16
17
duidelijk wordt, hoe er hier in Leeuwarden over ge
dacht wordt. Ik heb kortom bezwaar om het zo lang
uit te stellen.
De hear Santema: Ek neffens my moatte wy dit
punt joun noch bihannelje. Wurdt it efkes letter, dan
rs dat net oars, mar: öfmeitsje!
De Voorzitter: Een praktische opmerking. De heer
Van Balen Walter is er niet bij geweest, maar in de
samenkomst met de fractievoorzitters is de agenda
langs gelopen en hebben we ons gezamenlijk afge
vraagd: Kan dat punt uitgesteld worden of niet?
Vraagt het veel of niet veel tijd? Als het niet veel
tijd kost, dan de agenda maar in deze volgorde laten
staan. Als de agenda tot en met punt 23 normaal
loopt, dan is er nog wel plaats voor punt 26, vandaar,
dat het vanavond niet door mij bovenaan is gezet.
Nu is de situatie zo: Mijn bedoeling is morgen met
vakantie te gaan. Dat had ik eventueel nog wel een
dag kunnen uitstellen, als het morgenavond zou zijn
geworden met de voortzetting van de vergadering,
maar U begrijpt, dat een week uitstel toch niet mo
gelijk is. Na mijn vakantie komen de vakanties van de
heren Tiekstra en Vellenga en ook zij moeten vanzelf
sprekend de gelegenheid hebben bij de behandeling van
het punt te zijn. Dan wordt het op zijn vroegst de
tweede helft van augustus. Als de heer Spiekhout zegt,
dat hij niet eerder dan september terug is, dan zou
het nóg een raad later worden, dan die in de tweede
helft van augustus. Zo ligt het praktisch op dit
moment. De keus is dus: het punt öf vandaag behan
delen en dan doorvergaderen tot het klaar is, öf uit
stellen, hetzij tot de vergadering van 18 augustus het
zij 3 weken later. En ik geloof, dat de Raad dan maar
moet kiezen tussen die twee. (De heer Engels: Ik doe
het voorstel door te vergaderen na 12 uur met de be
doeling punt 26 af te handelen.) Laat de Raad zich
hierover uitspreken; dat lijkt mij het eenvoudigste.
De heer lïoomgaardt: Ik soe noch hwat sizze wolle
oer de fraech, oft de gearkomste fan nije wike woans.
dei trochgean sil of net. Ik haw der bigryp foar, dat
der dan in fraksje kompleet öfwêzich wêze sil, mar
dan jildt itselde foar it feit, dat twa Wethalders en
de hear Spiekhout net kinne. Dan sjoch ik net as in
to great biswier, dat de punten fan nije wike öffierd
wurde nei de agenda fan hjoed oer trije wike. Dan
hawwe wy lis normale skema. Ik wol der wol in üt-
stel fan meitsje of in tsjin.ütstel dwaen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Wat mij betreft,
zouden de punten „Herziening van de erfpacht" en
„Voorbereidingsverordening" desnoods kunnen worden
geplaatst op de agenda van de raadsvergadering die
over drie weken plaats vindt. Het is echter nog de
vraag, of de Voorbereidingsverordening niet mee
brengt, dat op de ingediende beroepschriften moet
worden beslist binnen een bepaalde termijn. Is dat in
derdaad het geval, dan zullen wij toch volgende week
een vergadering moeten hebben.
De Voorzitter: Ik zou willen vóorstellen, dat wij de
Vooibereidingsverordening, waarover ik zelf ook on
zeker ben, wat de termijn betreft, buiten het gesprek
laten. Dit moet worden uitgezocht. Kan het uitstel
lijden ik ben er van uitgegaan, dat het niet kon
dan zou de rest van de agenda, dus „Erfpacht".
„Voorbereidingsverordening" en „Commissies" over
drie weken gehouden kunnen worden en dan krijgen
we dus slechts nog de vraag, of we nu het punt
„Aardgas", ongeacht de duur van de behandeling, zul
len behandelen dan wel het uitstellen tot na de vakan
ties. Dan dienen we daarover te stemmen.
De heer Van Balen Walter: „Voor" betekent dus
nü te behandelen tot het bittere eind. Het alternatief
is: „in september".
De Voorzitter: D.w.z., dat hangt van de heer Spiek
hout af. 18 Augustus is die vergadering of 8 septem
ber. Laten we het maar even op 8 september houden.
Het voorstel-Engels wordt aangenomen met 22 te
gen 8 stemmen. Tegen stemmen de heren Pols, Heetla,
Kamstra, Weide, Balt, Mr. van der Veen, Jellema en
Ir. van Balen Walter (de heer Miedema heeft om 11.00
uur de vergadering verlaten).
Punt 26 (bijlage no. 132).
De heer Spiekhout: Nog onder de indruk van het
besluit van de Raad om geld beschikbaar te stellen
voor Cambuur, waarvan ook vele inwoners van Fries
land buiten Leeuwarden profiteren, gaan we nu dus
over tot behandeling van het vraagstuk van de gas
distributie. Ik zou bijna zeggen: Eindelijk. Waarom be
handelen we dit vanavond? Formeel natuurlijk, omdat
er een schrijven van de Kamer van Koophandel binnen
gekomen is, waarop een preadvies van het College is
gekomen. Wezenlijk omdat er, wat betreft de gasvoor-
ziening in ons land, een geheel nieuwe situatie is ont
staan. Grote rijkdommen zijn toegevallen aan Neder
land zijn opgespoten, moet ik misschien zeggen
en, zoals het steeds gaat bij rijkdommen, dan komt het
vraagstuk aan de orde, hoe die zo rechtvaardig moge
lijk moeten worden verdeeld. Men moet niet alles geven
aan degene die al veel heeft en niets aan degene die
niets heeft. Dat is, geloof ik, ook bij het vraagstuk
van de aardgasdistributie de wezenlijke achtergrond.
Tegen die achtergrond wil ik ook dit preadvies van het
College bekijken. Voor onze fractie en niet alleen
voor onze fractie is dus de achtergrond: de wens
om een zo groot mogelijk aantal mensen te doen pro
fiteren van deze rijkdommen, die ons in Nederland,
maar ook in Friesland zijn toegevallen. Ik beperk mij
bepaald niet alleen tot de inwoners van de gemeente.
Ik geloof, dat dat ook niet zou kunnen. We zouden
toch als Frieslands Kern de zaken niet zo eng kunnen
bekijken. Wij gaan uit van de verbondenheid van onze
gemeente met de gehele provincie. En wat zouden wij
ook zijn zonder de provincie? Leeuwarden heeft bij
andere gelegenheden metterdaad wel getoond, dat men
bereid is lasten op zich te nemen, waarvan ook de
andere inwoners van Friesland profiteren. Het spijt mij,
dat wij in het meerderheidsvoorstel van het College
van die gedachte weinig hebben kunnen terugvinden.
Niets, moet ik zeggen. De gedachte van de solidariteit
met de rest van de provincie ontbreekt helemaal. Het
is eigenlijk het tegengestelde wat uit dat voorstel naar
voren komt. Natuurlijk hebben wij in de Raad van
Leeuwarden de taak het belang van onze gemeente na
te streven en te dienen. Maar ik geloof, dat we dat
dan wel wat ruimer, wat minder begrensd, moeten zien
dan in het meerderheidsvoorstel door het College is
gedaan. Ik geloof ook niet, dat men de financiële zaak
alléén moet bekijken, maar dat men ook met de ach
tergrond die ik zopas noemde, rekening moet houden.
Het is met meer dingen in de maatschappij zo, dat
men op grond van bepaalde morele overwegingen tot
beslissingen komt. Ik zou de ontwikkelingshulp als
voorbeeld kunnen noemen. Het is moreel vereist, maar
uiteindelijk blijkt dan, dat het indirect toch ook vaak
nog wel in het voordeel is van degenen, die die hulp
verstrekken. En zo zou ik het eigenlijk bij de kwestie
van de gasdistributie ook willen zien. Een bijdrage van
Leeuwarden om voor Friesland te komen tot een zo
ruim mogelijke voorziening met aardgas, is een bij
drage aan de groei van de provincie. En dit is indirect
toch bepaald ook een bijdrage tot de groei van Fries
lands hoofdstad. Wat soms een offer lijkt, kan uitein
delijk toch ook nog wel in het belang van Leeuwarden
zijn. Deze achtergrond wilde ik even kort schetsen en
het zal U duidelijk zijn, dat wij op grond daarvan ook
niet zo gemakkelijk met het meerderheidsstandpunt
mee zullen kunnen gaan.
Het minderheidsstandpunt dat ook in de raadsbrief
naar voren is gekomen, heeft een heel andere intentie
dan dat van de meerderheid. Het is erg voorzichtig
geformuleerd. Het laat allerlei mogelijkheden open,
maar juist die ruimheid en ook het solidair zijn met
de rest van de provincie, het feit, dat men het belang
van Leeuwarden wat groter ziet, in ruimer verband,
spreekt ons als fractie bepaald meer aan. Men wil de
mogelijkheden van studie met betrekking tot een gro
ter, provinciaal werkend gasdistributiebedrijf openlaten,
ten.
Een enkel woord over de meer zakelijke aspecten die
in de raadsbrief behandeld worden en die in de grote
stapel rapporten die we op het Stadhuis ter inzage
hebben gekregen, naar voren gebracht worden.
Eerst het bedrijfseconomisch aspect: Een groter be
drijf zal bedrijfseconomischer, efficiënter, kunnen wer
-rifc-Ajf
ken. Ik ga niet herhalen, wat U allen daarover in de
rapporten hebt kunnen lezen; bovendien is het College
het daar wel mee eens. Men heeft die voordelen wel
erkend; alleen men denkt, dat men die voordelen ook
kan behalen door een bepaalde vorm van samenwer
king van regionale bedrijven in de top, en door bepaal
de dingen gezamenlijk te doen. (Gezamenlijke inkoop
e.d.) Ik geloof, dat dit niet juist gezien is, dat men
de voordeien dan slechts voor een gering deel zal bin
nenhalen. Op deze naar mijn oordeel halfslachtige wijze
zal men toch het voordeel willen behalen van het gro
tere, efficiëntere bedrijf en dat lijkt mij niet mogelijk
en dan ook niet in het belang van de gemeente Leeu
warden. In de conclusie van de raadsbrief staat ergens,
dat het merendeel van de Friese gemeenten ook niet
bereid is tot een groter bedrijf toe te treden. Ik moet
U zeggen, dat ik dat niet uit de stukken en uit de ver
slagen die ons zijn toegezonden en ter inzage gegeven,
heb kunnen concluderen. Alleen al in de personeelssec-
tor is een voordeel van f 4,per aansluiting becijferd
voor een groter bedrijf, veigeleaen bij regionale bedrij
ven. Wat betreft de financiële kant, vooral bekeken
vanuit het standpunt van de gemeente Leeuwarden, is
becijferd, dat in 1970 een bedrag van 1 miljoen winst
door een Leeuwarder bedrijf zou zijn te behalen. Het
is niet helemaal duidelijk, hóé dat is berekend; dat
moet voor een deel uit het rapport van de Provinciale
Gascommissie gehaald zijn, maar ik geloof wel, dat het
erg eenzijdig gesteld is, want men heeft hier helemaal
niet datgene tegenovergesteld, wat de gemeente Leeu
warden zal kunnen krijgen als aandeel in de winst van
een provinciaal bedrijf en dat moet er toch bepaald
wèl tegenover staan. De compensatieregelingen voor de
winstderving die m de rapporten genoemd worden,
worden hierbij dan ook niet in rekening gebracht. Na
tuurlijk moet dat nog in details geregeld worden; dat
zal een kwestie van overleg zijn, maar ik geloof toch
niet, dat men dat helemaal mag verwaarlozen. Boven
dien geloof ik, dat de berekening, zoals die door de
Provinciale Gascommissie gegeven is van het gasbe
drijf, ook eerder aan de voorzichtige, de sombere dan
aan de optimistische kant is. De ontwikkeling van het
bedrijf is bepaald sneller gegaan dan wij een jaar te
rug nog dachten. Ik dacht, dat, als U de verbruiks
cijfers van onze gemeente en de prognose die we voor
dit jaar voor ogen hadden, naast elkaar zou leggen,
het ook daaruit zou blijken. De winstmogelijkheden zijn
groter dan voorlopig is becijferd. Er wordt rekening
gehouden met 15% toekomstige verbruikers van gas-
verwarming. Dat lijkt me bepaald, gezien de storm
achtige ontwikkeling op dat punt op het ogenblik, aan
de lage kant. En zo zijn er meer dingen. Dan schakel
ik nog uit de voordelen, die zouden ontstaan doordat
een groter bedrijf op efficiëntere en dus goedkopere
wijze zou kunnen werken. De bevolking van Friesland
zal m.i. bepaald ook sneller toenemen dan wij nu nog
aannemen. Dat zal allemaal het beeld van de situatie
nog weer sterk doen veranderen. Ik geloof, dat het dan
ook weinig zin heeft om te veel op details van de be
rekeningen in te gaan. Natuurlijk kan men over allerlei
dingen een enigszins andere interpretatie verdedigen.
De bedrijfstijd, het verbruik en het aantal aansluitin
gen, waarover nog in de raadsbrief wordt gesproken,
kunnen anders zijn. Het zou mij wel nuttig geleken
hebben, als dergelijke punten van tevoren eens in de
Commissie voor de Energiebedrijven van onze gemeente
behandeld zouden zijn. Daar wordt elke begrotingswij
ziging, elk klein punt, behandeld, maar zo'n principiële,
vele consequenties hebbende zaak had daar ook be
handeld kunnen worden. In zo'n kleine vergadering
zou men ook nog wat meer op de cijfers en de details
kunnen ingaan, maar misschien zou de Wethouder die
deze zaken behartigt, in zijn beantwoording straks nog
wel zijn ander inzicht in dezen nader kunnen toelich
ten. Een ander punt, waaraan nogal zwaar getild wordt
in de raadsbrief, is de vraag: Wie is nu verantwoor
delijk voor de „onrendabelen", als ik even dit niet zo
fraaie woord mag gebruiken Eerst wordt daarvan
gezegd: De Gasunie zou daar iets aan moeten doen.
De Gasunie heeft, geloof ik, zich eens in deze zin uit
gelaten (of er gaan geruchten ter zake), dat ze mis
schien f 50,per aansluiting zou willen geven. Dat
is ook niet te véél, maar dat is natuurlijk helemaal
geen pleidooi voor een kleiner of groter bedi'ijf. Dat
staat daar helemaal los van. Het is nauwelijks een ar
gument dat hier terzake doet.
Er is ook gesteld, dat de Provincie daar verantwoor-
deiijkheid voor heeft. De Provincie heeft erkend, dat
hier een provinciaal belang bij betrokken is, en dat
men dus ook voor de onrendabelen een bepaalde ver
antwoordelijkheid heeft. Ik geloof, dat dat ook wel
juist is. En ik dacht, dat dat ook de drijfveer geweest
is bij het indienen van het voorstel van G.S. in de Pro
vinciale Staten, waarin zij uiteindelijk de bereidheid
uitspreken om mee te doen. Ik moet G zeggen, dat de
interpretatie van het voorstel van G.S. in de raadsbrief,
waarbij men stelt, dat de Provincie wel mee wil doen,
maar oepaald geen risico wil dragen, toch helemaal in
strijd is met de geest van dat voorstel. Ik begrijp niet,
hoe men tot zo'n vreemde interpretatie kan komen.
De betrokken gemeenten hebben natuurlijk ook een
bepaalde verantwoordelijkheid voor de onrendabelen in
hun gebied. Maar dat is ook weer niet een argument
dat tegen een provinciaal werkend bedrijf pleit. Dat
kan ook in die constellatie op een of andere manier tot
gelding worden gebracht. Dit zijn dus irrelevante argu
menten t.o.v. de vraag, waar wij vanavond toch in
hoofdzaak over spreken. De bedoeling van de meerder
heid is, als ik de raadsbrief goed lees: „Wij als ge
meente Leeuwarden willen bepaald geen afstand doen
van de bevoorrechte positie die we hebben t.o.v. andere
gemeenten". Dat ligt mij niet. U zult kunnen begrijpen,
uat een dergelijk uitgangspunt vooral voor de socia
listische fractie in de Raad maar niet alleen voor
deze fractie toch wel moeilijk aanvaardbaar is. En
het is, geioof ik, ook Frieslands Kern onwaardig.
Tegen die achtergrond zal het duidelijk zijn, dat het
voorstel van de minderheid ons beter ligt. Daar wordt
in voorzichtige bewoordingen, met openlating van alle
mogelijkheden en met voldoende oog voor net belang
van de gemeente Leeuwarden, een voorstel gedaan om
toch het overleg te openen met andere gemeenten;
daar wordt getracht om, als dat nodig mocht zijn, ook
de Provincie bij het overleg in te schakelen. Ik dacht,
dat dat een voorstel was, dat ons als Leeuwarden, als
Frieslands Kern, wel waardig is. Onze fractie is una
niem van mening, dat wij dat voorstel moeten volgen,
n.l. dat overleg en studie i.z. een provinciaal gasbe
drijf -ik zou er liever van maken: provinciaal wer
kend gasbedrijf om allerlei misverstanden weg te ne
men moeten plaats vinden. Alles komt dan vanzelf,
als daar de resultaten uit voortvloeien, wel bij de Raad
terug. Ik ben er ook voor, dat getracht wordt de Pro
vincie daarbij in te schakelen, al was het alleen maar
op grond van dit argument in de raadsbrief (in het
meerderheidsvoorstel), dat de Provincie hier een pro
vinciaal belang in ziet en dus misschien ook voor de
onrendabelen wel kan bijdragen.
In punt 5 staat ook duidelijk, dat binnen het op te
richten provinciaal bedrijf naar redelijke waarborgen
voor de financiële belangen van de gemeente Leeuwar
den nu en in de toekomst moet worden gestreefd.
Daar ben ik ook voor, maar dat betekent iets anders
dan krampachtig vasthouden aan de bijzonder bevoor
rechte positie, waarin we verkeren, zonder ons eigen
lijk te bekommeren om de rest. En ik heb in het begin
ai gezegd, dat wij, als wij op die wijze te werk gaan,
dan uiteindelijk ook het belang van onze gemeente
schaden. Wij hebben er belang bij, dat Friesland tot
bloei en tot groei komt en, nogmaals, daarom zijn wij
van mening, dat wij mee moeten gaan met het voorstel
van de minderheid van het College.
De heer Van der Veen: Ik geloof, dat ik moet be
ginnen met een kleine rectificatie op het betoog van
de heer Spiekhout. Hij meent, dat we hier formeel een
adres van de Kamer van Koophandel behandelen. Ik
heb eigenlijk een beetje de indruk, dat wij te maken
hebben met een schriftuur van het Departement Leeu
warden van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel
en nu weet ik niet precies, hoe dit Departement tot
dit standpunt gekomen is. En ik weet ook niet, wie
hier namens het Departement spreekt. Maar het is mij
niet bekend, dat het Departement Leeuwarden over
dit punt vergaderd heeft. En ik heb ook niet gemerkt,
dat enig lid van het Departement een stem in het ka
pittel gehad heeft. Waarom het briefhoofd en de onder
tekening van het Departement Leeuwarden van de