Er is door enkele heren gevraagd wie de commissie heeft gevormd, die deze zaken bekeken heeft en daar over advies heeft uitgebracht. Die commissie heeft bestaan uit de heer Achterhof, adjunct-directeur van Openbare Werken, zoais U weet, de heer Baart Jr., de heer Dolk van het Archief en de heer Van der Heide van Bouw- en Woningtoezicht. Deze heren zijn naar de mening van het College deskundig op dit ge bied en wij menen dan ook dat op hun advies kan worden afgegaan. Dit is gebeurd onder leiding van de Wethouder en daarom heeit deze commissie samen met de Wethouder alle panden, waarom het gaat, persoon lijk in ogenschouw genomen. De heer De Vries heeft het voorstel van het College verdedigd. Wij zijn hem er dankbaar voor, zoals we dat ook de heren Santema en Van der Veen zijn. De heer De Vries heeft daarbij gepleit voor een actief restauratiebeleid in samenwerking met de eigenaren en daarbij de stad Amersfoort als voorbeeld genoemd. Nu heeit het College van Deeuwarden in dat opzicht de laatste jaren toch ook werkelijk niet stil gezeten. De restauratie van het pand hoek Ossekop/Oude Ooster straat is nu begonnen. Er zijn piannen in bewerking voor Luilekkerland, het Princessehof en de Oldehove. Op de lijst staat het pand Speennansstraat hoek Slot makersstraat. Het pand In de fette Os aan de Grote Hoogstraat hoek Poststraat is eigendom van Hendrick de Keijser en daarnaast zijn er met financiële mede werking van de Gemeente in de loop van de laatste jaren allerlei verspreide panden gerestaureerd. Er zijn restauraties, die in zeker opzicht een verbetering heb ben betekend. Wij kunnen erkennen, dat dit alles niet voldoende is en het streven is dan ook om, in samen werking met de eigenaren en vooral ook met Monu mentenzorg, er meer van te maken. De heer Van der Veen heeft van zijn kant nader betoogd wat het karak ter van deze lijst is. Wij zijn het helemaal met hem eens. Hij heeft het woord veiligheidsklep gebruikt. Inder daad, het is een poging om te behouden wat behouden dient te worden. Aan de andere kant en dat is dan ook de reden waarom het College bijlage B heeft voor gesteld is het naar onze mening niet juist zonder meer te zeggen, dat de stad in de huidige toestand bevroren moet worden. De stad moet haar levensvat baarheid blijven behouden. Dan moet er dus ook een mogelijkheid bestaan tot verandering en vernieuwing, alles in het raam van het geheel. De heer Jeilema heeft gevraagd, of voor dit alles wel geld is. Als alle panden die op de lijst staan, ge restaureerd zouden moeten worden, dan is daar zeer bepaald geen geld voor, maar dat is ook de bedoeling niet. We mogen ook van tal van eigenaren verwach ten, dat ook bij hen het inzicht baan breekt, dat zij er zelf belang bij hebben om in het monumentale geheel, dat de binnenstad altijd nog is, hun pand te be houden. Daardoor zal hun pand zijn waarde blijven behouden en zij zullen, meer dan tot dusverre, tot het inzicht moeten komen, dat zij heel voorzichtig moeten zijn met het aanbrengen van veranderingen die strij den met het karakter van hun pand. De heer Kingma heeft bezwaar geopperd tegen het afvoeren van een aantal panden aan het Vliet. Nu staan op de lijst een aantal panden aan het Zuidvliet, de nrs. 16, 18, 22, 24, 26 en 28, maar het College stelt niet voor, deze af te voeren. Alleen Zuidvliet 30 heeft naar de mening van het College niet voldoende waarde om het op de lijst te handhaven. De heer Van der Veen heeft verklaard, dat hij geen ontwerp.lijst thuis heeft gehad. Als U deze lijst gezien heeft zult U toch wel moeten toegeven, dat het prak tisch niet mogelijk was om van dit grote geval af schriften te maken en die aan de raadsleden te zen den. Wij hebben er op vertrouwd, dat de raadsleden voldoende gelegenheid zouden hebben hier de stukken te komen inzien. Mocht dat niet het geval zijn ge weest, dan vinden wij dat erg jammer, maar nogmaals, wij hebben praktisch geen kans gezien het anders te doen. Ik zou hiermee graag willen besluiten. De heer Heidinga: Over het algemeen kan ik con stateren, dat de naar voren gebrachte meningen tegen gesteld zijn aan- of althans niet parallel lopen met de mening, die ilk hier namens mijn fractie heb mogen verkondigen. Ik heb de indruk, dat verschillenden van mijn mede-raadsleden de zaak toch wel wat onder schatten. Speciaal de heer Van der Veen. Ik wil in ieder geval nogmaals duidelijk zeggen, dat wij gesteld zijn op het behoud van de monumenten. U moet niet denken, dat wij van het standpunt uitgaan (wat de heer Santema geloof ik, min of meer veronderstelt) van „laat maar waaien". Zo is het beslist niet. Het karakteristieke, het goede, het echte, dat het behou den waard is, moet ook worden behouden. Maar zijn dat de objecten, die op deze lijst staan vermeld? Be slist niet. De heer Santema mag niet veronderstellen, dat ik de echte monumenten minder zal waarderen dan hij, dat doe ik beslist niet. (De heer Engels: Daar zit juist de moeilijkheid: Wat is een echt monument?) Juist. Laten we die beklemming, die druk, die we op de medeburgers leggen, niet onderschatten. De heer Santema kan nu wel zeggen, dat er wel geld voor zal komen; ik help het hem hopen. De financiering van restauratie van monumenten is hier uitgerekend slecht. Daar hebben we rekening mee te houden. We kunnen wel een wissel op de toekomst trekken, maar daar kopen we niets voor. Zo is het op het ogenblik en van de Raad zal een sterke stimulans moeten uitgaan, wil dat eens wat veranderen. Er zit nog een heel ander aspect aan deze zaak. De heer Santema zei b.v. dat er op het platteland nog veel monumenten bestaan. Ik breng U de boerderij in herinnering, waar een molkekelder onder zat, die eigen lijk niet veranderd mocht worden. Er is tenslotte met veel pijn en moeite een oplossing voor gevonden, maar dergelijke boerderijen zijn er in onze gemeente nog wel. Nu gaan wij de Minister adviseren dergelijke panden in dezelfde staat te behouden. Dan veroordelen we in zo'n geval de huisvrouw om ten eeuwigen dage van de kamer naar de keuken een trap op te lopen en in een huis te wonen, dat twee eeuwen geleden bruikbaar was, maar nu niet meer. Wij veroordelen de mensen tot het bewonen van huizen, die 2 a 300 jaren geleden gebouwd zijn en thans beslist niet meer voldoen. Die druk leggen we hun op. Dat is toch ook een factor, die we niet moeten onderschatten. Werkelijk goede en karakteristieke panden met oudheidkundige waarde moeten voor het nageslacht bewaard blijven, maar la ten we dit niet overdrijven. Laten we panden die al onherstelbaar verminkt zijn (die staan bij series op deze lijst), waar geen metselwerk meer aan te ont dekken is, waarvan de kap plat gemaakt is, waarvan de gevels besmeerd zijn en waaraan dus in de verste verte niet meer is te ontdekken wat voor pand het geweest is, niet meer op de monumentenlijst zetten. Moeten die gehandhaafd blijven en geres taureerd worden in de stijl, zoals die 300 jaren geleden werd toegepast? Dan zouden we karakteristieke pan. den krijgen, maar ze zijn rijp voor afbraak. Wij moe. ten toch ook aan de leefbaarheid van de stad denken. Volgens de heer Santema zouden wij maar heel ge makkelijk heen stappen over de kosten van sanering van de binnenstad. Zo is het niet. Wij weten drommels goed, dat dat miljoenen, misschien wel miljarden kost. Ik wil in herinnering brengen, dat Minister Bogaers in zijn nota over een pluriform en expansief bouwbe leid begon met de aanhef, dat hij bereid was voor sanering van oude steden een subsidie in de kosten van aankopen van panden te verlenen van 80%. Dat weten we dus, maar dat weten we bij deze restauraties niet. Wij weten alleen, dat het tot nu toe niet gedaan wordt; dat het ontzaglijk moeilijk is. (Stem: Afbreken.) Neen, niet afbreken; bewaren wat nodig is te bewaren en wat er omheen hangt. Er zijn ook panden bij, die prak. tisch zonder waarde zijn, waar bijv. alleen één raam in zit met een zesruitsverdeling. Moeten we nu om dat ene raam, dat in een waardeloos pand zit, zo'n perceel op de monumentenlijst plaatsen? Laten we toch een beetje met beide benen op de grond blijven staan en wat werkelijkheidszin hebben. (De Voorzitter: Welk pand heeft U op het oog Een onbewoonbaar ver klaard pand in de Galileër Kerkstraat. (De heer Velienga (weth.)Dat van het Friesch Dagblad?) (Gelach). (De heer Engels: Dat komt in de courant, hoor.) (De Voorzitter: Welk nummer?) Dat weet ik niet uit het hoofd, maar misschien weet de directeur van het Friesch Dagblad dat wel. (De hear Boomgaardt: Nr. 21.) U en de Raad kennen onze mening en U begrijpt, dat deze niet veranderd is door de betogen van onze mede-raadsleden, noch door Uw betoog, hoewel wij het zeer waarderen. (De Voorzitter: Dat begrijp ik niet.) Wij beogen eigenlijk hetzelfde, maar verschillen van mening terzake van de uitwerking. Ik heb een voorstel opgesteld, maar dien het niet in, omdat ik wel inzie, dat het in deze Raad geen kans maakt. Ik lees het voor, dan weet U, wat ik bedoel: „De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering bijeen; spreekt uit, dat de aan de Raad voorgelegde lijst van panden en objecten, ter plaatsing op de lijst van monumenten, in de voor gestelde vorm niet aanvaardbaar is. Deze lijst zal dras tisch moeten worden beperkt. De Raad draagt het College op, dit uit te voeren in nauw overleg met de commissie van bijstand voor de Openbare Werken en daarna een nieuwe lijst aan de Raad voor te leggen ter advisering aan de Minister. Dit raadsbesluit zal de Mi nister ter kennis worden gebracht door het College." (De heer Van der Veen: We zijn het er geheel mee eens.) De heer Bootsma: Een enkel persoonlijk woord, om geen verwarring te stichten. Ik zie wel, dat dit wet telijk eigenlijk de enige weg is om te geraken tot het doel dat ons allen voor ogen staat, zelfs de heer Hei dinga. Ik heb toch van U gehoord, dat U hetzelfde als broeder Oepke Santema „neistribbet". (Gelach). Ik meen dat dit het bewaren van het stedeschoon inhoudt. Daar kunnen we allemaal vóór zijn, maar daarnaast meen ik toch een enkel kritisch geluid te moeten laten ho ren, dat toch ook wel enigszins de kant uitgaat van de opvatting van de heer Heidinga, zij het niet in die sterke mate. Het is een wettelijk voorschrift, dat weet ik, maar de bevoegdheid tot beoordeling en tot het ver lenen van bepaalde vergunningen wordt verplaatst van het gemeentebestuur naar de rijksoverheid. Er zullen wel gemeentelijke adviezen worden ingewonnen, maar de weg om tot enige wijziging, verandering of aan passing aan de behoeften van de bewoners van de be trokken panden te geraken, wordt moeilijker en lan ger. We weten allemaal, dat het nu al een lange weg is om op dit gebied iets te bereiken. Ik ben bang, dat ondanks het streven naar het behoud van waardevolle panden in de binnenstad, er toch een moment kan ko men, dat ze verlaten worden, omdat ze domweg niet meer beantwoorden aan het doel, waarvoor ze aan vankelijk zijn gesticht. Dat zou catastrofaal kunnen zijn en dat is de vrees die er bij mij leeft. Ik sta zeer zeker niet achter het voorstel van de heer Heidinga, maar wil er toch bij de gemeentelijke overheid op aan dringen, het doel: het leefbaar en bewoonbaar houden van de binnenstad, niet uit het oog te verliezen, ter- wille van louter het uiterlijk schoon. Bij de panden, die op de lijst staan, zijn er talloze, die krachtens de Woningwet voor afkeuring in aanmerking zouden ko men. De heer Van der Veen: Ik heb de heer Heidinga ho ren spreken, die ik toch, als aannemer, min of meer op de hoogte moet achten met wat er gebeurt met dit soort panden. Ik hoor nu de vrees van de heer Boot sma. Of ik óf de beide heren hebben het geheel mis. Als de heer Heidinga denkt, dat het plaatsen van een perceel op de monumentenlijst betekent, dat het her steld moet worden in de toestand, waarin het 300 jaar geleden verkeerde, dan slaat hij de plank volkomen mis. Als de heer Bootsma bang is, dat het plaatsen van een perceel op de lijst tot gevolg zal hebben, dat het niet meer bruikbaar is, met alle gevolgen van dien, dan geeft dat blijk van een volstrekt wantrouwen in de mogelijkheden die de Nederlandse architect be zit om van een monument een ook voor de huidige dag bruikbaar gebouw te maken. Of dat nu een zaken- pand of een woonpand is, dat doet er niet toe. Ik denk b.v. aan het perceel met de groene steentjes aan de Ossekop, hoek Oosterstraat. Zulke panden kunnen van. uit een vervallen staat weer tot een sieraad voor de stad gemaakt worden en van binnen zo worden ver bouwd, dat ze aan alle eisen, die men thans redelijker wijze aan dergelijke ruimten mag stellen, kunnen vol doen. Er is natuurlijk geen sprake van, dat wij Lui lekkerland gekocht hebben om dat te gaan restaure ren tot de éénkamerwoninkjes, rug-aan-rug-woninkjes of weet ik wat, in de stijl waarin ze in het verleden zijn gebouwd. Dat zou natuurlijk waanzin zijn. Ik acht het volstrekt onmogelijk, dat iemand zich iets dergelijks in het hoofd zal halen. Dat gebeurt zeker niet. Deze bouwwerken worden, met behoud van hun kenmerkende trekken, zo gerestaureerd, dat ze in deze tijd bruik baar zijn. Als dat doel niet bereikt kan worden, twijfel ik er niet aan, of het perceel zal door de Minister van de monumentenlijst worden afgevoerd. Het is ondenk baar, dat men alleen maar museumstukken zou ma ken, die niet bruikbaar zijn. Door plaatsing op de lijst kan de weg misschien in sommige omstandigheden iets langer worden (hoewel ik er aan twijfel of hij veel langer zal worden dan nu het geval is); er zal een an dere instantie kunnen adviseren omtrent plannen m.b.t. restauratie van percelen, die op de lijst staan. Ik zou een voorstel willen doen, dat ook door de heren Engels en Santema is ondertekend. Wij advise ren, de percelen, die op de kaart zijn aangegeven met een groene stip, niet af te voeren van de definitieve lijst en het Vliet niet op bijlage B te plaatsen. Dat voorstel sluit geheel aan bij Uw zojuist gehouden be toog, dat deze lijst een soepele lijst is, die telkens als er een redelijk gemotiveerd voorstel bij de Monumenten- raad en de Minister komt, herzien zal kunnen worden. De heer C. de Vries: Ik geloof met de heer Van der Veen, dat het mogelijk moet zijn om van een groot aantal dezer panden goed bewoonbare woningen te maken. Ik ben het echter niet met hem eens t.a.v. de groene stippen, die hij zo graag op deze lijst ziet. Ik geloof, dat wij, nu het alternatief-plan is aangenomen, ook weer niet al te veel met alternatieve mogelijkheden moeten gaan werken. Het lijkt mij dan praktisch on mogelijk, mee te werken en ik sta dus niet achter het voorstel van de heer Van der Veen. ik was blij van U te horen, dat er ook een aantal plannen in voorberei ding is en ik geloof, dat het ook van belang is, daar mee actief door te gaan. Daar ligt voor mijn gevoel de mogelijkheid, om een restauratiebeleid te voeren, dat de stad alleen maar ten goede komt en dat moge lijkheden in zich houdt om een stuk schoonheid uit het verleden voor de toekomst veilig te stellen. Het meest gefrappeerd was ik door een uitspraak van de heer Heidinga, niet over deze zaak, maar over Cambuur. Ik ben blij dat hij de waarde van de sportclub Cambuur nu ook heeft erkend. (De heer Heidinga: Dat heeft hij niet.) Ik hoop, dat we dat bij een volgende gelegen heid nog eens kunnen bemerken. De leefbaar heid van onze stad achtte hy ook op dat punt, zo be luisterde ik, bijzonder belangrijk. Ten aanzien van de financiën heb ik nog één vraag. Er heerst en dat is, dacht ik, begrijpelijk over die financiën natuur lijk nog wat onzekerheid. We hebben op dat punt ook geen al te goede ervaringen, maar ik geloof, dat de mogelijkheden er toch wel moeten zijn. Er is, meen ik, een verfijningsregeling in het vooruitzicht gesteld voor de gemeenten, die met monumenten te maken hebben. En ik weet niet, hoe ver het daarmee staat, maar ik heb de hoop, dat een dergelijke regeling de financiering van dit soort projecten zal vergemakkelijken. Een der gelijke verfijningsregeling zou m.i. moeten komen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Misschien kan de heer Heidinga bij een partijgenoot van hem, die daar zit, nog eens een goed woordje doen. U begrijpt, dat ik Uw voorstel blijf steunen. De hear Santema: N.o.f. de goede winsk dy't ik fan de hear Heidinga krige, dat hy mei my hope op in bet- tere subsidearring fan it ünderhald fan monuminten, kin ik opmerke, dat der in boekje is, dat op de pro- vinsje Fryslan slacht en dat hjit: „Restaureren in Friesland". It is gearstald troch de hear Blom, yn op dracht fan G.S. En hwannear't men dat boek trochlêst, dan blykt der hiel düdlik üt, dat de tendins is, dat der idere kear mear jild biskikber steld wurdt foar de restauraesje en it ünderhald fan monuminten. Ik bin it mei de skriuwer iens, hwannear't hy seit, dat it jild dat foar it subsydzje nedich is, fierstento traech üt- keard wurdt. In perioade fan twa, trije hy neamde seis fjouwer jier is eilaes yn oerienstimming mei de feiten. Mar as dit in saek is, dy't net troch dizze Rie bisletten wurde kin, dan is it nou saek dat de leden fan de Ljouwerter Rie, dy't tagelyk Keamerlid binne, ik soe hast wol sizze üt namme fan de hiele Rie yn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 7