12
13
de oostzijde een parkeermogelijkiieid van 133, aan de
zuidzijde 329, totaal 462, en het variant-plan geeft aan
de oostzijde (Oostergracht ongedemptj 163, evenals de
vorige opgave, zuidzijde 829, totaal 962. De totale ver-
gehjKingscijfers zijn dus: eerste plan 571, aiternatief-
pian 462, vanant-pian 986. Het vanant-pian geeft dus
een duidelijKe winst, n.l. 500 parkeerplaatsen, boven
het alternatief-plan. En ik wii er ook nog op wijzen,
dat deze parkeerruimte over de gehele iengte bepaald
hoogwaardig is, al is ze dat aan de uiteinden iets min
der. Ze ligt onmiddellijk bij de kantoren en bij het
winkelcentrum en ook nog bij het station. De piaatsen
die zijn opgegeven door degenen, die geen demping
wensen en die dus moeten ui twijnen naai- andere piaat
sen (ze noemen Achter de Hoven, Tulpenburg, etc.),
hebben bepaald duidelijk veel en veel minder parkeer
waarde. Vvaarom? Omdat de afstand van deze plaat
sen tot het centrum groter is. (De neer Engeis: ivrag
ik per interruptie eens vragen, waar deze cijfers van
daan komen? vVant het vait mij op, dat in de stukken
die het College ons toegestuurd heeft, nadruKkelijk is
vermeid, dat het tweede plan (alternatief) niet minder
parkeerruimte kent dan het eerste plan, terwijl ik hier
uit de cijfers een verschil van meer dan 100 opmaak.
Ik zou het bijzonder op prijs stellen, als wij over het
volgende geïnformeerd werden: a. Waar komen de
eerste cijfers vandaan? b. Waar komen deze tweede
cijfers vandaan? Dan kunnen wij ons een oordeel vor
men over de waarde van deze cijfers.) Ze komen uit
dezelfde bron, om te beginnen, n.l. van de directeur
der Openbare Werken; het alternatief-plan gaat er
dus van uit, dat de Oostergracht versmald wordt, zo
danig, dat onder een hoek van 45u op de walkant ge
parkeerd kan worden en dat ook de Zuidergracht ver
smald wordt. Ik heb persoonlijk aan de directeur ge
vraagd, mij deze cijfers te geven; en hij heeft dat op
de hem eigen, exacte wijze gedaan. Ik wilde proberen
te zeggen, dat deze parkeerruimte naar beide kanten
wernt, en dat wij, menselijkerwijze gesproken, hier
mee voor de zuidelijke helft van onze binnenstad voor
lange jaren het parkeerprobleem hebben opgelost. Men
kan zelfs nog verder denken en ook dat is niet hele
maal een vogel in de lucht. Er is van buiten Leeuwar
den belangstelling getoond voor verdiepingsgarages.
Men heeft wel gezegd, dat deze gracht gunstig gesi
tueerd is om in de door demping ontstane holte par
keergarages te maken met nog een laag garages er
boven op, waardoor de winst aan parkeerruimte nog
groter zou zijn. Of dit mogelijk is, is dus een kwestie
van financiën.
Die overwegingen hebben de meerderheid van het
College ertoe geleid om deze demping voor te stellen,
zij het, dat wij helemaal niet willen bestrijden, dat dit
stedebouwkundig enig esthetisch verlies oplevert. De
winst echter die daar tegenover staat, is zodanig, dat
wij dan mogen aannemen, dat wij met deze grote par
keerruimte en de oude veemarkt voor geruime tijd in
de parkeerbehoefte voor dit zuidelijke stuk van de stad
hebben voorzien, op een wijze, die vrij uniek is. De
parkeergelegenheid ligt dan weer gunstig bij het win
kelcentrum en dat is een situatie die menige stad ons
zou kunnen benijden. We zien daar ook de grote mo
gelijkheid, dat het winkelcentrum in zijn kern op de
Nieuwestad op volledig bevredigende wijze kan func
tioneren en dat is de meerderheid van het College het
offer wel waard.
De heer Bootsma heeft gevraagd, wat G.S. daar nu
van zeggen. Men kan bij de benadering van deze kwes
tie tweeërlei wegen volgen. Wij menen, dat het de juis
te weg was eerst de Raad een uitspraak voor of tegen
te laten doen en dan eventueel met het gezag van de
Gemeenteraad bij het College van G.S. te komen om
dus niet alleen met het gezag van het College van
B. en W. te vragen: G.S., wat zou U van dempen van
de Zuidergracht denken? Want in het laatste geval
kan men het gemakkelijker „afpoeieren" dan als na
mens de Raad van de gemeente Leeuwarden na uit
voerige discussie dezelfde vraag zou worden gesteld.
Deze weg lijkt me nog steeds de juiste en het gevolg
van een uitspraak in de vorm van een principebesluit
van de Raad is, dat wij dan bij G.S. en uiteraard ook
bij Monumentenzorg zullen moeten verschijnen om uit
voering te kunnen geven aan dat besluit.
De heer De Jong zegt, dat demping van de Ooster
gracht een aantal voordelen geeft en hij slaat die nog
al hoog aan. Hij calculeert daarbij eenter twee doue
einden in de stadsgrachten in en dat is een ernstig be
zwaar, dat voorkomen kan worden, als de hier voor
gestelde oplossing wordt gekozen, want het is aan te
nemen, dat er dan nog wei voidoende trek overblijft om
voor een beetje verversing van het water te zorgen.
De heer Van der Veen vo.id dat niet erg gelukkig, ik
zie hem nu vriendelijk glimlachen, misschien is hij nu
tot andere gedachten gekomen; dat zal uit de stemming
wel blijken.
De heer Van der Veen heeft gezegd: Er is voldoende
parkeergelegenheid in deze hoek van de stad en hij heeft
ook gewezen op de resten van de Wilhelminabaan, maar
daar moet hij zich echt geen overdreven voorstelling
van maken. Als dat terrein bebouwd is volgens het
uitbreidingsplan, dan blijft daar echt niet veel par
keerruimte over voor mensen die daar niet thuis ho
ren. De Rijksgebouwendienst en de cliëntèle die daar
dan zal moeten zijn, zullen dat echt wel kunnen ge
bruiken.
De heer Kamstra heeft zich uitgesproken voor het
alternatief-plan. De scheepvaart baarde hem niet veel
zorgen, maar wel het behoud van het water en dat is
een standpunt, dat zeer respectabel is. Men kan er
natuurlijk anders over denken en dat zal de heer Kam
stra uiteraard ook wel weten te waarderen. Wat be
treft de scheepvaart, heb ik nog een iets recenter cij
fer dan aan de Raad is gegeven. Sinds de vorige op
gave, in 1963, is het totaal van de passages door alle
bruggen nog weer gedaald met plm. 1200. Het trans
port van de modderschuiten die in het uitbreidingsplan
Bilgaard een paar kavels hebben opgehoogd, en het
herstel van de Oosterbrug, dat in 1963 heeft plaats
gehad, is er ook uit weggecorrigeerd.
De overige sprekers hebben zich ook over de dem
ping uitgelaten, maar ik meen, dat ik het essentiële
nu wel heb besproken.
Er blijven dan nog een paar opmerkingen over het
wegenvierkant alszodanig over, waar de heer De Jong
van gezegd heeft, dat het een goede oplossing was en
ten aanzien waarvan de heer Van der Veen opmerkte,
dat hij het handhaven van de bestaande weg zou pre
fereren boven de gecreëerde noordtangent, om te voor
komen, dat het wegenvierkant te veel verkeer zou
aantrekken ik heb dat al besproken en de heer
Jellema heeft zich in gunstige zin over de noordtan
gent uitgesproken. Ik meen, dat ik hiermee de belang
rijkste opmerkingen van de verschillende sprekers heb
besproken.
Het heeft uiteraard weinig zin om alles nog te re
capituleren en te zeggen, dat we het met dit of dat
onderdeel wel of niet eens zijn. Ik dacht, dat het uit
mijn beantwoording wel duidelijk was, dat het College
zich in zijn geheel achter de opzet plaatst en in meer
derheid achter het variant-plan, terwijl U bekend is,
dat de minderheid het alternatief-plan prefereert. Ik
geloof, dat hiermee de zaak wel volkomen uit de doe
ken is gedaan en ik dank de Raad voor de aandacht,
waarmee hij dit uitvoerige betoog heeft willen aan
horen.
De Voorzitter: Ik geloof, dat het juist is, dat van
mijn kant nog enige opmerkingen worden gemaakt in
zake het door mij ingenomen minderheidsstandpunt.
En dan zou ik graag dit willen zeggen: De opdracht
aan de heer Kuiper, de adviseur met betrekking tot
de sanering van de binnenstad, is destijds geweest een
plan te ontwerpen, waarbij zoveel mogelijk het karak
ter van de stad Leeuwarden zou worden ontzien, maar
een plan, dat de mogelijkheid zou bieden de achteruit
gang van bepaalde delen van de stad, de degeneratie,
te keren en tegelijkertijd de mogelijkheid, dat
in de toekomst ook de binnenstad haar functie
volledig zal kunnen vervullen. En hem is ook van het
begin af aan door het gehele College nadrukkelijk ge
vraagd hierbij heel omzichtig te werk te gaan. Ik ge
loof, dat we kunnen zeggen, dat hij dat ook gedaan
heeft. Zijn streven is geweest zoveel mogelijk het ka
rakter van de binnenstad te ontzien en van mijn kant
bestaat daar ook alle waardering voor. Bij de menings
vorming over deze zaak, bleek in de loop van de be
sprekingen, dat het eerste ontwerp, waarbij de z.g.
zuidtangent over het Ruiterskwartier aan de ene kant
en het Zaailand aan de andere kant zou lopen, door
de ontwikkeling achterhaald werd, omdat het Ruiters
kwartier zich hoe langer hoe meer ging omvormen tot
winkelstraat. Dat is de aanleiding geweest om ook dit
gedeelte van het plan opnieuw te bestuderen. De ad
viseur is gekomen tot het z.g. alternatief-plan, het
plan waarbij de zuidtangent aan weerskanten van de
vVillemskade en de Zuidergrachtswal loopt. Het alter
natief-plan dat wil ik toch wel vooropstellen is
dus de mening van de adviseur. En de variant op het
alternatief-plan is pas ontworpen op verzoek van het
College, om te kijken, wat van die variant de gevol
gen zouden zijn. En ik geloof ook te kunnen zeggen,
uat van de kant van de adviseur, uit een oogpunt van
het behoud van het karakter van de stad, bepaald de
voorkeur wordt gegeven aan het alternatief-plan. Naar
ik meen zeer terecht, want ook dit gedeelte van de
stadsgracht is een deel van de vestinggracht die om
de oude binnenstad loopt. Nu is zopas gesteld, dat dit
gedeelte historisch minder waardevol zou zijn dan het
overige gedeelte, doch dat is maar ten dele juist. Dat
is alleen maar juist t.a.v. het gedeelte, dat van de Wir-
dumerpoortsbrug tot aan de Westersingel loopt. Dat
gedeeite is in de loop van de vorige eeuw vergraven in
de vorm, die het nu heeft. Het oostelijke gedeeite daar
van is in de oorspronkelijke vorm gelaten en ik kan
toch wel stellen, dat het gehele gedeelte, zowel Wil
lemskade als Zuidergrachtswal, wat uiterlijk aanzien
en ook wat omringende bebouwing, voor het overgrote
deel daterende uit de vorige eeuw, betreft, stellig niet
van minder waarde is dan de Oostergrachtswal. U
heeft in de stukken wel gelezen over de voldoening,
dat de Oostergracht behouden zal kunnen blijven. Uit
stedebouwkundig oogpunt is m.i. ik herhaal het
de Zuidergracht bepaald niet minder waardevol dan
de Oostergracht. De Oostergracht wordt weliswaar
afgesloten aan de noordoostkant door de Prins Frede-
rikkazerne, maar bij de Zuidergracht hebben we de
unieke situatie, waarbij in de vorige eeuw de stads
bouwmeester Romein de Beurs geprojecteerd en ge
bouwd heeft. En ik geloof, dat het een bijzondere ver
arming zou zijn, als aan weerskanten van het Beurs
gebouw - en dit geldt vooral de voorkant - het water
zou verdwijnen. Daar komt bij, dat, als deze gracht ge
dempt zou worden, dit toch weer, tenzij er een over
kluizing van de Weaze naar de Potmarge zou worden
gemaakt, kosten meebrengt. Als die overkluizing niet
gemaakt wordt, dan worden beide grachten, zowel de
vVeaze ais de Potmarge, dode einden, die daar als-
zodanig aan vervuiling zullen blootstaan. Vast staat
wel dat is ook het standpunt van de meerderheid
dat de demping uit een verkeersoogpunt niet nodig
is; het verkeer kan in het alternatief-plan even goed
tot zijn recht komen als in het variant van dit alter-
natiet-plan. Het enige motief van de meerderheid is
de mogelijkheid om een aantal parkeerplaatsen te
scheppen. Zopas is gezegd, dat het ene plan, vergele
ken bij het andere, een winst van 500 parkeerplaatsen
oplevert. En nu wil ik aannemen, dat dat getal onge
veer juist is. We zullen niet over 10 meer of minder
praten in dit geheel, maar ik geloof toch wel aan de
Raad de vraag te kunnen stellen, een vraag die ik van
mijn kant stellig ontkennend beantwoord Is nu de
winst van 500 parkeerplaatsen deze aantasting van de
historische vestinggracht van Leeuwarden en daarmee
de aantasting ook van de binnenstad die daaraan an
nex is, waard? Naar mijn mening niet, omdat op an
dere wijze ook voldoende parkeergelegenheid kan wor
den gevonden, n.l. daar waar toch gesaneerd moet worden,
zoals in de Klanderijstraten, Achter Tulpenburg, Tulpen
burg, Achter de Hoven en de Oosterbuurt. Er is nog
gezegd: Die ligt dan wat minder gunstig, maar U weet
allen wel, dat het verschil in afstand uitermate gering
is en als wij deze Leeuwarder afstanden vergelijken
met die welke wij in andere steden moeten afleggen
om van de parkeergelegenheid te komen bij het doel
van onze reis, dan is dat verschil hier in Leeuwarden
toch bepaald wel te verwaarlozen. Het begrip afstand
is zo uitermate relatief, dat het naar mijn mening hier
toch niet als argument kan gelden. En als dan deze
plaatsen nog geen voldoende parkeergelegenheid op
leveren en niemand van ons kan de ontwikkeling van
het verkeer exact berekenen dan is naar mijn me
ning de tijd gekomen om aan parkeergarages te den
ken, een mogelijkheid, die ook al in een rapport van
de directeur Openbare Werken aan het College voor
de binnenstad is genoemd en waar ook al van andere
zijde belangstelling voor is getoond. Gelet op die mo
gelijkheid en op net feit, dat het slechts om 500 par-
Keerplaatsen meer gaat, is voor mij en dan hoop ik,
dat de Raad mij hierin zal volgen de keuze bepaald
niet twijfelachtig. Over het aantasten van de stad bij
een dergelijk verschil, terwijl de moeilijkheid op andere
wijze, zij het misschien iets kostbaarder, kan worden
opgelost, zal niet alleen de burgerij van nu, maar zul
len ook allen die na ons komen, net zo ongunstig den-
Ken ais destijds gedacht is over het dempen van be
paalde grachten, waarvan achteraf gezegd is: Dat had
men nooit mogen doen. De heer Santema heeft dit te
recht genoemd.
Nu is er nog en dat is een detail door de heer
De Jong gewezen op het tracé, op het variant-plan ge
tekend, van de Maria Louisastraat naar de Wijbrand
de Geeststraat. Ik zou van mijn kant daarvan willen
zeggen, dat mij die brug in eerste instantie volkomen
overbodig lijkt, een opmerking, die ik ook al tegen de
ontwerpei' van het plan heb gemaakt. Naar mijn me-i
ning zai het verkeersknooppunt op het eind van wat
nu de Kanaalstraat is het verkeer zeer wel kunnen
opvangen en m.i. hangt de kwestie van de weg naar
Drachten nog helemaal in de lucht; daar zal op dit
moment geen rekening mee behoeven te worden ge
houden. Bovendien is een dergelijk wegenkruispunt zo
heel dicht bij dit grote verkeerseiland naar mijn me
ning ook voikomen uit den boze; dat kan alleen maar
opstoppingen en moeilijkheden opleveren. Dit is ook
helemaal niet essentieel voor het variant-plan.
Alles samen komt neer op twee punten: Punt 1 is,
dat bij het alternatief-pian walmuren moeten worden
hersteld of verplaatst en vaste bruggen moeten wor
den gemaakt, en punt 2 is de kwestie van het parke
ren. Als men meent dat zou ik er nog aan willen
toevoegen - terwille van het scheppen van parkeer
gelegenheid dit gedeelte van de gracht te moeten dem
pen, dan kan men ook evengoed de Oostergrachtswal
dempen; die is niet meer waardevol dan dit gracht
gedeelte en dan kan men ook verder gaan en net ge
deelte om de kazerne heen dempen tot aan de Dokku
mer Ee toe; dat wordt toch niet gebruikt voor de
vaart. Dan kan men zelfs ook in de binnenstad nog
wel bepaalde gedeelten van de grachten gaan dempen.
Het gaat om deze vraag: Wat is in de waardering
van ons allen het behoud van het karakter van de
stad waard? En, zoals ik zeg, naar mijn mening is dit
waard, dat er kosten gemaakt worden voor de wal
muren en voor de bruggen en dat de parkeervoorzie
ningen op andere wijze worden getroffen. Als het
slechts gaat, om, zoals U hebt gehoord, 500 parkeer
plaatsen, dan moet daar een andere oplossing voor te
vinden zijn.
De heer Bootsma: Een paar woorden. Ik geloof niet,
dat ik zo heel veel meer heb toe te voegen aan datgene
wat ik in eerste instantie heb gezegd; alleen ik zal nu
toch wel een keuze moeten doen t.a.v. demping of niet-
demping. Ik heb dit in mijn eerste betoog in de mist
laten hangen, maar ik ben toch, luisterende
naar datgene wat de andere heren vanmiddag
hebben gezegd, tot de conclusie gekomen, dat ik, als
stemming wordt verlangd, zal moeten stemmen voor
het alternatief-plan, dus voor behoud van de grachten,
gordel, wel op misschien enigszins andere overwegingen
dan die van de minderheid van het College. Ik kan het
met alle punten van het betoog van de Voorzitter niet
helemaal eens zijn, want, als men spreekt over „maar"
500, dan kan men natuurlijk altijd vragen: Met welke
orde van grootte moet men werken, dat het wèl de
moeite waard wordt? Ik geloof ook wel, dat bij de
toekomstige ontwikkeling van het verkeer en de par.
keerbehoefte 500 parkeerplaatsen lang niet voldoende
zijn en dat er veel meer parkeerruimte geschapen zal
moeten worden, maar dit is niet de zwaarste over
weging. De overweging die voor mij wel geldt, is, dat
hierdoor een bepaald karakter van de stad kan worden
gehandhaafd. Ik wil daar toch wel aan verbinden, dat
men bij het zoeken naar aanvullende parkeergelegen-
heden t.a.v. de te saneren gebieden niet scrupuleus mag
zijn, maar werkelijk met forse hand open terreinen