üs net sa oerwegend, dat wy miene, dat it dêrom net trochgean kin. Just by sa'n yndustrywyk kin sa'n brede griene reep fan genöch nut wêze en rékréatyf foar 100 pet. jilde. Miskien binne de yndustryen dy't hjir komme, fan sa'n aerd, dat it fan bilang is, dat se yn forban mei de hearskjende wynrjochting hjir boud wurde. Fierders ünderskriuw ik al hielendal itjinge de hear De Jong sein hat, n.l. dat wy earst op eigen gebiet sykje moatte, foardat wy by in buorman oanklopje. De heer Klijnstra: De heer Santema heeft al even aangeroerd wat ik ook had willen vragen. Als in het westen nog meer industrie zou worden gevestigd, krij. gen we toch ook met luchtverontreiniging te maken, omdat bij de veel voorkomende zuidwestenwind de rook e.d. over de stad waait. En in verband daarmede is het wel van belang te weten maar het zal wel heel moeilijk zijn daarop te antwoorden wat voor soort industrieën zich daar zullen vestigen. Ik weet echter wel, dat dit nog allemaal in het verborgene ligt, maar U hebt nu toch mijn hoofdbezwaar tegen vestiging van meer industrie in het westelijk deel van de stad ge. hoord. Wij hebben in Leeuwarden al waterverontrei. niging en dan krijgen we er ook nog luchtverontreini. ging bij. De heer Van Balen Walter: In verband met de motie van de heer Spiekhout heb ik me afgevraagd, of de groenstrook om de industrieterreinen in het oosten eigen, lijk niet de functie van die terreinen in belangrijke mate beïnvloedt. Het meest noordelijke stuk van het industriegebied (het stuk waarvan de bestemming vast. staat; de bestemming van het tweede was nog du. bieus) ligt wel aardig t.o.v. spoor en kanaal, maar U sluit het helemaal af door de groenstrook. Dat lijkt mij een onlogische gedachte; ik meen, dat een industrie, terrein zo dicht mogelijk bij spoor en bij water moet liggen. Over de situatie van het hier geplande industrie, terrein zult U dus naar mijn mening toch wel een dui delijke uitspraak moeten doen. De heer Taylor Parkins: De situering van de in. dustrieterreinen is voldoende belicht; daar zal ik het niet meer over hebben. Wel wil ik nog even wijzen op mijn opmerking in eerste instantie, dat ik het juist zo prettig vond, dat woongebieden en industrieterreinen elkaar afwisselen. De arbeider kan in dit geval sneller bij zijn werkterrein zijn dan ingeval alle industrie aan één kant van de stad zou zijn en het grote woongebied aan de andere kant. Ik wilde verder nog graag een inlichting van B. en W. hebben. Op plan I is aan vele dingen gedacht. Wat m.i. echter over het hoofd gezien is, is de kwestie van de begraafplaatsen. Wij hebben hier in de stad enkele begraafplaatsen in gebruik en enkele al buiten ge. bruik gesteld. Is er voldoende mogelijkheid om de be staande begraafplaatsen te vergroten of moet er een ander terrein gezocht worden voor een volgende be. graafplaats Want er zal in een stad van 130.000 180.000 inwoners Professor Thijsse spreekt zelfs van 600.000 inwoners veelvuldiger begraven moe- ten worden dan in een gemeeente van 80.000 inwoners. De heer C. de Vries: Als ik op een paar opmer. kingen die inmiddels gemaakt zijn n.a.v. de door de heer Spiekhout ingediende motie, mag ingaan, dan doe ik dat ook, omdat ik mét hem die motie heb inge diend. Ik geloof, dat men toch een vergissing maakt, als men nu beslist aansluiting meent te moeten zoeken bij de industrie, die de heer De Jong heeft genoemd, n.l. de CCF en Koopmans, en wat andere kleinere in. dustrieën aan de oostkant. Het lijkt mij n.l. toe, als ik de kaart bekijk, dat het in het oosten reeds bestaande terreintje met de twee genoemde fabrieken(Stem: Nou, fabriekjes!) Ik zeg niet fabriekjes; ik zeg: terrein, tjes, in vergelijking met de andere industrieterreinen, maar dat betekent niet, dat hier geen grote fabrieken zouden kunnen staan. Ik geloof echter niet, dat een aansluiting op die bestaande industrie zo bijzonder be langrijk is. Dat we bij projectie van een industrieter. rein in het westen van de stad zouden moeten spreken met andere, aangrenzende, gemeenten, als wij het n.l. met elkaar eens zijn, dat wij de industrie zoveel moge. lijk daar geconcentreerd willen hebben, lijkt mij geen bezwaar. Er is ook nog even gesproken over de kwestie van de luchtverontreiniging, die dan misschien bij zuid. westenwind zou kunnen optreden. Ik meen, dat er, voordat dit industrieterrein zich daar eventueel bevindt, hopelijk toch ook in Nederland een aantal wettelijke maatregelen zullen zijn getroffen op het gebied van de luchtverontreiniging, zodat we op dat punt geen angst meer behoeven te hebben. Er blijkt n.l. al een aantal mogelijkheden te zijn om luchtverontreiniging tegen te gaan. Wat gezegd is over het afwisselen van woon. en werkgebieden gaat slechts voor een deel op. Ik kan mij n.l. best voorstellen en ik geloof ook, dat het in de praktijk zo is dat mensen, wonende in het westen van de stad, straks in een situatie, zoals hier gepro. jecteerd is, werken in het oosten, en dat mensen, wo nende in het oosten van de stad, in het westen werken. Het lijkt mij helemaal niet zeker, dat iedereen die op het geprojecteerde oostelijke industrieterrein werkzaam zal zijn, ook in de oostelijke woonwijken zal wonen. Ik geloof, dat men van de ene naar de andere kant zal trekken. Dat veroorzaakt uiteraard een bepaalde ver. keersstroom heen en weer. Ik geloof dus, dat een aantal van de genoemde ar. gumenten tegen overplaatsing van de in het oosten geplande industrie naar het westen echt niet zodanig zijn, dat we het plannen van industrie in het oosten zouden moeten verwerpen. De heer Van der Schaaf (weth.): De motie van de heer Spiekhout wordt nu ook bij de discussie betrok, ken en die vraagt een duidelijke uitspraak van de Raad om industriegebieden te concentreren in het westen en niet ook tevens in het oosten. Er zijn verschillende ar. gumenten voor en tegen geuit. De heer De Vries heeft gezegd: Het is niet aan te nemen, dat degenen die in het westen werken, ook allemaal in het westen wonen. Dat is volkomen begrijpelijk, maar ik dacht toch, dat bij de situering, zoals die hier gegeven wordt, uiteinde lijk, wanneer de mensen vrij zijn om hetzij in het wes. ten, hetzij in het oosten, te werken, toch een minder aantal kilometers zal worden afgelegd dan wanneer alles geconcentreerd zou zijn in het westen. Bovendien is deze opzet m.i. planologisch: èn in het oosten èn in het westen industrie, wel juist. Daar komt nog bij, dat de huidige industriegebouwen echt wel een ander aan. zien hebben dan de industriegebouwen, die in het begin van deze en in de vorige eeuw werden gebouwd. Onze industrieterreinen hebben een heel andere aanblik dan de oude industriewijken van Amsterdam enz. De si tuering hier is veel aannemelijker. De heer Weide heeft gesproken over het gemis van een tweede rondweg. Maar U ziet het begin van die weg zich toch wel aftekenen. Dat is niet strikt een rondweg, maar dat is toch wel de verbinding die weer volgt op de bestaande rondweg en U moet zich dan ook indenken, dat deze weg het verkeer zowel naar de stad als naar de richting Dokkum enz. zal dienen. De heer De Jong heeft een aanvulling gegeven op wat ik in eerste instantie heb gezegd en daar neem ik gaarne nota van. In het westen zitten we echt al tegen de grens aan en ik zou niet denken, dat een volgende grenswijziging zo gemakkelijk zou verlopen als die, welke we enige jaren geleden hebben kunnen doorvoeren. Dat is ook een krachtig argument voor vestiging van het in. dustrieterrein in het oosten en bovendien betekent het besparen van tijd ook een belangrijk voordeel. We kunnen n.l. in het oosten zonder annexatie terecht en in het westen pas na annexatie. De heer Engels zou graag willen, dat de Froskepölle werd behouden in haar recreatieve waarde. Ik dacht, dat dat uiteindelijk niet zo moeilijk was. Het strookje tussen de Froskepölle en het Woudmansdiep kan na. tuurlijk wel enigszins verbreed worden en naarmate dat geschiedt, zou het bezwaar van het minder goed func tioneren van dit recreatiegebied kunnen komen te ver. vallen. (De heer Engels: Is U bereid dat positief te overwegen.) D.w.z. wanneer bij de nadere uitwerking van het uitbreidingsplan een of meer raadsleden van mening zouden zijn, dat de Froskepölle te dicht wordt 29 benaderd door de bebouwing, dan is er alle gelegenheid te zeggen, dat die afstand groter zou moeten zijn. Ik ben het met de heer Engels eens, dat het jammer zou zijn, als wij dit recreatiegebied door te dichte benade. ring met industriegebouwen zouden gaan verknoeien. Daarvoor slaan wij het toch ook bepaald te hoog aan. Dan heeft de heer Santema even het karakter van de industrie ter sprake gebracht. Ik heb zonet gezegd, dat wij hier niet een selectief vestigingsbeleid hebben. Wij hebben laat ik het zo zeggen hier niet een vestigingsbeleid, dat bepaalde beperkingen inhoudt. Als zich hier industrieën aanmelden, dan zouden wij stel. lig niet zeggen: Dit is ons niet fijn genoeg, dat willen we niet. (De Voorzitter: Vast wel, en dat hebben we ook wel gezegd.) Ja, maar ik denk bijv. even aan een chemische industrie, die echt wel eens een beetje hin. derlijke dampen zou kunnen verspreiden. Dan zou toch de instelling van de burgerij en van de Raad, dacht ik, zijn, dat we wel trachten die industrie hier gevestigd te krijgen, maar dan zo goed mogelijke maatregelen nemen om de bezwaren die daaraan verbonden zijn, te weren. Dat is tenminste alsnog mijn standpunt. Indien de Voorzitter daar een ander standpunt over inneemt, dan heeft hij natuurlijk gelegenheid om dat straks te vertellen. Ik sluit ook niet uit wat ik hier gezegd heb, n.l. dat wij niet graag een zekere ordening in de in. dustrie willen toepassen. Wat op dat punt haalbaar is, willen we wel, maar we moeten hier toch een ruim vestigingsbeleid blijven voorstaan. De heer Klijnstra heeft nog gesproken over de wind. richting en ikzelf heb dit punt ook wel genoemd. De windrichting speelt minder een rol in de moderne in. dustrievestiging dan in de vroegere. Energie wordt tegenwoordig meer langs elektrische weg verkregen dan, zoals vroeger, door het stoken met stoomketels etc. Dat neemt toch niet weg, dat chemische industrieën b.v. wel luchtverontreiniging kunnen veroorzaken. En dan kom ik ook weer terug bij de heer C. de Vries. We moeten er alles op zetten om dan zo goed mogelijk de verontreiniging door technische middelen de baas te worden en stellig zullen ook op dat gebied wette, lijke maatregelen kunnen worden verwacht. Die maat regelen zijn beslist aan te bevelen. De chemische in. dustrie is een punt, dat we bij de grote gasvondsten in onze provincie, niet moeten verwaarlozen. Hier is echt wel een economische basis voor chemische industrieën aanwezig, althans die is bezig te komen. De heer Van Balen Walter vindt het minder juist, dat industrieterreinen door een duidelijke groenstrook worden omgeven. Ik zou dat eigenlijk zo willen nuan. ceren, dat het omgeven van een afgerond industrie, terrein met een groengordel de aantrekkelijkheid van dat terrein vergroot, onder één voorwaarde en daar moet dan ook aan worden voldaan dat de toegang door die groengordel ruim voldoende is. Dan is een duidelijke afscheiding van een zekere eenheid industrie, gebied, dacht ik, meer aantrekkelijk dan verwerpelijk. De groengordel moet dus niet als eeen verkeersafslui. tende belemmering werken, maar voor het klimaat ook op het industrieterrein is die toch echt wel wenselijk. De heer Taylor Parkins heeft nog even gewezen op begraafplaatsen en gevraagd: Moeten we ons voor stellen, dat de bestaande zullen worden vergroot of moeten er nieuwe bij komen Naar mijn mening zal in een wijk van de grootte als de nieuw geplande, een wijk, die zo groot is als een stad van de tweede orde in Friesland, wel een begraafplaats moeten worden ge maakt; die behoort dus bij de volledige uitrusting van die wijk. U moet het ook zo beschouwen: alles wat staat aangegeven, wordt geen bebouwing met huizen, er wordt niet compact gebouwd; er worden ook weer secundaire scheidingen gemaakt, in de trant van Bil. gaard. Daarmee wordt de herkenbaarheid van de wijk gediend. De heer C. de Vries heeft, sprekende over het nieuwe oostelijke industrieterrein, gezegd, dat hij aansluiting hiervan op het bestaande, waarvan de CCF dan een aan. zienlijk element vormt, niet zo belangrijk vindt. Ik ge- loof, zoals ik al eerder heb gezegd, dat dit toch wel een juiste spreiding is, maar ik vind daar de heren Spiekhout en De Vries tegenover mij en ik zal het dan maar bij die constatering laten. Overschrijding van de gemeentegrens is geen bezwaar, zegt de heer De Vries. Dat zou ik hem toch niet zo willen nazeggen. Men moet, planologisch denkende, bepaald wel over een grens heen durven gaan, maar de tijdsfactor is hier toch echt wel van belang. Als men binnen drie jaar b.v. een industrie, terrein op eigen gebied kan vestigen en bij annexatie zou dat 5 of 7 jaar moeten duren, dan is dat toch dui. delijk een element, dat moet meespreken, en zo is de situatie hier toch eigenlijk. Hiermee ben ik dan weer het lijstje rondgeweest. Ik heb intussen geen gelegenheid gehad om met de leden van het College te overleggen over de vraag, of de motie van de heer Spiekhout door het College wordt aanbevolen, overgenomen dan wel afgewezen. Ik voor mij kom bepaald tot afwijzing. De Voorzitter: Ik heb toch wel behoefte om na wat de Wethouder gezegd heeft over de tijdsfactor dat heel sterk te onderschrijven. Als wij een aanvraag om bouw rijp industrieterrein krijgen van een industrie van be paalde grootte, kunnen we dat niet aanbieden en het zou prettig geweest zijn, als wij op dit moment al een uitbreidingsplan gehad zouden hebben voor het gebied ten oosten van de Greuns, op basis waarvan wij zouden kunnen overgaan tot onteigening van dat gedeelte van het gebied waar nog geen eigenaren ertoe schijnen te kunnen besluiten hun grond aan de Gemeente te ver kopen. Dan zouden wij dat gehele gebied kunnen laten opspuiten en bouwrijp maken door middel van straat- aameg. Naar mijn mening hebben wij hier de grootste haast mee. Er is zopas gesproken over een termijn van 10 jaar. Naar mijn mening kan dit zelfs geen enkel uitstel lijden. De tijd dringt, dat Openbare Werken dat plan produceert. Als die dienst ertoe in staat is, dan Kunnen wij het, zodra het gereed is, aan de Raad over leggen. Zo staat op het ogenblik de zaak en dan kun nen wij met name niet wachten totdat de gemeente Menaldumadeel bereid zou zijn daar een plan te ma ken voor een industrieterrein en een besluit tot ont eigening te nemen. Wij kunnen er zeker van zijn, dat dat bepaald veel meer tijd zal vragen dan de gemeen te Leeuwarden kan hebben. Bovendien zijn de ver. bindingen aan die kant van de stad bijzonder moeilijk en zou er dus veel meer nodig zijn om die industrie terreinen over de grens van de gemeente met de ge meente in verbinding te brengen. De Wethouder heeft het allemaal zopas wel gezegd, maar nogmaals, ik heb toch van mijn kant wel behoefte dit nog eens bijzonder zwaar te onderstrepen, omdat hier een belang van de Gemeente ligt, dat wel zo zwaar is, dat de Raad hier ook naar mijn mening bijzonder ernstig rekening mee dient te houden. Ik ben een beetje bang, dat wat de Wethouder heeft gezegd over het vestigingsbeleid van het College tot misverstand aanleiding kan geven, want de samenwerking die het Gemeentebestuur heeft met het ETIF, strekt toch bepaald wel tot het aantrekken van industrieën die gelegenheid geven tot het verrich ten van gekwalificeerde arbeid en in feite heeft het Gemeentebestuur al enige malen, als bepaalde in dustrieën navraag deden naar mogelijkheden van ves tigingen in onze stad, gezegd: Daar hebben wij toch eigenlijk minder belang bij, want de arbeid die U kunt bieden, is ons niet gekwalificeerd genoeg. Ik geloof ook, dat wij dit beleid in de toekomst moeten blijven volgen. Wij hebben geen belang bij industrieën met een grote hoeveelheid ongeschoolde arbeid en arbeid voor vrouwelijk personeel waar weinig scholing voor nodig is. Dat wilde ik toch wel graag even, ter ver mijding van elk misverstand, voor alle duidelijkheid opmerken. Deze zaak is nu in twee instanties besproken. Ik stel voor de beraadslagingen te sluiten en ik zou de heren Spiekhout en De Vries in ernstige overweging willen geven, op gronden die zopas van deze kant van de tafel zijn aangevoerd, hun motie in te trekken. Ik heb wel graag van de indieners van de motie antwoord hierop. De heer Spiekhout: Ik heb het gevoel, dat het, ook al zou de motie aangenomen worden, kansloos is wat daarin gevraagd wordt. Er is toch immers geen tijd meer om een ander plan te ontwerpen dan ons nu is voorgelegd. Onder die omstandigheden, nu ons beraad hierover blijkbaar maar een schijnvertoning is, trek ik de motie in.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 15