4 In u wil ik de vragen die gesteld zijn, nog beantwoor den. De heer Bootsma vroeg of het wei bekend is welke woningen op de krottenlijst staan. Ik herhaal, uit het adres blijkt, dat adressanten zelf stellen dat zij in een saneringsbuurt wonen. Overigens geloof ik dat, als men een woning van deze kwaliteit koopt en verkoopt, men tenslotte zelf ook wel kan zien en be hoort te zien, welke kwaliteit de betrokken woning heeft in vergelijking met andere woningen. Afgezien van de vraag of de woning op een lijst staat of niet, moet men toen zelf wel zien dat deze van slechte kwaliteit is. Koopt men die woning, dan weet men ook dat men een bepaald risico loopt. De heer Bootsma heeft ge vraagd of het algemeen bekend is welke straten voor sanering in aanmerking komen en welke woningen op de krottenlijst staan. Dat dit bij iedereen bekend zou zijn, durf ik van mijn kant niet te stellen. Ik geloof echter, dat men in het algemeen wel weet zoals deze adressanten ook zelf uitdrukkelijk stellen of men in een slechte buurt woont of niet en hoe de kwaliteit van eigen woning is. De heer Bootsma heeft gevraagd, waarom de nummers 161 t/m 167, die ver duurd zijn en er slecht uit zien, niet voor onbewoon baarverkiaring worden voorgedragen. Inderdaad wor den die woningen thans niet voor onbewoonbaarver klaring voorgedragen, omdat onze adviseurs dat zijn de dienst van Bouw. en Woningtoezicht en de hoofdinge nieur-directeur van de Provinciale Directie van Volks huisvesting en Bouwnijverheid (in zijn kwaliteit van Inspecteur van de Volksgezondheid) - kennelijk ge meend hebben dat de onderhoudstoestand van deze wo ningen nog enig uitstel van de onbewoonbaarverklaring toeliet. De woningen van het rijtje waar het om gaat, dat heeft de heer Bootsma toch ook uit de stukken kunnen lezen, zijn stuk voor stuk zo slecht, dat het bepaald niet aangaat deze woningen niet onbewoon baar te verklaren. Als de Raad deze woningen niet onbewoonbaar zou willen verklaren, geloof ik, dat met het verdere beleid terzake van onbewoonbaarverkla ring wel gestopt zou kunnen en zelfs zou moeten wor den, omdat andere woningen niet slechter zullen zijn. mm ilïSBZmWSiM 5 worden uitgesteld, maar de rest is al zo slecht, dat we ze niet langer kunnen handhaven. De kwestie ligt niet anders dan in vorige gevallen. Toen was er ook woningnood, niet minder dan op het ogenblik. Toch heeft het College krachtens zijn plicht tot het doen van voorstellen, die voorstellen gedaan en is de Raad het College daarin ook gevolgd. In dat opzicht is er niets veranderd. De Raad weet, dat in elk sanerings-» gebied betere, minder goede en slechte woningen voor komen. Als met de onbewoonbaarverklaring van die slechte woningen zou worden gewacht, dan zou geen enkel saneringsgebied tot volledige sanering kunnen worden gebracht. Er moet op een bepaald ogenblik een begin worden gemaakt en als de betere woningen, die overblijven na sanering van de slechte, daarvan kwade gevolgen ondervinden, dan wordt daarmee bij vaststelling van de schadevergoeding, die de eigenaren van die woningen kunnen ontvangen, rekening gehou den. Dat is een uitdrukkelijk standpunt van de recht bank, dat wij bij onteigening in de Blekerstraat hebben ontmoet. Financiële gevolgen worden dus door de scha devergoeding opgevangen. En dan blijft over de na tuurlijk ook heel belangrijke vraag, wat er met die woningen gebeuren moet. Nu hebt U in de raadsbrief kunnen lezen dat er na de bevrijding 1420 woningen onbewoonbaar zijn verklaard. Van die 1420 woningen zijn er nu nog 239 bewoond. Het overgrote deel van de bewoners van die woningen heeft dus een andere woning gevonden. In dat opzicht zijn de vooruitzich ten niet slechter dan ze waren. Integendeel, de vooruit zichten zijn beter. Wij kunnen, om te beginnen, on geveer tegen het eind van het jaar, het gereedkomen van een groot aantal nieuwe woningen tegemoet zien. Dat zal ongetwijfeld een opschuiving mogelijk maken. Het is ook met het oog op dit perspectief, een perspec tief dat ook in de raadsbrief is genoemd, dat nu dit voorstel aan de Raad is gedaan. En ik zie dus bepaald niet in, dat, zoals de zaken nu staan, de toestand anders is dan hij bij vorige gevallen was. Hij is eerder beter. Waarom zou dan nu niet, ingevolge wettelijk voor schrift, tot onbewoonbaarverklaring van de allerslecht ste woningen kunnen worden overgegaan? Wij zijn van mening, dat dit moet gebeuren. Nu ligt hier dit adres van een aantal eigenaren, dat in de discussie al enige malen genoemd is, ter tafel. Deze eigenaren (er zijn ook enkele huurders bij) stellen zelf uitdrukkelijk in hun adres, te weten, dat ze in een saneringsbuurt wonen. Ondanks het feit, dat zij wisten dat hun wo ningen voor onbewoonbaarverkiaring in aanmerking kwamen en in een saneringsbuurt stonden, hebben de meeste adressanten, die pas eigenaar werden tijdens hoogstens de laatste 10 jaar, hun woning gekocht. Ze hebben dit risico genomen. Nu heeft de heer Bootsma al terecht opgemerkt, dat er bij die 27 adressanten maar een klein aantal is, wier woning bij dit voor stel betrokken is. De heer Bootsma heeft over zeven gesproken, ik heb er maar zes geteld. En van die zes staat volgens mijn gegevens de woning Achter de Ho ven 147 leeg. Er zijn 3 woningen verhuurd, die zijn gekocht respectievelijk in de jaren 1932, 1938 en 1957. Twee andere woningen zijn gekocht in de jaren 1959 en 1960. Ik mag dus wel zeggen in de laatste jaren, terwijl het zeker was maar dat stellen deze adressan ten zelf dat ze kochten in een saneringsbuurt. En ik geloof dat het, gezien deze omstandigheden, toch waar lijk geen ongeoorloofd aantasten van hun belangen is, om na verloop van jaren zo'n woning voor onbewoon baarverklaring voor te dragen. De waardeverminde ring, ik herhaal het, wordt dan ondervangen door de schadevergoeding en het gezin krijgt op een be paald ogenblik heus wel een andere woning. Zolang het geen andere woning krijgt, kan het blijven wonen. Dat is tot dusver ook de praktijk geweest in Leeuwar den. Dus de belangen van die gezinnen worden toch bepaald niet geschaad. Het College meent daarom, dat dit toch wel een zeer gematigd voorstel is. Ik wil nog uitdrukkelijk wijzen op de onderhoudstoestand en de algehele toestand van de woningen waarover het hier gaat; stuk voor stuk dat heeft U uit de stukken kunnen lezen zijn deze woningen zeer ver beneden peil. Het zijn woningen die alleen aan de voorzijde licht ontvangen, éénkamerwoningen met een keukentje in de gang, aan drie zijden ingebouwd, geen open ach tererf, onvoldoende toetreding van licht en lucht en onvoldoende ventilatiemogelijkheden, te klein van op pervlak, voor een deel zonder beschoten dak, met slechte ramen, met onvoldoende berging voor levens middelen, dikwijls met een slecht rookkanaal en met een privaatton op zolder. U weet het, U kunt het ten minste allen weten als U de stukken hebt doorgenomen. Wij kunnen toch gerust stellen dat woningen met een dergelijke inferieure kwaliteit niet meer in deze stad thuishoren en dat ze dus via de onbewoonbaarverkla ring zo snel mogelijk dienen te verdwijnen. De heer De Jong meent, dat hier gelet moet worden op menselijke verhoudingen, die hier bijzonder geschaad zouden worden naar zijn mening. Ik meen U al te hebben aangetoond, dat dit voorstel van het College, om het woord van de heer De Jong te gebruiken, be paald niet drastisch is en dat het, gegeven de situatie van deze woningen, bepaald een soepel voorstel is. En nogmaals, die verhoudingen worden door de schadever goeding enerzijds en door de zorg dat deze mensen op een gegeven ogenblik een andere woning krijgen an derzijds, wel verzorgd. Datzelfde zou ik tot de heer Kamstra willen zeggen, die enkele beweringen van adressanten naar voren heeft gebracht. Adressanten zouden door uitlatingen van ambtelijke zijde min of meer misleid zijn. Hierover is door het College uit drukkelijk navraag gedaan. Van de kant van Bouw en Woningtoezicht worden deze beweringen met nadruk tegengesproken. Ik kan me haast niet voorstellen dat ambtenaren van die dienst, die zo goed bekend zijn met de situatie, zouden zeggen, dat het nog wel 10 of 20 jaar duurt, voor het tot onbewoonbaarverklaring komt. Dat lijkt mij echt onmogelijk. Ik hoop dat ik, door het door mij naar voren ge brachte, ook de heren Jellema, Klijnstra en Van Balen Walter van antwoord heb gediend. Samenvattend is het College dus van mening, dat dit voorstel, gegeven de situatie, de toestand van de woningen en het per-» spectief dat er t.a.v. de opschuiving werkelijk is, toch bepaald gematigd genoemd moet worden. Het dient naar onze mening wel door de Raad te worden aan genomen. ''-'ly De heer Bootsma: Ik heb niet beweerd dat de zaak formeel, krachtens de wet, niet in orde zou zijn en nog minder, dat we hier met ideale woningen te doen zou den hebben. Toch dat wordt door andere sprekers ook beaamd speelt hier menselijk leed een rol en dan kan men tegenover het niet voldoen aan de Wo ningwet de ellende stellen, die voortvloeit uit inwo ning en alles wat daarmee annex is. Het gaat hier heel vaak om mensen, die voor een normale toewijzing, zeer zeker voorlopig, niet in aanmerking komen. De kwestie van de schadevergoedingen mag verondersteld worden bekend te zijn. Het gaat er om, op welk mo ment die schadevergoeding wordt vastgesteld. Is de hele zaak dan inmiddels niet nog veel verder achteruit gegaan U zegt, dat hoop bestaat op opschuivings mogelijkheden. Dat staat ook in de stukken. Wij kun nen dat blijven hopen, maar de resultaten met de op schuiving zijn niet zo erg groot tot dusver. Een punt, dat verwarring kan stichten, is het tijds verloop tussen het moment van opname en het mo ment waarop de zaak aan ons ter beslissing wordt voorgedragen. In december 1964 was Achter de Hoven 147 bewoond door de eigenaar-bewoner. Thans is 147 nog bewoond. Wat er inmiddels gebeurd is, kan ik moeilijk achterhalen, maar het feit ligt er. Het hele rijtje woningen aan die kant, laat het dan niet vol doen aan de normen van de Woningwet, maakt toch een behoorlijk goede indruk, zowel van binnen als van buiten. Er kleven inderdaad wel gebreken aan, maar wanneer U zegt, dat volgens de rapporten de daar tegenover liggende percelen 161 t/m 167 blijkbaar nog beter zijn, dan zou ik zeggen, dat men de zon in het noorden heeft zien schijnen in plaats van in het zui den. Het is eigenlijk met één oogopslag te constateren, dat het niet de woningen 161 t/m 167 zijn die er het beste uitzien, maar integendeel, het andere rijtje. Het verschil van mening terzake het aantal vloeit voort uit het feit, dat er zes in het adres staan, maar zeven afgekeurd worden. Daarbij is dan het hoekper- ceel Achter de Hoven 137. Ik zou willen voorstellen, de percelen 141, 143, 147 en 137 voorlopig van de lijst af te voeren. Mocht U van mening zijn, dat het toch wenselijk is deze zaak opnieuw te bezien (vooral met het oog op het opmerkelijke verschil tussen de ene en de andere zijde, wat mij ergens doet vrezen dat hier een vergissing in het spel is), dan geloof ik, dat dat nog verstandiger zou zijn. Maar om te voorkomen, dat daarmee de zaak voorlopig van de baan is, zou ik U toch een voorstel om deze vier percelen voor lopig af te voeren, willen overhandigen. Over het al dan niet onbewoonbaar verklaren van die percelen kan dan alsnog een beslissing worden genomen. De Voorzitter: Ik heb het voorstel van de heer Bootsma in schrift ontvangen. Ik wil het voor alle duidelijkheid nog even voorlezen. Het luidt aldus: „De ondergetekenden stellen voor om voorlopig af te voe ren van de lijst van onbewoonbaar verklaarde wonin gen de percelen Achter de Hoven 137, 141, 143 en 147". Het vormt nu deel van de beraadslagingen. (De heer Tiekstra (weth.)Mag ik schorsing vra gen voor beraad?) Het lijkt me het beste, dat we, voor daartoe over te gaan, de heren, die nog in tweede instantie het woord verlangen, laten uitspreken. De heer K. J. de Jong: Ik dacht, dat we er het snelst af waren, als B. en W. zouden willen toezeggen n.a.v. de gemaakte opmerkingen, waaruit misschien een grotere ongerustheid blijkt dan het College verwacht had, de zaak nog eens te zullen bekijken. Dan zijn we er in één keer af. (De heer Vellenga (weth.)Dat is niet de reden van ons verzoek.) Dan wil ik graag nog een paar opmerkingen maken. Als U stelt, dat U als College en wij als Raad de plicht hebben de Woning wet te hanteren en naar objectieve normen dienen te handelen, dan zou ik willen opmerken, dat het uit eindelijk gaat om het beleid, dat op grond van deze normen wordt gevoerd. Als U aan de hand van de Woningwet stelt, dat de mensen kunnen blijven wonen, ook wanneer ze na zes maanden nog niet over passende vervangende woonruimte kunnen beschikken, terwijl de Woningwet stelt, dat na zes maanden ontruiming moet plaats vinden, dan is dat ook een beleid, dat ik B. en W. inderdaad niet kwalijk kan nemen. Wij moeten ook soepel zijn met de toepassing van deze wet. Zo moet er ook een zekere soepelheid bestaan bij de toepassing van het beleid t.a.v. de nog resterende 585 woningen. U komt ook niet met het voorstel, om die 585 wonin gen alle maar even onbewoonbaar te verklaren, ter wijl er volgens U toch vele onbewoonbaar geacht moe ten worden. Dat getuigt ook van een bepaald beleid. Het gaat dus niet om het al of niet objectief hanteren van de Woningwet, maar om het beleid dat n.a.v. de bepalingen van deze wet zal moeten worden gevoerd. Wij zijn van mening, dat, zolang het College deze zaak niet volledig kan opvangen door middel van het op- schuifsysteem, en zolang ook die schadevergoedings regeling, bij de vaststelling waarvan wordt uitgegaan van de toestand na onbewoonbaarverklaring, waar door men de gemaakte kosten bij lange na niet terug ontvangt, niet is gewijzigd, wij deze mensen onrecht aandoen. Als U zegt dat het altijd zo geweest is, zou ik willen stellen, dat er meer dan eens vanuit de Raad gesteld is: B. en W. wees toch niet al te drastisch met dit onbewoonbaarverklaren. Van onze kant is dat al tijd gezegd. Wel doorgaan met de sanering, maar uitermate voorzichtig zijn wanneer daardoor de woning nood alleen maar zou worden vergroot en de situatie moeilijker zou worden gemaakt. Wij hebben dus wel bezwaren tegen dit beleid. We moeten in eerste instan tie streven naar een betere coördinatie. De mensen die met deze problemen te maken hebben, ook de wo ningbureaus en de makelaars, zullen moeten weten welke percelen op de krottenlijst staan en in welk tempo deze woningen onbewoonbaar verklaard worden. Dan weet men waar men zich aan houden kan. Dan kunt U zeggen, dat deze adressanten (ik heb deze adressanten helemaal niet genoemd) weten dat ze in een saneringsgebied wonen. Ja, dat wisten ze toen ze die brief kregen, maar wisten ze dat ook zo precies toen ze die huizen kochten Is daar toen heel concreet bij gezegd: Als U koopt moet U weten, dat U zich blootstelt aan met name genoemde risico's? Ik be twijfel dat ten zeerste. Als er geen reële opschuivings mogelijkheid is, zou ik ook geen genoegen nemen met de motie van de heer Bootsma. Het gaat niet om die vier woninkjes. Het gaat er uiteindelijk om, het ge hele beleid te temporiseren, totdat U de mogelijkheid ziet om beter op te vangen en beter te coördineren. Mijn bezwaren gaan dus nog een tikje verder en be perken zich niet tot de vier woningen waar de heer Bootsma over gesproken heeft. Uiteraard wil ik graag die motie steunen, maar dat wil niet zeggen, dat ik, als die motie aangenomen is, het voorstel dan auto matisch zal aanvaarden. Ik zou B. en W. willen vra gen, deze zaak nog eens te bezien. Draag, na verloop van tijd, wel een aantal van deze woningen voor on bewoonbaarverklaring voor, maar tracht over een pas sende regeling voor vervanging en opschuiving te be schikken, voordat de Raad met deze zaken geconfron teerd wordt. De heer Jellema: Ik kan kort zijn. Ik wil me ge heel aansluiten bij hetgeen de heer De Jong gezegd heeft. De heer Van der Veen: Ik ben wat geroerd door de belangstelling die dit onderwerp heeft en ik vraag me af of de pers zo'n fijne neus heeft dat zij van te voren precies weet dat de Raad hierdoor zo zeer ge ïntrigeerd zou worden. (De heer Tiekstra (weth.): Misschien ook omgekeerd.) Ja, dat is de vraag. Is het wel zo heel veel jaren geleden, dat wij ook al bezwaar gemaakt hebben tegen het onbewoonbaar verklaren van woningen zolang er woningnood is en dus elke woning in een behoefte voorziet? Vandaag valt juist het accent op de woningbehoefte en de men selijke kant van de zaak. Het spreekt vanzelf en dat is altijd zo geweest dat bij elke onbewoonbaar verklaring in een tijd van woningnood woonruimte te loor gaat en dat daar bepaalde mensen door worden gedupeerd. De Raad heeft zich echter tot nu toe altijd laten leiden door het besef, dat de woningtoestanden in Leeuwarden bepaald niet zijn om over naar huis te schrijven. Een toestand die alleen verbeterd kan wor den door de woningen, die niet voldoen aan de eisen die op het ogenblik toch minimaal gesteld moeten wor den, onbewoonbaar te verklaren. In het tot dusverre

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 3