaats moest vinden, juist gezien de heersen de wind uit westelijke richtingen, die maakt, dat de fa- brieksrook e.d. van industrie in het westen de bevol king veel meer last veroorzaakt. Ik zou direct nog niet zo geporteerd zijn voor de gedachtengang de nieuwe industrie in het westen te plannen, ook gezien het feit, dat we dan in de eerste plaats het obstakel van een gesprek met omliggende gemeenten met alles wat er aan vastzit op onze weg vinden. Punt twee is, dat we geen tijd hebben te verspelen. Op het ogenblik al zijn in het westen van de stad opties op verschillende terreinen verleend. Wij moeten aan de toekomst gaan denken; we moeten nu al aan de gang om over tien jaar terreinen klaar te hebben en daarom geloof ik, dat het op zichzelf van belang is, dat we nu aan de ontwikkeling van een industriege bied ten oosten van de stad vasthouden. We hebben dan aansluiting aan de bestaande industrieterreinen daar en we hebben de ruimte om de terreinen die we zelf nog bezitten, goed te benutten. Tegenover de bui tengemeenten is het ook een bijzonder sterk argument, dat we eerst onze eigen gronden gebruiken, voordat we hun om terreinen vragen. De heer Engels: In eerste instantie voelde ik wel iets voor het bezwaar van de heer Spiekhout, dat de Froske pölie een beetje geknepen wordt. Na de vage kantteke ningen van de Wethouder en de iets sterkere argumen tatie van de heer De Jong maakt echter juist het tweede deel van de motie, n.l. betreffende verplaatsing van dit industriegebied naar het westen, het voor mij persoon lijk zo a prima vista toch erg moeilijk om voor die motie te stemmen. Ik vraag mij af, of het College middelen zal weten te vinden om de Froskepölie die met veel moeite, veel tijd en veel geld is aangelegd, toch zoveel mogelijk voor de recreatie te redden. Een tweede vraag n.a.v. wat de Wethouder verder gezegd heeft. Hij heeft iets minder vaag gesproken over de weinig gedifferentieerde en met weinig selectiever mogen geaccepteerde industrie. Ik zou willen vragen, of dat inderdaad het standpunt van het College is t.a.v. industrialisatie in de verdere toekomst van Leeuwar den. Ik zou het bijzonder op prijs stellen, als ik een antwoord op die vraag kreeg, zelfs als dat negatief zou uitvallen. De hear Santema: Us fraksje kin ek net safolle foar de moasje fan de hear Spiekhout fiele, ek om it feit, dat hjirre eigentlik al in logysk „gegeven" oanwêzich is, n.l. dat wy dêrmei in bipaelde oansluting krije oan it yn. dustrygebiet East. En boppedat, it biswier, dat de Froskepölie der tuskenyn komt to lizzen, is dochs foar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 14