3
de Zuidergracht vanaf de Oostergracht tot aan de
Westersingel. In het alternatief .plan is gedacht deze
te handhaven en als men deze op de kaart van dat plan
beziet, dan kan ik mij niet verhelen, dat ook juist dit
gegeven wel een aantrekkelijkheid bezit. Men kan zeg
gen, dat de kern omsloten is door water, zij het dan
niet helemaal in de oorspronkelijke vorm. Men kan dan
niet meer spreken van vaarwegen, maar ik meen, dat
men de grachten oorspronkelijk ook niet als vaarwegen
heeft beschouwd. Ze waren eigenlijk louter verdedi.
gingswerken; ze hadden sterk met de wallen van een
stad te maken, hetgeen dan ook duidelijk valt te con.
stateren aan de noordoost, en noordwestzijde. Alles
wat daar beneden ligt dus de Oostergracht en de
Zuidergracht is later gegraven; deze kanalen, die
toen wel meer de functie kregen van scheepvaartweg,
konden in wezen niet meer tot de historische grachten
worden gerekend. Niettemin hebben zij als begrenzing
van de binnenstad toch zeker wel enige aantrekkelijk
heid, waarbij ik mij in dit stadium van de besprekingen
nog niet positief wil uitspreken voor of tegen deze
demping, omdat dit mede kan afhangen van nadere
motiveringen van voor. zowel als van tegenstanders.
Ook bij handhaving van het water zal men moeten ge.
raken tot een bepaalde versmalling van deze kanalen,
waardoor dus niet alleen voor parkeren maar ook voor
het normale verkeer met auto's, kortom voor het to-
tale verkeer, meer ruimte geschapen zal worden. Dit
zal dus ook een schaalwijziging met zich meebrengen.
Op zichzelf behoeft dat geen nadeel te zijn en het wijzen
op slechte voorbeelden elders en ook in onze eigen
stad mag niemand weerhouden om toch te stellen, dat
het onze stedebouwkundigen en architecten gegeven
moet zijn ook bij gewijzigde situaties tot een redelijke
verhouding te geraken. Ik geloof, dat men hiervan
elders ook wel goede voorbeelden kan vinden. Men kan
niet volstaan met alleen op de slechte te wijzen. Nog
maals, ik zal mijn stem mede laten afhangen van de
betogen van de andere raadsleden en ook van de zijde
van het College.
Het Vliet behoort in wezen niet tot het stadsplan,
maar juist in dit verband met de gedachte aansluiting
en de communicatie met het oostelijke stadsdeel meen
ik toch dit hierbij te moeten aanhalen. Ik ben per.
soonlijk van mening, dat men in sommig opzicht kan
betreuren, dat het Vliet, juist gelet op zijn oude historie,
gaat verdwijnen, maar aan dit water staat toch heel
veel aan bebouwing, met uitzondering van de oude pak
huizen, die ook in de stukken enige malen genoemd
worden, dat zeker zal moeten verdwijnen, ongeacht of
het gedempt wordt of niet. Ik meen dan ook, dat juist
demping en sanering de mogelijkheid scheppen ook
hier weer een bebouwing te krijgen, die in overeen,
stemming is met de belangrijkheid van deze aan.
sluiting. Ik weet, dat sommigen b.v. liever het Nieuwe
Kanaal zouden zien gedempt in plaats van het Vliet.
Ik geloof niet, dat dit, gelet op de verdere plannen, de
juiste weg zou zijn. Er is ook een plan ontwikkeld om
het Vliet het Vliet te laten en een noordelijker aan.
sluiting te maken, waarvoor weer andere offers ge
bracht zouden moeten worden. Ik meen, dat het wel zin
heeft, dat er in deze vergadering ook een uitspraak
van de Raad komt t.a.v. het Vliet.
In de kwestie-Zuidergracht om daar even op
terug te komen zo is door het College gesteld, zullen
G.S. toch ook een sterke stem hebben, omdat deze
Zuidergracht, aansluitende op het Nieuwe Kanaal, pro
vinciaal vaarwater is. Dit geldt voor beide plannen,
die hier ter tafel liggen, want mèt het behoud van het
water heeft men hier gedacht aan vaste bruggen en
overkluizingen en misschien zelfs valt hieruit op te
maken dit is tenslotte weer een detail.kwestie
dat zelfs sprake zal zijn van afdammingen. Aan de
oostkant is zelfs nog groen in de kruising van de
wegen ontworpen; een overkluizing hier zou dus ook
een afdamming kunnen inhouden. Er zal daarom zeker
een doorstroommogelijkheid moeten blijven bestaan.
Maar ook in dat geval zal de bereidverklaring van G.S.
moeten worden verkregen om dit af te voeren als pro.
vinciaal vaarwater. De variant is, wat dat betreft, dus
wel zeer radicaal; daar is geen sprake meer van een
kanaal of vaart, maar louter van een overkluizing of
van een grote doorstromingskoker. Ik zou daarom als
tweede concrete vraag willen stellen: Is Uw College
t.a.v. het provinciale standpunt ook iets naders bekend?
Als dit strikt afwijzend zou zijn en men van de zijde
van de Provincie dus zou stellen, dat het provinciaal
vaarwater via de Zuidergracht zal moeten blijven be.
staan, dan zou dit inhouden, dat ons gesprek hierover
vrij vruchteloos is. De andere zijde is het er niet hele.
maal mee eens, maar haar mening hoor ik dan straks
wel; het kan alleen de besprekingen verlevendigen. De
versmalling die nodig is, zal zeer kostbaar zijn, want
in dat geval zal men zeer zeker de walmuren moeten
vernieuwen, wat nu ook feitelijk al noodzakelijk is,
maar niet gebeurt. We slaan er wat palen voor en wat
stempels tegen en daarmee ontstaat iets van een ruïne.
Ik vraag me af, of het, als gekozen zou worden voor
behoud van het water als afsluiting van de stadskern,
bij de beschikbare breedte hier ook niet mogelijk
zou zijn met verlaagde walmuren en met een groene
wal met enige beplanting een bepaalde levendigheid en
aantrekkelijkheid aan te brengen, zodat het niet alleen
een kwestie wordt van water, wal en bebouwing, maar
ook van meespelen van het groen. Deze vraag, ook
eigenlijk een detailkwestie, zou ik gaarne in overwe
ging willen geven.
Nogmaals, architectonische moeilijkheden en schaal,
wijzigingen moeten oplosbaar zijn en als men zonder
meer stelt, dat dit niet zo is, dan houdt dit een onder,
schatting van het kunnen en de bekwaamheid van de
daarvoor aan te wijzen deskundigen, stedebouwkundi.
gen en architecten in.
Uit de raadsbrief blijkt, dat Uw College, nu het Zaai.
land hoe langer hoe meer betekenis gaat krijgen als
parkeerplaats gelukkig, dat wij dit Zaailand hebben;
vele steden mogen ons daarom benijden onderzoekt,
of de weekmarkt die hier ook historisch gegroeid is,
verplaatst kan worden, m.n. naar het Oldehoofsterkerk.
hof. Ik meen bij deze gelegenheid toch op een grote
voorzichtigheid t.a.v. deze verplaatsing van de in het
centrum van onze stad historisch gegroeide markt,
te moeten aandringen. Daarbij rijst ook de vraag, in hoe.
verre een dergelijke markt past in de, velen voor ogen
staande, culturele wijk rondom en in de buurt van de
Oldehove, de ons bekende oude toren, met alles wat men
daaromtrent denkt of bezig is te bouwen.
Hierbij komt als vanzelf naar voren de kwestie van
het al of niet vervangen en verder naar de Noorder.
plantage opschuiven van de Vrouwenpoortsbrug, waar.
van Uw College zegt, dat dit niet schendend zal werken
op deze Noorderplantage en dat het, integendeel, t.a.v.
de Westerplantage gunstig zal werken. T.a.v. de laatste
kan ik het met U eens zijn, maar daartegenover staat,
dat toch de Noorderplantage hier zeker onder krijgt
te lijden, zoals dit ook al het geval is, helaas door de
nieuwe provinciale bibliotheek in aanbouw. Ik geloof,
dat wij thans al kunnen constateren, dat de Oldehove,
welke anders, vanaf de Noordersingel en de Harlinger.
straatweg gezien, domineerde, reeds nu door dat bouw.
werk wordt weggedrukt. T.a.v. de verdere bebouwing
langs deze noordelijke tangent van het wegenvierkant
zou ik toch wel ernstig willen waarschuwen. De aard
van die bebouwing zal een zeer nauwgezette studie be.
hoeven, om niet tot een verdere schending juist van dit
historische punt rondom de Oldehove te geraken.
Dan zou ik willen vragen: Hoe staat het met de z.g.
bevriezingsverordening? Volgens een zinsnede in bij.
lage 85 streeft het College er naar ook deze verorde.
ning aan de orde te stellen. Maar ik kan daaromtrent
op de agenda die wij voor deze vergadering hebben
ontvangen, niets ontdekken. Wellicht kunt U daar
iets naders van vertellen. Zijn daar misschien te veel
bezwaren tegen ingekomen, waaromtrent U nog een
preadvies zou moeten schrijven? Maar als wij eenmaal
komen tot vaststelling van dit plan, zal deze verorde.
ning toch zeker ook niet te lang mogen uitblijven, want
dit schept alleen maar verwarring en onzekerheid.
Ik zou dan tenslotte nog willen opmerken, dat bij
het verder opmaken van de z.g. deelplannen toch wel
zeer ernstig rekening zal dienen te worden gehouden
met mogelijk gewijzigde inzichten. De realisering van
dit plan is n.l. niet een kwestie van enkele jaren; die
zal zeker een tiental jaren vergen. Ook kunnen in die
tijd nog opmerkingen, via de pers, rechtstreeks uit de
burgerij of uit de Raad binnenkomen. Bij het opmaken
van die deelplannen zal men toch ook zeer nauwgezet
te werk moeten gaan; deze zullen de Raad ook niet
te laat moeten bereiken. Men is eigenlijk al, noodge
dwongen, tot voorlopige maatregelen en uitvoering van
voorbereidende wemen overgegaan, maar straks zal
het mogelijk moeten zijn, dat de deelplannen binnen het
schema dat door Uw College in verband met de ur
gentie van het gereedkomen van de verschillende on.
derdelen is opgesteld, de Raad tijdig zullen bereiken en
mogelijkerwijze nog in discussie zullen geraken.
Met deze tenminste in hoofdzaak algemeen ge.
houden opmerkingen zou ik willen volstaan. Ik zal
uiteraard gaarne de antwoorden van Uw College op
de in concreto gestelde vragen tegemoetzien en graag
ook het inzicht van de andere raadsleden vernemen,
een en ander in verband met mijn definitieve stembe-
paling.
De heer K. J. de Jong: Wij zijn van onze kant bij
zonder dankbaar, dat we na zoveel jaren van voorbe
reiding vandaag eindelijk een ontwerp van een ontwik
kelingsplan voor de binnenstad voor ons krijgen. Het
is eigenlijk ook wei hoog nodig. Als wij zien, wat zich
op dit gebied de laatste jaren met betrekking tot de
binnenstad voltrekt, dan kunnen we stellen, dat we het
eigenlijk al veel eerder hadden moeten hebben.
ik wil dit demonstreren aan de hand van een vier
tal voorbeelden.
Ie. In het voorstel van de meerderheid van het Col
lege de variant hebben we de Prins Hendrikstraat
m niet verbrede vorm gepresenteerd gekregen, terwijl
wij er tot nog toe telkens van uitgegaan zijn, dat die
wei verbreed zou worden. In verband daarmede hebben
wij verschillende aankopen in de Prins Hendrikstraat
gedaan, die, achteraf bekeken, als we het variant-plan
zouden aannemen, niet nodig geweest zouden zijn.
2e. Hebben wij, als wij nu het variant-plan zouden
aanvaarden, dan de Verlaatsbrug zoals die nu ligt, wel
op de juiste plaats geprojecteerd? Ik heb de mdruk,
dat die dan in het verlengde van de gedempte Willems
kade had moeten liggen. U voelt wel: We hebben hier
in het verleden beslissingen genomen, waarvoor we
eigenlijk veel eerder dit plan hadden moeten hebben;
dan hadden we ook andere beslissingen kunnen nemen.
3e. Als we het variant-plan zouden aanvaarden, is
het voor mij de vraag, of we de fabriek van Schootstra,
de Phoenix Rijwielenfabriek aan de Zuidergrachtswal,
wel ooit nodig gehad zouden hebben; die investering
zou dan ook wel terdege aan kritiek onderhevig kun
nen zijn.
4e. Gisteravond werd ik, in de Financiële Commissie,
persoonlijk geconfronteerd met een voorstel i.z. huur
en toekomstige aankoop van een perceel in de omge
ving van het Stadhuis, een investering van zo'n
vier ton. Maar nu moeten we toch eerst wel eens even
weten, of het oorspronkelijke plan, het alternatief-plan
of het variant-plan doorgaat, want daar staat of valt
toch die gehele investering mee.
U voelt wel, dat het hoognodig is, dat wij dit plan
hier vandaag voor ons hebben en nu beslissingen kun
nen nemen. Want ik geloof, dat we daarvoor komen.
Wij moeten uiteindelijk, wanneer wij vandaag, eventueel
morgen, al deze zaken de revue hebben laten passeren,
kunnen zeggen: „Dat is er nu beslist". Daar hebben
we n.l. jaren op gewacht. Wij moeten vandaag tot zaken
kunnen komen.
Wij ais fractie hebben ook bijzonder veel waardering
voor de brede oriëntering, die ons van de zijde van het
College met betrekking tot dit voorstel gegeven is. Wij
hebben m.n. ook van het Nederlands Economisch In
stituut een aantal rapporten gekregen, dat bijzonder
veel inzicht in deze materie geeft, o.a. in de toekom-i
stige ontwikkeling van de city en in alles wat daar,
ook wat parkeervoorzieningen betreft, aan vast zit. Ver
der hebben de talrijke ingekomen stukken een royale
wijze van behandeling van de zijde van het College ge
kregen. En ook heeft de behandeling in de sectiever
gaderingen de nodige ruimte van B. en W. gehad. Het
College heeft zich hier goed over beraden; het heeft
niet zonder meer gezegd: dat wat wij eenkeer hebben
voorgesteld, moet ook zo blijven; zij hebben niet het
aanvankelijke standpunt door dik en dun vastgehouden.
Het heeft ook terdege nota genomen van de opmerkin
gen die in de sectievergaderingen gemaakt zijn en wat
ons nu voorgeschoteld wordt in het alternatief.plan
en het variant-plan geeft een goede mogelijkheid voor
oriëntering, zelfs in de vergadering van vandaag nog.
Wij zijn er bijzonder dankbaar voor; nu kunnen wij ver
der komen; nu ligt bij ons als Raad, als besturend
College van de Gemeente, de beslissing om te zeggen:
Zo willen wij het hebben.
En tenslotte hebben wij ook waardering voor de voor
zichtigheid, die het College demonstreert door aan
het slot van de raadsbrief te stellen, dat het
zich in de toekomst een zekere mate van vrijheid wil
voorbehouden met het precies vaststellen van de rooi
lijnen, m.a.w.: het komt nu vandaag wel met een soort
basisplan, maar de verdere uitwerking kan met be
trekking tot de rooilijnen in bepaalde opzichten nog
wel eens kleine wijzigingen met zich meebrengen. Ik
geloof, dat het College die bevoegdheid ook moet heb-
oen, want als wij ons nu al op al deze kleine onder
delen stuk voor stuk zouden moeten vastleggen, dan
zouden wij waarschijnlijk te veel in details treden.
Daarom zijn wij blij met die opmerking van het Col
lege. Die geeft ons ook weer de vrijheid in de toekomst
bij de bestemmingsplannen ook nog eens op de details
in te gaan. Men kan dit plan o.i. karakteriseren als
een soort basisplan en t.z.t. krijgen wij het bestemmings
plan, waar we dan in details nader over kunnen spreken.
Dat in algemene zin vooraf.
Ik zal mij verder houden aan de leidraad voor de
behandeling van het structuurplan binnenstad, zoals
het College die voor de sectievergaderingen aan ons
heeft gegeven.
Nu kom ik tot de verkeersmaatregelen. M.n. de
verkeersmaatregelen voor de binnenstad vormen naar
onze mening in het kader van al de voorzieningen die
hier voorgesteld zijn, wel een zeer centraal vraagstuk.
We moeten inderdaad constateren, dat die verkeers-
voorzieningen in de toekomst bijzonder veel meer van
ons zullen vragen. In de rapporten van het N.E.I.
staat, dat er in 1962 per 1000 inwoners 59,9 auto's in
Leeuwarden aanwezig waren. Dat betekent 1 auto op
ongeveer 18 a 19 personen. In het ontwerp-raadsbrief
wordt de verkeersbehoefte van 1965 tot 1970 op 1 auto
op 10 inwoners; van 1970 tot 1975 op 1 auto op 6 in
woners en na 1975 op 1 auto op 3 inwoners gesteld.
Dat betekent, dat wij in de toekomst, na 1975, in de
binnenstad met een verzesvoudiging van het autover
keer van 1962 te rekenen hebben. Dat geldt niet alleen
voor Leeuwarden, maar dat geldt m.n. ook voor het
uit de provincie binnenkomend verkeer. En hoe meer
wij in de provincie met schaalvergroting e.d. te maken
hebben, hoe meer ook de behoefte zal bestaan naar
het centrum Leeuwarden te trekken en hoe meer wij
dus, met het oog op de voorzieningen die we vandaag
hebben te treffen, op deze ontwikkeling zullen moeten
letten. Wij zullen ons niet te veel hebben te oriënteren
op de situatie, zoals die nu voor ons ligt, maar op die
van 1980 en 1990. Wij zullen dus in principe hebben
uit te spreken, welke voorzieningen nodig zullen zijn,
als we hier één auto per 3 inwoners hebben. En daar
naar zullen wij onze maatregelen moeten nemen. Van
daar, dat wij het dan ook eens moeten aandurven de
zaak aan te pakken op basis van wat in 1980 en 1990
noodzakelijk zal zijn.
De in de nota van het N.E.I. gemaakte, bijzonder
treffende, opmerking om toch vooral bij de verkeers-
voorzieningen rekening te houden met. en onderscheid
te maken tussen kort parkeren en lang parkeren, is
ons uit het hart gegrepen, want wij hebben de
indruk, dat men bij de bestaande parkeermogelijkheid
tot een maximale benutting kan komen. Juist dat lang
parkeren vraagt zo enorm veel parkeerbehoefte en
daar zou dus in dit opzicht iets aan gedaan kunnen
worden. In zoverre juichen wij van onze kant de ver.
keersmaatregelen die B. en W. nu ook voorstellen, wel
toe, zij het dan, dat er misschien hier en daar wel eens
verschil van mening over zou kunnen bestaan, of de
voorgestelde verkeersmaatregelen nu wel de meest
juiste zijn. Dat er echter verkeersmaatregelen moeten
komen en dat die op het onderscheid tussen lang en
kort parkeren terdege gericht zullen moeten zijn, is
ook onze stellige overtuiging. Het gaat er uiteindelijk
om, het verkeer niet in de binnenstad, maar zo dicht
mogelijk bij de binnenstad te krijgen. Het gaat er om,
de levendigheid in de binnenstad toch zo groot moge
lijk te doen zijn en te houden. Daartoe zullen de ver-
keersvoorzieningen terdege mee hebben te werken. De