8
9
bepaald niet willen zeggen, dat wij het beleid van het
College terzake van de onbewoonbaarverklaring ver
werpen of afkeuren. Ik meen, dat ik dat ook wel dui
delijk gezegd had. De gedachtengang die er achter
gezeten heeft, steunen wij. Het enige wat uit ons voor
stel te lezen is, is wel dat wij het accent, in de geest
van B. en W. handelende, met een paar woningen an
ders leggen dan door B. en W. gedaan is. Als fractie
steunen wij dus het beleid van het College. Persoonlijk
ben ik en is tevens een deel van mijn fractie van me
ning, dat, juist in het kader van het gevoerde beleid,
de vier woningen Achter de Hoven 137, 141, 143 en 147
thans nog niet voor onbewoonbaarverklaring in aan
merking komen. Als dit amendement verworpen wordt,
zal ik voor het voorstel van het College stemmen, om
dat ik vind, dat de totale gedachtengang goed is. Het
is niet zo, dat elk voorstel van B. en W. altijd onge-
amendeerd aangenomen moet worden. Men kan na
tuurlijk over een bepaalde woning van mening ver
schillen t.a.v. de vraag, of die nu wel of niet bij een
door B. en W. uitgezonderde groep behoort.
De Voorzitter: Ik heb zojuist voorgelezen, wat er
volgens het ambtelijke rapport aan de woning Achter
de Hoven 137 ontbrak. (De heer Bootsma: No. 137
zou ik wel willen schrappen, want die woning is er
terwille van het gehele straatje bij gekomen, dat is niet
de meest gunstige.) Dan zou ik toch wel graag, ter
vermijding van misverstand, van U willen weten wat
het verschil nu is tussen 141, 143 en 147 en de andere
woningen die in het voorstel van B. en W. zijn opge
nomen. (De heer Bootsina: Die verkeren in een be
langrijk betere onderhoudstoestand.) 141: éénkamer
woning met keuken, geen open achtererf, te weinig
toetreding van licht in de slaapvertrekken, ventilatie-
mogelijkheden zijn over het algemeen onvoldoende, de
vloeren in gangen en kamers zijn plaatselijk slecht, de
binnenwanden zijn gedeeltelijk van hout, een doelmatige
berging van levensmiddelen ontbreekt, de trap-opgang
is gebrekkig, het dakbeschot ontbreekt, het privaat
heeft een toegang vanuit de keuken, er is geen vlucht
weg vanuit het slaapvertrek aanwezig. Ook al is er
na de datum van rapportering iets aan het onderhoud
gedaan, dan kan het hoogstens enkele van deze gebre
ken betreffen. Ik wil dus uitdrukkelijk stellen, dat deze
woning niet beter is, dan het gemiddelde van de ove
rige woningen die in het voorstel zijn opgenomen. Als
U dus meent, dat deze woningen er uitgelicht moeten
worden, dan zal dat ook consequenties t.a.v. de andere
woningen moeten hebben. Anders begaat U een on
rechtvaardigheid tegenover de andere eigenaren. U
moet gelijke gevallen gelijk behandelen, U moet niet
discrimineren. (De heer Bootsma: Dan begrijp ik
niet, waarom de woningen er tegenover niet onbewoon
baar verklaard worden.) Ik heb de Raad voorgelezen
wat er volgens het rapport aan deze woningen ont
breekt en ik herhaal, dat enig onderhoud na de rappor
tering hoogstens enkele van de opgesomde gebreken
betreft. Deze woning moet niet meer geschikt ge
acht worden voor bewoning. Hetzelfde geldt voor die
beide andere nummers. (De heer Spiekhout: U bent
niet ingegaan op het verschil in de onderhoudstoestand.)
Dat is een kwestie van een kwastje verf. Ik wil nu
gaarne het amendement van de heren Bootsma en
Spiekhout in stemming brengen:
„Ondergetekenden stellen voor om voorlopig af te
voeren van de lijst van onbewoonbaar verklaarde wo.
ningen de percelen Achter de Hoven 137, 141, 143 en
147" (waarvan dan zojuist bij monde van de heren 137
is geschrapt).
Het amendement.Bootsma.Spiekhout wordt verwor
pen met 21 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen de heren
K. J. de Jong, Bootsma, Ir. van Balen Walter, Sante-
ma, Visser, G. de Vries, Klijnstra, C. de Vries, Jelle-
ma, Venema, Balt en Spiekhout.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
23 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen de heren Klijn
stra, Jellema, Balt, Kingma, Miedema, K. J. de Jong,
Boomgaardt, Heidinga, Santema en Visser.
Punt 11 (bijlage no. 131).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijlagen nos. 85 en 102).
De heer K. J. de Jong: Blijkens de brief, die wij als
leden van de Raad gekregen hebben, heeft het College
vooralsnog het alternatief-plan als uitgangspunt geko
zen. Dat wil dus zeggen dat al op zeer korte termijn
gewerkt zal worden op basis van het alternatief-plan. Wij
hebben daardoor de indruk gekregen dat dit voor een
belangrijk deel een zaak is waar nog op teruggekomen
kan worden, met name straks misschien in een nieuwe
Raad, met een nieuwe samenstelling. In die zin is het
min of meer een ijskastzaak geworden. Wij kunnen met
deze gedachte wel akkoord gaan, hoewel onze bezwa
ren tegen het alternatief-plan op zichzelf niet ver
anderd zijn en wij t.z.t., wanneer daar aanleiding toe
mocht bestaan, graag alsnog op deze zaak terug zou
den willen komen. Er zijn in het alternatief-plan in
zijn totaliteit teveel goede zaken, die, wanneer wij
tegen dit plan zouden stemmen, misschien vertraging
kunnen ondervinden, althans wanneer het verworpen
zou worden. Wij menen, dat, met het behoud van onze
bezwaren, dit plan toch aanvaardbaar is.
De heer Engels: Waar ik de vorige keer zo geijverd
heb voor het niet-dempen en mij uitsprak tegen de
variant, is het mij toch wel een persoonlijke behoefte
om U te zeggen, dat ik bijzondere waardering heb voor
de houding, die de Wethouders in Uw College hebben
aangenomen, door de stemming over deze zeer belang
rijke materie niet te laten aankomen op één of twee
stemmen. (De heer Vellenga (weth.)Het is de Rijn
mond niet!), hoezeer ik het persoonlijk ook betreur,
dat mevrouw Heijmeijer, die de vergadering van 12
mei j.l. niet heeft bijgewoond, hier niet het laatste
woord heeft gehad. (Gelach).
De Voorzitter: Ik heb de gelegenheid gegeven op
nieuw over dit punt te beraadslagen. Ik geloof, dat het
ook niet anders kon. Ik meen echter, dat het dan ook
juist is aan de meerderheid van het College nu de ge
legenheid te geven om desgewenst, in verband met
wat er is opgemerkt, iets te zeggen.
De heer Tiekstra (weth.)Dat zal niet zo bar veel
zijn, als ik mij mag veroorloven namens de meerder
heid te spreken. Laat ik volstaan met te zeggen en
de heer K. J. de Jong zal me dat, geloof ik, wel willen
toestaan dat de meerderheid van het College,
i.e. de vier Wethouders, thans op het standpunt
staat, dat voorshands het alternatief als uitgangs
punt zal kunnen worden genomen. Dat betekent
vanzelfsprekend, dat in het kader van verdere
uitwerking van de plannen nog variaties mogelijk
zijn. Van welke aard en inhoud die zullen zijn, daar
kan ik me op het ogenblik niet over uitlaten. Ook de
Raad zal te dien aanzien behoefte hebben, zijn vrij
heid te behouden.
Voor de woorden van de heer Engels ben ik bijzonder
erkentelijk. De vier Wethouders hebben, dacht ik, vol
komen terecht uitgesproken, dat een zo gewichtige
zaak ik kan meevoelen met mevrouw Heijmeijer's
verantwoordelijkheid vanavond niet op de schouders
van één Uwer leden mocht worden gelegd.
De Voorzitter: Kunt U dan besluiten tot beëindiging
van de beraadslagingen, dan blijft dus alleen het alter
natief-plan ter tafel. De variant, die demping inhoudt, is
teruggenomen, en ik geloof dus, nu te moeten vragen,
of de Raad stemming verlangt over het alternatief-plan.
De Raad verlangt geen stemming.
De Voorzitter: Dan is hiermee het alternatief-plan
vastgesteld.
Z.h.st. is dus besloten overeenkomstig het meerder,
heidsvoorstel van B. en W.
Punt 13 (bijlage no. 150).
De Voorzitter: Eerst heb ik hier een rectificatie op
de ontwerp.monumentenlijst.
Het Vliet wordt ook genoemd in dit ontwerp. U weet,
dat uit het besluit, om voor de binnenstad het alter
natief-plan te volgen, voortvloeit, dat het Vliet voor
demping in aanmerking komt. U kunt daar verschil-
lend over denken, maar het College stelt voor aan de
Minister te adviseren het Vliet van de ontwerp.monu
mentenlijst af te voeren en het dus ook te vermelden
op bijlage B.
De heer Heidinga: In het algemeen verdient het
streven naar behoud van zoveel mogelijk karakteristieke
en van bouwkundige waarde zijnde panden ons aller
instemming. Een oude stad als Leeuwarden heeft ge
lukkig nog vele bijzondere gevels en andere beziens
waardigheden uit vervlogen eeuwen, en pogingen om die
te bewaren en eventueel te restaureren, verdienen alles
zins onze medewerking. Het is een nogal veelomvatten
de lijst en dus een ingrijpende zaak, waarbij alle aspec
ten, die zich voordoen, behoorlijk dienen te worden
overwogen. Van de op de lijst vermelde panden ver
keren er een heel groot aantal in slechte, soms zelfs
in bouwvallige staat. Met het in een behoorlijke staat
brengen van deze panden zijn miljoenen gemoeid, ter
wijl voor restauratie vaq monumenten heel weinig
geld beschikbaar is. Het is thans zelfs zo, dat het Rijk
subsidie in de restauratiekosten pas na 3 of 4 jaar
kan betalen, omdat er doodgewoon geen geld voor is.
Men krijgt al een vrij gering subsidie en dan moet
de eigenaar de kosten eerst zelf nog voorschieten. In
de eerste plaats geldt dus: „Wie zal dat betalen, wie
heeft zoveel geld". (De heer Heidinga zingt.) Als de
financiële mogelijkheden zo beperkt zijn, zou dan het
maken van een zo uitgebreide lijst niet precies een te
genovergestelde uitwerking hebben van wat wij ermee
bedoelen? De bedoeling is, de zaak op peil te brengen,
maar als er geen geld voor is en er ook misschien in
tal van jaren geen geld voor zal vrijkomen, dan be
vriezen we de boel. Dan blijft het zoals het is, wordt
het nog bouwvalliger en werkt het precies in de rich
ting die wij niet willen. Ook als we de voor te dragen
panden bezien op bouwkundige en oudheidkundige
waarde, komen we tot de slotsom, dat er veel te veel
panden worden voorgedragen om op die lijst te wor
den geplaatst. De oudheidkundige waarde van een be
langrijk aantal is naar mijn mening zeer twijfelachtig.
Er zijn er natuurlijk bij, die werkelijk behouden moe
ten blijven, maar ook een heel aantal waarvan we
rustig kunnen zeggen dat ze niet op die lijst thuis
horen. Ik wil als voorbeeld noemen de panden Kleine
Kerkstraat 36 en 45, een aantal panden in de Bagijne-
straat, de Galileër Kerkstraat en op de Druifstreek en
zo zou ik kunnen doorgaan. Ik geloof, dat het van
werkelijkheidszin zou getuigen als we dit nog eens heel
zorgvuldig nagingen en als we een strenge selectie toe
pasten door alleen maar op deze lijst te plaatsen wat
werkelijk het behouden waard is.
Voorts een opmerking over de walmuur. Als we nu
de Zuidergracht tot monument verklaren, waar halen we
dan eigenlijk de moed vandaan om dit vaarwater zozeer
te versmallen, dat er iets overblijft, vergelijkbaar met
de Tuinen? Toch zal dit noodzakelijk zijn als we aan
beide zijden een behoorlijke verkeersweg willen leggen.
Het zou kunnen zijn dat het uit toeristisch oogpunt
wel aantrekkelijk is. We zouden daar dan wedstrijden
kunnen houden in het fierljeppen, dat zou voor Leeu
warden ook wel leuk zijn, maar daarvoor versmallen
we de Zuidergracht niet. Ik vind het echter inconsequent
als we eerst adviseren, de gracht met de walmuren op
de lijst van monumenten te plaatsen en dan meteen
besluiten die walmuren eruit te breken en nieuwe te
plaatsen, waardoor een smal grachtje overblijft, niet
meer dan een breed riool. Dezelfde inconsequentie meen
ik te zien in de motivering van het College betreffende
de panden die geraakt worden als het saneringsplan
voor de binnenstad wordt uitgevoerd. Het College wil
n.l. dat de Raad adviseert, deze panden niet op de
monumentenlijst te plaatsen. Naar mijn mening zijn
het monumenten in de zin van de wet of ze zijn het
niet. Zijn ze het wel, dan behoren ze op de lijst te
worden geplaatst. Er zullen vermoedelijk ook wel bur.
gers zijn die hun pand graag willen verbouwen. Als
zo'n pand echter in aanmerking komt voor de monu
mentenlijst, dan wordt het daar ook op geplaatst en
daarmee uit. Zo ligt het ook met de panden, die ge
raakt worden bij de uitvoering van het saneringsplan.
Komen die werkelijk voor plaatsing in aanmerking, dan
moeten wij adviseren ze er op te plaatsen. Doen we
dat niet, dan hanteren we naar mijn mening een ver
keerde norm en dan meten we weer eens duidelijk met
twee maten. Onze fractie wil natuurlijk graag mee
werken om te behouden en te restaureren dat, wat
daar duidelijk voor in aanmerking komt, maar wij kun
nen ons niet aan de mening ontworstelen dat deze lijst
gespeend is van iedere werkelijkheidszin. Wij hebben er
bezwaar tegen tweeërlei normen toe te passen bij de
beoordeling. Wij hebben er ook bezwaar tegen dat
deze lijst nog moet worden uitgebreid. Uit hetgeen ik
gezegd heb zal het U wel duidelijk zijn, dat wij er echt
geen behoefte aan hebben om de Minister op nog een
aantal andere panden te attenderen. Daar zien we het
nut niet van in.
Ik zou heel graag weten, wie de commissie hebben
gevormd die met de Wethouder van Openbare Werken
de monumenten heeft bekeken. Als de reacties van
het College op het door mij naar voren gebrachte niet
positief zijn, behoud ik mij graag het recht voor om
in tweede instantie op het voorstel terug te komen.
De heer C. de Vries: De monumentenlijst is inder
daad nogal omvangrijk, zoals de heer Heidinga ook al
heeft opgemerkt. Ik geloof, dat wij daar allen wel van
overtuigd zijn. Toch geloof ik, dat het op zichzelf niet
zo erg is. Wij moeten deze monumentenlijst thans zien
als een inventarisatie van datgene wat in onze stad
aan meer of minder waardevolle boiuwwerken aan
wezig is. Ik kan me voorstellen, dat niet iedereen even
gelukkig is met het totaal van deze lijst. Het doen
van een keuze t.a.v. de op de lijst te plaatsen panden
is sterk afhankelijk van een persoonlijk oordeel. Ik
geloof, dat, juist door de uitvoerigheid van deze lijst,
deze inventarisatie, voorkomen is, dat wij ons op dit
moment voor een zekere willekeur uitspreken t.a.v. de
panden waar we iets mee willen en kunnen doen. In een
later stadium kan en moet nog eens bekeken worden
welke mogelijkheden er zijn voor de verschillende pan
den. Ze op dit moment op de monumentenlijst te plaat
sen, acht ik dus wel volkomen juist. We zijn er allen
wel van overtuigd, dat deze lijst natuurlijk niet in zijn
totaliteit zal worden uitgevoerd. We zullen er niet aan
ontkomen, ook in de toekomst nog bepaalde panden van
de lijst af te voeren. Het lijkt mij echter onjuist dat nu
al te doen, mogelijk met uitzondering van die panden,
die het College ook voorstelt i.v.m. het genomen be
sluit tot aanvaarding van het alternatief-plan. Op dat
punt is er nu een besluit gevallen. Waar die panden
staan komt immers een weg en ze moeten dus ver.
dwijnen. Ik ben het niet met de heer Heidinga eens
als hij zegt, dat dit meten met twee maten is. Thans
is bekend, dat ze moeten verdwijnen, want we hebben
het alternatief-plan aanvaard. Het is volkomen juist,
dat deze panden van de lijst worden afgevoerd. We
zullen, om een zo groot mogelijk aantal waardevolle
panden in onze gemeente te behouden, de zaak positief
moeten benaderen. Een aantal panden neemt af in
kwaliteit. Dan komt er op een bepaald moment van
een eigenaar een aanvraag voor een sloopvergunning
of wat dan ook en dan zeggen we neen, omdat het pand
op de monumentenlijst staat. Als gemeente moeten we
de zaak echter van de andere kant benaderen. Als ge
meente zullen we juist actief bezig moeten zijn met
dit gehele complex en actief overleg moeten plegen
met de verschillende eigenaren, teneinde tot een ge
zamenlijke oplossing te komen m.b.t. eventueel herstel
van de panden. Wij moeten niet rustig afwachten tot
er iemand komt en dan wat ondernemen, maar wij
moeten als gemeente het initiatief nemen en een aan
tal panden op de kortst mogelijke termijn verbeteren.
In een samenspel met de burgerij moeten we trachten
datgene voor onze stad te behouden wat we ook graag
willen behouden. De keuze welke panden wil ik nu dus
nog niet doen. Ze kan nog niet gedaan worden, omdat wij
ook afhankelijk zijn van de mogelijkheden en de vraag
stukken waarmee de eigenaren soms zitten. Een goed
voorbeeld van deze samenwerking is, meen ik, te vin
den in Amersfoort, waar door de burgerij, samen met
de overheid, op dit punt een actief beleid wordt ge
voerd tot behoud van een zo groot mogelijk aantal
monumentale werken in die stad. Iets dergelijks zou
in onze stad, met toch een groot aantal waardevolle
panden, ook wel kunnen. Wij zullen op twee zaken
waar mogelijk en nodig, steeds de aandacht moeten
vestigen. Ten eerste moeten wij trachten de afwikke.