2
meente minoftomear parallel mei de Snitsertrekwei,
oanlein wêze. Dat is lykwols mar in foründerstelling
(dy't it mooglik wol fortsjinnet histoarysk ütwurke
to wurden).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 127).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 121).
De heer Kingma: Ik zou willen vragen, of het, af
gezien van de economische voordelen in verband bijv.
met de rentabiliteit of met bouwvergunningen, niet
wenselijk zou zijn om ulo-scholen kleiner te houden dan
deze school opgezet is, uitsluitend gezien in het be
lang van de opvoeding en het onderwijs en dus, in het
algemeen, van het kind.
De heer Tiekstra (weth.): Deze school bestaat uit
12 leslokalen, 3 vaklokalen en een gymnastieklokaal.
Als we uitgaan van een gemiddelde klassebezetting
voor het ulo, om het wat aan de lage kant te houden,
van 30 het lijkt me in de toekomst bepaald aan de
hoge kant dan wordt het een school met ongeveer
360 leerlingen. Die school is stellig niet te groot. Het
lijkt me juist een zeer hanteerbare grootte, zeker voor
het toekomstige mavo-onderwijs. Ik ga uit van de mo
gelijkheid die als modelomvang te beschouwen. Met
die mogelijkheid is ook in 't Nijlan rekening gehouden.
Misschien is het in de toekomst zelfs gewenst het aan
tal leerlingen iets naar beneden te brengen. Ik denk
m.n. aan het programma van de toekomstige mavo-
school met differentiatie in twee opleidingen (de 3-
jarige en 4-jarige „stream"). Met het oog daarop is het
bijzonder plezierig enige extra ruimte te hebben; voor
zo'n school zal toch stellig dit aantal lokalen nodig
zijn. Ik wil tenslotte zeggen, dat het economisch motief
bij het opzetten van dit plan helemaal niet aan de orde
is geweest.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 14 t.e.m. 20 (bijlagen nos. 122, 125, 129, 128,
116, 117 en 126).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Hierna sluit de Voorzitter, om 7.45 uur, de
vergadering.
t-g --rtTlm
h
Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van woensdag 12 mei 1965
RAADSVERGADERING
van woensdag 12 mei 1965,
2 uur namiddags.
Aanwezig: des namiddags 34 en des avonds 36 leden.
Afwezig: des namiddags Mevr. Heijmeijer.Croon en
de heren J. de Jong en Kingma, des avonds Mevr.
Heijmeijer.Croon.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
Burgemeester.
Te behandelen punten:
1. Ontwerp van een ontwikkelingsplan voor de bin
nenstad (bijlagen nos. 85 en 102).
2. Structuurplan voor de gemeente Leeuwarden
(bijlage no. 103).
De Voorzitter opent de vergadering en stelt punt 1
aan de orde.
De heer Bootsma: Ik wil beginnen met onze waar
dering uit te spreken voor de wijze waarop dit plan
aan de orde is gesteld en is voorbereid en ook voor de
wijze waarop de mogelijkheid aan een ieder, dus niet
alleen aan de Raad, is geboden om zijn gedachten er
over te laten gaan en zijn zienswijze kenbaar te maken.
Deze waardering wil ik mede uitstrekken tot de ont
werpers van deze plannen (eigenlijk zijn het zo zoetjes
aan plannen geworden) en aan allen die daaraan hun
medewerking hebben verleend of op enigerlei wijze een
bijdrage daartoe hebben geleverd. Juist door deze wijze
van behandeling gaat een plan leven. Gaat men er zich
in verdiepen, dan kan dit niet anders dan vruchtdragend
werken op het uiteindelijke resultaat, dat men hoopt
te bereiken, en dat zeker een ieder die gevoel heeft
voor onze stad, met alles wat daarbij historisch is ge
groeid en ook met alles wat thans in ontwikkeling is,
ter harte zal moeten gaan. Dat het plan, zoals het uit
eindelijk door U aan ons is voorgesteld, niet tot volle
tevredenheid van een ieder zou kunnen leiden, is iets,
wat we ons van den beginne af aan niet hadden ge
dacht en wat ook nooit valt te verwerkelijken. Dit
hangt heel sterk af van iemands persoonlijke instelling,
zijn visie op de toekomst, zijn gehechtheid aan het
historisch gegroeide. En zijn bepaalde voorkeur voor
monumenten, voor water, enz. spreekt hier ook heel
sterk een woord mee. Kortom, het hangt er van af,
wie dit gaat beoordelen, wie zijn licht hierover laat
schijnen en het kan niet anders dan dat degene die zich
in een bepaald facet heeft vastgebeten, toch ergens wel
iets zal tegenkomen van een zekere teleurstelling.
Zou men degenen volgen, die heel sterk geporteerd zijn
voor de monumentale kant, dan zou men in wezen niets
kunnen vervangen door datgene wat de moderne tijd
toch vraagt, ergo, men kan zelfs zo ver komen, dat
men meent ook niet anders te mogen herbouwen dan
in de oude stijl en dan kan men zelfs tot een zekere
kitsch komen. Ik geloof, dat men zich hier ook terdege
voor zal moeten hoeden.
Een ander punt dat ook zeker niet bevredigend zal
zijn voor bepaalde adressanten, is, dat in dezen heel vaak
sterk persoonlijke belangen worden geraakt, doordat
toevallig een doorbraak zal moeten worden gemaakt
op de plaats waar men zijn zaak of zijn bedrijf heeft
gevestigd. Het kan niet alleen uit een oogpunt van
financiën, maar ook van historie voor de betrokkenen
moeilijk zijn hieraan gewend te raken, maar ik geloof,
dat wij ons als Raad daar volkomen los van moeten
maken en het plan louter moeten zien met het oog op
het doel dat hiervoor gesteld is, n.l. het aanpassen
van de binnenstad aan de gewijzigde omstandigheden.
De voorzieningen, geëist door het moderne verkeer,
de moderne leefwijze, de moderne wijze van wonen, van
verkopen, vragen een zich aanpassen aan de gegevens
van de tegenwoordige tijd, met daarnaast een zo goed
mogelijk bewaren van datgene wat werkelijk, ook histo
risch gezien, waarde heeft, niet alleen voor ons, maar
ook voor het nageslacht. Men zal hier dus bewust tot
een bepaald compromis moeten geraken; het kan niet
anders. Ware dit niet zo, dan hadden we zelfs geen be.
hoefte aan een plan en had men alleen maar te zorgen,
dat vastgelegd werd wat in de historie gegroeid is en
dan had men er alleen naar te streven wat veranderd
was weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen.
Historisch gezien zou dit misschien waarde hebben,
hoewel dit ook weer niet helemaal opgaat, want ook
de historie staat niet stil. Als men het stadsbeeld zou
willen fixeren op een bepaalde periode uit de geschie
denis, zou dat zonder meer inhouden, dat Leeuwarden
een dode stad wordt. De motiveringen die ik nu heb
aangevoerd, bewijzen haast al, dat hier ook geen sprake
zou kunnen zijn van een volkomen eensluidend
standpunt. Ik geloof, dat zeker voor alle fracties
geldt, dat de een het gewicht meer legt in de richting
van het behoud van het oude, terwijl een ander meer
progressief zou willen streven naar datgene wat, naar
hij meent, in de toekomst zal kunnen leiden tot groei
en bloei van onze stad.
Het zal er dus op neer komen, dat wij streven naar
behoud van het historische, voor zover dat dan ook
werkelijk waarde als zodanig bezit, maar dat we niet
mogen verstarren; het geheel moet leefbaar blijven, nu
en ook in de toekomst. In verband hiermee meen ik de
vraag aan U te mogen stellen: Hoe staat het op het
ogenblik met de monumentenlijst? Die staat in zeker
opzicht los van dit plan en in zoverre zou men kunnen
zeggen, dat deze vraag misschien even aan de rand van
de orde ligt, maar toch kan men die in dit verband niet
helemaal verwaarlozen. Gesteld, dat alles wat op die
lijst staat zonder meer zou worden overgenomen, dan
zou er, geloof ik, niet veel meer te veranderen vallen
in de binnenstad. Dan is zelfs het praten over het al
of niet dempen van de Zuidergracht wel zeer dubieus,
want als ik de antwoorden van Uw College goed ge.
lezen heb, dan staat ook zelfs deze gracht op de mo-
numentenlijst. Als alleen deze lijst voor ons de richt,
lijn gaat vormen voor het beleid t.a.v. de ontwikkeling
van onze stad in de toekomst, dan zal m.i. al het praten
en al het werk dat hieraan besteed is, toch wel onbe
vredigend blijken te zijn. Ik ben dus zo vrij U te vragen,
wanneer wij verdere behandeling van de monumenten,
lijst tegemoet kunnen zien. Als het werkelijk in de be
doeling ligt die lijst stringent te handhaven, dan voor
zie ik bij de huidige financieringsmogelijkheden van
de restauratiewerken, dat we niet komen tot een her
stel van het oude, maar dat het niet zo heel veel jaren
zal duren, of de binnenstad wordt een ruïne en mis
schien uit dat oogpunt een bezienswaardigheid, hoewel
daarvoor de bouwwerken te klein zijn. Als het tempo
t.a.v. de restauratieplannen, die reeds door de Raad
zijn aangenomen en waarvoor kredieten zijn uitgetrok
ken, niet enorm zal kunnen worden opgevoerd, dan zal
steeds een grotere verwaarlozing moeten worden ge
constateerd. Ik noem hier maar even het Luilekker.
land; die huisjes worden als het ware afgebroken en
het zal steeds grotere kapitalen vergen om hier in de
toekomst nog iets redelijks van te maken, wat ik juist
voor deze panden erg zou betreuren, maar helaas, het
is zo. Als dan eenmaal de monumentenlijst er is, dan
zie ik geen andere uitkomst dan dat van de mogelijk
heid tot het verlenen van sloopvergunningen een vrij
rijkelijk gebruik zal moeten worden gemaakt. Ik ge
loof, dat het weinig zin heeft om in het stadium, waar.
in de plannen nu verkeren, en ook met het oog op de
procedure, zoals die zich thans gaat afspelen, heel veel
in details te treden. De werkelijke details komen toch
nog nader aan de orde bij het aanbieden van de deel-
plannen. Zouden we ons nu daarin begeven, dan zouden
we er vandaag niet uitkomen en morgen ook niet,
maar dan zouden we daar wel weken over kunnen
praten, zonder nochtans veel op te schieten. Ik geloof,
dat we het eigenlijk zo moeten stellen: Na de indiening
van het oorspronkelijke plan liggen er momenteel in
wezen nog twee plannen voor ons, n.l. het alternatief
plan, zoals U dat noemt, en de variant daarop. Ik ge.
loof, dat wij ons dus eigenlijk hoofdzakelijk tot deze
twee plannen zullen moeten beperken; het kardinale
verschil tussen beide ligt in het al of niet dempen van