19
Maatschappij voor Nijverheid en Handel gebruikt is,
is mij niet helemaal duidelijk. Ik geloof, dat het toch
goed is, dat wij ook even vaststellen, dat het formele
uitgangspunt van het betoog van de heer Spiekhout,
aan welk punt wij hier een gesprek wijden, niet geheel
en al onbedenkelijk is. Dan is mijn tweede bezwaar
minder een kwestie van rectificatie als wel een kwestie
van anders stellen van de zaak; deze is niet zo simpel
en eenvoudig als door de heer Spiekhout wordt gesteld
en het maakt zelfs de indruk, alsof de meerderheid
en de minderheid bij hun conclusie min of meer langs
elkaar heen redeneren, alsof hier een aantal argu
menten wordt gebruikt, die op zeer verschillend vlak
liggen; die eigenlijk niet alle op een zuivere manier
worden gebruikt. Ik heb uit de aard der zaak geen
enkel bezwaar tegen het uitgangspunt, als dat luidt,
dat het een nobel doel is er naar te streven de energie
bron die blijkbaar in de Friese bodem aanwezig is,
zo gunstig mogelijk tot haar recht te laten komen.
Dat is duidelijk en daarover behoeven we geen messen
te trekken. De moeilijkheid is, dat wij vermoedelijk
van mening gaan verschillen, als we naar de uitgangs
punten kijken die door de heer Spiekhout in het geding
zijn gebracht. Het vervelende is, dat die een moreel
argument, verscholen in het woord solidariteit, ge
bruikt. Ik kom daar graag straks even op terug. Hij
adstrueert dat niet zozeer met de morele maatstaven
die daarbij gebruikt zouden moeten worden; die ca
moufleert hij zou ik bijna zeggen onder de argu
mentatie van bedrijfseconomische voordelen, voordelen
die dus aan een groter bedrijf zouden vastzitten. Alle
mogelijke soorten punten heeft hij slechts in het voorbij
gaan even aangeroerd, welbewust alleen maar aange
roerd, omdat hij er zelf bij moet zeggen: Dit zijn alle
maal punten die aan een zó verschillende taxatie on
derhevig zijn en die op zó korte termijn door de ont
wikkeling achterhaald kunnen worden, dat het eigen
lijk niet reëel is op dit moment op die details in te
gaan. Nu is het vervelende, dat de vraag, of wij met
hem mee zouden kunnen gaan, juist afhangt van die
details. In de slotsom van de meerderheid van het
College stelt deze voor het adres van het Departe
ment waarbij ik dus grote vraagtekens achter De
partement zet, voor kennisgeving aan te nemen, maar
wel vanuit het gemeentelijk bedrijf voort te gaan met
overleg te plegen met wat er verder in Friesland aan
gasbedrijven is. Daartegen heb ik niet zoveel bezwaar.
Ik zie er ook eigenlijk geen verschil met het andere
standpunt in. Alleen dit uitgangspunt is op het moment
nog neutraal, terwijl het uitgangspunt dat door de heer
Spiekhout vertegenwoordigd wordt, niet neutraal is.
Het is neutraal in zoverre het verdedigd wordt met
de argumentatie, dat het grotere bedrijf voordelen op
levert, voordelen, die hij zelf op hetzelfde moment
eigenlijk al weer buiten discussie stelt door te zeggen:
„Wij kunnen dat niet overzien, maar het spreekt min
of meer vanzelf". Het zijn zeer betwistbare voordelen,
die toch eigenlijk niet de achtergrond vormen van het
verhaal. Uit de stukken en uitlatingen om dit geval
heen blijkt wel, dat het helemaal niet gaat om de
voordelen van het grote bedrijf, maar om een zeer
bepaald punt. Ik wil niet in details de voordelen, die
er zouden kunnen zijn in een groter bedrijf, noch de
betrekkelijkheid van die voordelen bespreken. Ik ge
loof, dat wij veilig kunnen stellen, dat die schromelijk
worden overschat, omdat wij hier te maken hebben
met een bedrijf, dat beslist niet produceert. Het is een
distributie-apparaat. Als het een verpakt artikel was,
zouden we kunnen volstaan met een ventvergunning.
U weet, dat U ditzelfde artikel ook in flessen wel
licht met speldje kunt krijgen en dan kan men dat
met een gemeentelijke ventvergunning aan de deur bij
wijze van spreken slijten. Dat is dus helemaal geen
probleem. Iedereen in Friesland die dit artikel per fles
wil kopen, kan dat krijgen. Nu wordt er in andere
argumenten gesproken over de bevoordeling van Fries
land als provincie; het zou haar groei bevorderen, om
dat hier een nieuwe energiebron voor haar beschik
baar zou komen. Het maakt toch wel enig verschil,
waar we bij de groei van de provincie in de eerste
plaats aan denken. Ik heb n.l. de indruk, dat het woord
„groei" in verband met deze provincie niet zozeer ziet
op degene, die bijv. ten plattelande een aardig recreatie
huisje bezit of degene die daar een agrarisch bedrijf
exploiteert, maar op de vestiging van mensen die bij
de industrie betrokken zijn. En nu speelt dit punt echt
niet voor de industrie, want de industrie die gas ver
bruikt, heeft dit of krijgt dit zonder moeilijkheden.
Het speelt wel voor de individuele particuliere verbrui
ker. En dat heeft dus met de groei van Friesland bij
zonder weinig te maken. (Stem: De Maatschappij
heeft daar ook niets mee te maken.) Inderdaad, had er
ook niets mee te maken, maar zij heeft er zich ook niet
mee bemoeid. Ik weet niet, wie het wèl gedaan heeft,
maar in elk geval het Departement niet, dacht ik. Er
zijn meer punten die op deze manier besproken zouden
kunnen worden. De gedachtengang die ik hier in zie en
die dus blijkt uit de stukken, is, dat er nu eenmaal een
energiebron is. Door wie die energie verkocht zal
worden en tegen welke prijzen, weten wij niet; daar
zullen wij nooit veel invloed op kunnen hebben. Dit is
een kwestie van het Rijk; dit voert hier een bepaald
beleid en daarbij wordt do prijs niet vastgesteld aan
de hand van een markt die het af wil nemen, maar
voor een groot deel aan de hand van de marktprijs voor
andere energiebronnen. Het heeft ook niets met kost
prijzen te maken. Nu wordt dit verhaal geadstrueerd
met een aantal rapporten, waarvan wij weten, dat ze
onzuiver zijn, dat ze vrij snel door de feiten zijn achter
haald, maar rapporten, waarvan in ieder geval de con
clusies gebruikt worden om het minderheidsvoorstel,
het voorstel dat ook in de Provinciale Staten gedaan
is, te adstrueren. Ik zou wel graag even enkele ge
gevens uit de twee rapporten van de Gasunie noemen.
Er wordt b.v. in het rapport dat opgesteld is over
Zuidwest-Friesland, gesproken (op pag. 18) over de
ramingen voor de investeringen, die zijn gebaseerd op
het loon- en prijsniveau van augustus 1963. Op pag. 20
noteer ik, dat de rentabiliteit is berekend naar aan
sluitingen in 1970; dat is na een aanloop van vier of
vijf jaren. Dit zijn dus twee punten die helemaal niet
met elkaar kloppen. Als we deze dingen in zo'n rap
port tegenkomen, dan weten we allen wel, dat de uit
komsten daarvan beslist niets zeggen. Ik wil niet be
weren, dat men welbewust zijn uitgangspunten daar
voor pasklaar heeft gemaakt, maar natuurlijk hangen
de conclusies, die een dergelijk rapport oplevert, wel
volstrekt in de lucht en noch degene, die voor het stand
punt van de meerderheid is, noch degene, die voor het
standpunt van de minderheid is, kan met een dergelijk
rapport iets doen. Dit rapport stelt dus in mijn ogen,
door een uitgangspunt van kosten te nemen op een
basis 1963 en een rentabiliteit van 1970, de zaak voor
het beoogde provinciale bedrijf ten onrechte te gunstig
voor. Er wordt gesproken over een gasverlies van 3%.
Ik weet niet, of dat op de een of andere manier in
overeenstemming is met de praktische ervaringen; ik
heb sterk de indruk, dat het gasverlies een veelvoud
is van dit percentage. De rente wordt getaxeerd op
een investering van gelden, die een rente van 4%
moeten opbrengen. Ik mag aannemen, dat inmiddels
de feiten ook uitgewezen hebben, dat we bij die in
vesteringen rustig kunnen rekening houden met 6%.
Het zijn allemaal vrij grote verschillen in de kosten.
Dan zegt dit rapport voor Zuidwest-Friesland, dat
door deze concentratie het gas misschien 24% goed
koper wordt dan butagas. Dan vraag ik mij af, of wij
een renderend Leeuwarder bedrijf, waar men zelf baas
kan zijn daar kom ik straks nog wel even op te
rug zouden moeten opofferen, omdat wij een voor
deel kunnen behalen van 24% op butagas. (De heer
Vellenga (weth.): Moet je ook nooit doen.) Het gaat
niet om een eerste levensbehoefte. Er zijn overal an
dere energiebronnen beschikbaar en die 24% is niet
zo indrukwekkend, dat dat de moeite waard zou zijn.
Misschien geeft het wel een belangrijke besparing op
kolen of olie. Krijgen dan al degenen die in z.g. onren
dabele of nog meer dan onrendabele gebieden wonen,
een aansluiting? Neen, want bij dit uitgangspunt is
rekening gehouden met een gering aantal aangeslo
tenen en er blijft nog een vrij groot percentage niet-
aangeslotenen. Ik meen, dat op pag. 16 het aansluitings
percentage op 60 wordt gesteld, zodat dus 40% zelfs
in deze opvatting niet aansluitbaar zou zijn; de soli
dariteit zal volgens het rapport in de Zuidwesthoek
van Friesland bij 60% ophouden. Het kan zijn, dat ik
het niet goed genoteerd heb en dat de verhouding net
het omgekeerde van deze cijfers is, zodat dus de soli
dariteit bij 40% ophoudt. Het rapport van Friesland
zonder de Zuidwesthoek geeft weer wat andere cij
fers, is natuurlijk ook op een ander moment opgesteld.
Maar dat wijst er op, dat er in Stiens, waar een ge
meentelijk distributiebedrijf tot stand is gebracht op
1 januari 1963, op de 670 percelen 206 nieuwe aanslui
tingen zijn. Die neiging tot aansluiting was dus in de
gemeente, waar deze mogelijkheid reeds bestond, niet
groot. Een-derde heeft zich aangesloten, twee-derde
niet. Het wijst er niet op, dat dit een zo belangrijke
levensbehoefte is. Men heeft in dit rapport niet als
uitgangspunt genomen het prijspeil van 1963, maar men
heeft daar met het oog op de berekening die gold voor
1970, 20% bij opgeteld. Ik denk, dat wij wel bijzonder
optimistisch zouden zijn, als wij zouden veronderstellen,
dat het kostenpeil van 1963 in 1970 slechts met 20%
zou zijn verhoogd. Ik denk, dat de kans groter is, dat
het met idem zoveel maal als er jaren verlopen zijn
maal 20% verhoogd zal zijn. Dat zal dus de berekening
volstrekt overhoop gooien. Niettemin is het nadelig
saldo in 1970 nog steeds becijferd op dik drie ton, het
butagas is dan het is een rapport, dat iets later
gemaakt is dan het andere rapport 50% duurder.
Het verschil tussen 24% en 50% (in het latere rapport)
is niet opgehelderd. De rente is hierbij niet meer
getaxeerd op 4Vè maar opgeklommen tot 5%. Men
taxeert dat na 20 jaar dat is toch een hele tijd vanaf
het moment van de start de verwarming voor 50%
op gas zal kunnen draaien. Men gaat er in dit rapport
van uit, dat de noodzakelijk te maken investeringen
de distributie in het nieuwe gebied duur zullen maken
en dat daarom concentratie moet plaats vinden, opdat
men uit gebieden met een gunstige ligging de nodige
gelden kan overhevelen naar de gebieden, die ongun
stiger liggen. Ik wil het er niet over hebben, dat de
liefde voor de decentralisatie, die ook van de kant van
de heer Spiekhout toch werkelijk wel veelvuldig bele
den wordt, natuurlijk in dit systeem van geconcen
treerde gasdistributie in de hand van één intercom
munaal provinciaal bedrijf nauwelijks tot haar recht
komt. Ik wil er wel op wijzen een argument, dat
misschien de heer Spiekhout wel aanspreekt dat,
als we tot een intercommunaal gasbedrijf zouden ko
men, wij als gemeente Leeuwarden daarin een bijzon
der geringe mate van zeggenschap zouden hebben. En
nu kan hij dat misschien bij gas minder belangrijk
vinden dan bij water, ik neem echter aan, dat hij mét
mij betreurt, dat de zeggenschap van de gemeente
Leeuwarden in het intercommunale waterleidingbe
drijf zo gering is, dat wij niet datgene kunnen bereiken
wat de Raad hier wel zou kunnen bereiken, als deze
het waterleidingbedrijf in eigen hand had gehouden.
Het komt er doodeenvoudig op neer, dat, zodra wij een
intercommunaal bedrijf stichten, de Gemeenteraad ver
der van elke invloed praktisch gespeend is.
De zaak is, dat van oudsher de gemeentelijke nuts
bedrijven een moeilijk vraagstuk zijn geweest. Wij heb
ben ons afgevraagd en het antwoord is nog steeds
niet 100 duidelijk of het geoorloofd is
met een gemeentelijk of provinciaal of ander openbaar
nutsbedrijf winsten te maken. Die bedrijven hebben wij
alleen maar gesticht, omdat we bang zijn ook de heer
Spiekhout bleek dat zopas te zijn dat monopolie,
achtige bedrijven met particuliere winstoogmerken zou
den ontstaan, wat tot de onaangename situatie zou lei
den, dat die het artikel te duur zouden maken voor de
gebruiker. We hebben dus altijd gedacht, dat dat hoofd
zakelijk de motivering was voor een overheidsbedrijf,
waarvan de consument het produkt tegen een aan
vaardbare, goedkope (kost-)prijs zou kunnen betrek
ken. Nu is dus al jarenlang dit probleem aanwezig
geweest: Hoe kunnen we niettemin de winst, die toch
ook altijd nog wel bruikbaar is in de algemene mid
delen van de Gemeente, lichten uit het geheel van de
exploitatie? Het bedrijf kan de winst groter maken
door de tarieven doodeenvoudig wat hoger te stellen,
al moeten die ook weer niet zoveel hoger worden, dat
men dan het goedkope flessengas of een ander artikel
gaat gebruiken. De vraag is dus: Hoe kunnen we de
winst met goed fatsoen in de algemene middelen ver
werken? En het antwoord op die vraag is altijd ge
weest: Een gemeente moet aan de gemeentelijke samen
leving van een betrekkelijk groot aantal mensen op
een betrekkelijk klein oppervlak nogal wat kosten spen
deren, om die samenleving toch leefbaar te maken,
door voorzieningen te treffen, die daar nu eenmaal
voor nodig zijn. De kosten die daaraan verbonden zijn,
kosten voor de gemeenschap dus, zouden min of meer
een grond kunnen vormen voor het maken van redelijke
(beperkte) winsten.
Nu komt als nieuw element aan de orde het woord
„solidariteit". En dat is dan geen solidariteit in eigen
kring, maar naar buiten toe. Ik heb eigenlijk bezwaar
tegen het gebruik van dit woord, omdat dit een soort
moreel standpunt, een ethisch element suggereert, dat
er alleen dan maar in zit, als men dat op een bepaalde
manier interpreteert. Dat is natuurlijk altijd het ge
makkelijkst. Het is dus geen zakelijk, maar een ethisch
element. Men vergt dus eigenlijk, dat een Leeuwarder,
wie dan ook, de kosten zal betalen, die iemand anders
heeft. Nu is het met al dat soort ethische en morele
dingen zo, dat men nooit iemand kan dwingen om
een edele inborst te hebben of om solidair te zijn ten
behoeve van een ander. Men kan iemand dwingen om
bepaald feitelijk te handelen, maar zal solidariteit
enige ethische waarde hebben, dan moet het individu
solidair zijn. De Gemeente kan niet voor een inwoner
solidair zijn met een ander. Dat kun je wel zelf, maar
dat ethische element ontbreekt hier. De heer Spiekhout
kan niet namens mij solidair zijn met bijv. de heer
Ploegsma in Klamsum. Het vervelende is dus, dat
het woord „solidariteit" erg aardig klinkt, maar dat
het voorbijziet aan wat er in feite gebeurt. Het is mo
gelijk om de inwoners van Leeuwarden te belasten ten
behoeve van degene die in een gebied woont waar de
afstanden groter zijn. Het is uitsluitend een kwestie
van transportkosten. Men zou een heffing kunnen leg
gen op de inwoners van Leeuwarden om degenen die
buiten Leeuwarden wonen, daarmee te subsidiëren; daar
komt het op neer. En dat is erg aardig, als de Leeu
warder kan worden voorgespiegeld als de grote kapi
talist die gemakkelijk een veer kan laten, en degene
die buiten Leeuwarden woont, als de uitgebuite arme
stakker aan wie zo nodig iets moet toegestopt wor
den. Maar het kan natuurlijk evengoed anders bekeken
worden. Ik zie geen morele grond, waarom een Leeu
warder en dat kan dus ook om bijv. met de heer
Klijnstra te spreken, iemand met een smalle porte-
monnaie zijn zou moeten bijdragen in de transport
kosten ten behoeve van een welgestelde plattelander.
Als de Leeuwarder dezelfde geneugten wil genieten
die deze plattelander dagelijks om zich heen ziet, dan
zal die Leeuwarder transportkosten moeten maken om
zich naar de streek te verplaatsen, waar die zit. Het
kan er dus op neerkomen, dat iemand die hier in onze
stad toch al met moeite rond moet komen, moet gaan
bijdragen in de kosten van de aansluiting van bijv. een
rijke Leeuwarder, die ergens ten plattelande zijn tweede
huisje heeft en daar in dit systeem gemakkelijker zou
kunnen worden aangesloten. Ik zie die noodzaak niet.
(De heer Vellenga (weth.): Wij ook niet.) Ik zou daar
in kunnen komen, als dat een zaak was van een eerste
levensbehoefte; water of brood, maar niet bij dit ar
tikel (De heer Vellenga (weth.)Niemand wil dat
overigens.) Nee, het lijkt er alleen erg veel op, want,
als wij de zaak even losmaken van alle argumentatie
die er om heen zit, dan draait het allemaal om één
punt. En wel dit: De inkoopsprijs is in deze zaak niet
van belang; daar behoeven we geen bedrijf voor op te
offeren. De verkoopsprijs, voor zover het alleen maar
een verkoop is van het ingekochte produkt, speelt ook
geen rol. De enige zaak waar het om gaat, is: de
transportkosten. En deze kosten, die duur zijn voor
iemand die op een grote afstand woont, moeten goed
gemaakt worden door de winst, die men wil nemen uit
het Leeuwarder bedrijf. Daar gaat het allemaal om.
Het gaat om de aansluitingen die in de termen van
deze rapporten onrendabel heten. En die onrendabel
heid wordt uitsluitend gemeten aan de kosten van de
aansluiting, niet aan de kosten van het geleverde pro
dukt. Of men die aansluitingskosten berekenen wil in
het produkt of op een andere manier, dat doet er niet
toe, maar dat is het uitgangspunt en de enige reden
waarom gevraagd wordt dit op deze manier te trac-
teren, is om het bestaande net dat geïnvesteerd is door
Leeuwarden, te laten strekken ten gunste van niet-
Leeuwarders en dan kunnen we alles wat om dit punt
heen zit, wel weglaten.