14 15 grootte van de bergplaatsen van 8 mt Ik ben graag be reid dit nog eens te overwegen. Het is een kwestie van vervanging van het ene cijfertje door het andere. Men kan b.v. 8 vervangen door 12; misschien komt er nog een verzoek om 12 te vervangen door 16, al doet men natuurlijk niet verstandig door van 16 op 20 of van 20 op 24 over te gaan. Er moet natuurlijk een grens zijn, maar bij een eventuele wijziging van de bebouwings voorschriften zal dit vrij gemakkelijk te realiseren zijn. De heer Tjerkstra en andere raadsleden hebben ook gesproken over het ongegrond verklaren. De termino logie is: óf het bezwaar gegrond verklaren en dat impliceert, dat aan de bezwaren van de betrokkenen volledig tegemoet wordt gekomen öf het ongegrond verklaren. Daar tussen in is geen ruimte. Het tweede punt is, dat een bestemmingsplan nu eenmaal de bestemmingen regelt. Dat betekent, dat niet op de eigenaren van de gronden van de opstallen de verplichting rust de bestemming te realiseren, maar doodeenvoudig op de Gemeente. En als deze dat doet langs de weg van onteigening en schadevergoedings regelingen, dan heeft zij de betrokkene in zijn belang volledig te respecteren. Daarmee zijn deze zaak is reeds eerder in de Raad besproken de belangen van de betrokkenen volledig veilig gesteid. In die gevallen, waarbij realisering van het bestemmingsplan volledige amovering en onttrekking aan het gebruik van een bepaald bedrijf nodig maakt ik denk aan het geval dat door de heer Rijpma is genoemd zijn wij ook gehouden tot volledige schadevergoeding. En als de zaak op deze wijze geregeld wordt, dan hebben wij m.i. gedaan wat als uitvloeisel van het bestemmingsplan nodig is. Nog een heel andere vraag is, of ik dij die gang van zaken ik denk aan de concrete situatie waarop de heer Rijpma doelde zou kunnen bemid delen m.b.t. de nieuwe piaats van de getroffen boer. Ik heb gedurende de korte tijd, dat ik Wethouder voor Ruimtelijke Ordening ben, in overweging de gehele zaak van de verwerving en de vervreemding van het betreffende goed beter te reg;elen. We moeten ons ech ter wel realiseren, dat wij niet altijd zelf het moment waarop wij de eigendom verkrijgen van- en de be schikking moeten hebben over het vaste goed, in de hand hebben. Wij zijn afhankelijk: a. van de bereidheid van de eigenaar om te verkopen en b. van het resuL taat van de onteigeningsprocedure. Stelt de eigenaar: Ik wil het bestemmingsplan zelf realiseren, dan heb ben wij geen grond voor onteigening. Dat betekent, dat we de verwerving van het vervangende vaste goed niet synchroon kunnen laten lopen met de ontruiming van opstal en terrein, bij de betrokkene in gebruik, en de verplaatsing van diens bedrijf. Wel geloof ik, dat het goed is deze gehele zaak duidelijker te organiseren, opdat de Raad weet, in welke richting het verwer vingsbeleid zich ontwikkelt. Een aparte plaats nemen in deze bezwaarschriften reeks die betreffende het dorpshuis en de ijsbaan in. Beide zijn uit en te na besproken. In het plan is een plaats voor een dorpshuis aangewezen. Ik meen, dat het huidige dorpshuis en daarmee wil ik niets ten nadele van de vereniging die het exploiteert, zeggen bepaald niet voldoet aan de eisen die men aan een mo dern dorpshuis stelt, en ik wil er aan toevoegen, dat een zodanig dorpshuis alleen maar met medewerking van de Gemeente de Raad weet dat tot stand kan komen. Het College is bereid de maximale mede werking te verlenen, die ook aan de wijkcentra in de stad is verleend. En ik heb de overtuiging, dat ook de Raad hiervoor volledig openstaat. De heer Miedema heeft t.a.v. de ijsbaan gesproken over een ruilprocedure en hij wilde de zaak van de diepte naar de hoogte brengen. Ik heb toen per inter ruptie al gezegd, dat die ruiltransactie niet mogelijk is, omdat nu eenmaal het ijsclubbestuur pachter en geen eigenaar van de betreffende grond is. Het kan grond van de Gemeente pachten, maar dan moet de Gemeente uiteraard eerst de eigendom van die grond hebben. En of die eigendom verworven kan worden, hangt af van de bereidheid van de eigenaren haar de grond te verkopen. En of die bereidheid in grote mate aanwezig zal zijn in Goutum, gegeven datgene wat er zich in de laatste jaren heeft afgespeeld, daarop durf ik op het ogenblik bepaald geen antwoord te geven. Ik vrees, dat dat wel eens kon tegenvallen. En zeker, als de eigenaren bereid zijn de bebouwingsplannen zelf te realiseren. Het is duidelijk, dat ook wij telkens lering trekken uit datgene wat voorvalt. De mogelijkheid van een ijsbaan in Goutum is min of meer opgehangen aan een ijsbaan voor Huizum. Wij zijn op het ogenblik be zig de contacten met het ijsclubbestuur van Tjallinga weer op te nemen om zo spoedig mogelijk weer een ijsbaan voor Tjallinga tot stand te kunnen brengen. Dat betekent en dat is de wens van de heer Rijp ma dat daarmee weer grotere mogelijkheden ont staan voor Leeuwarden-zuid en voor de scholen, maar ik geloof, dat het na de ervaring m.b.t. Tjallinga dui delijk moet zijn en zeker ook nadat de Raad het zo nadrukkelijk heeft gesteld dat wij t.a.v. het zoeken van een andere plaats voor een ijsbaan in Goutum de maximale medewerking hebben te verlenen. Of het lukt ik wil graag reëel blijven weet ik niet. Er zijn bepaalde plaatsen in overweging. Ik weet niet, of het aan de noordkant zou kunnen, waar in het structuurplan in een volledig groengebied is voor zien en waarmee een ijsbaan zich m.i. heel best ver. draagt. Of dat eventueel de toekomstige verkeersver binding in de weg staat, durf ik niet te zeggen. Zo ja, dan zullen we naar een andere plaats moeten omzien, maar op het ogenblik ben ik, afgezien van wat de heer Van der Schaaf in het overleg heeft gezegd, niet in staat concreet aan te geven waar een ijsbaan kan ko men. Dat is te sterk afhankelijk van de medewerking van allerhande andere lieden. Van de zijde van het College bestaat bereidheid met het bestuur van de ijsclub naar een terrein te zoeken, mogelijk op voet van vervanging, voordat de oude baan verdwenen is. Ook het „singeltsje" is aan de orde geweest en ik heb op de kaart eens nagegaan, hoe het zou komen, als het gehandhaafd zou worden. Nu heeft een dorp van deze omvang behoefte aan behoorlijke verkeersmoge- lijkheden in het dorp zelf. En dat betekent, dat men gebonden is aan een bepaald straatprofiel. De heer Santema heeft zich nogal idealistisch uit gelaten over de radialen in het dorp. Ik meen, dat bij de opzet van het plan met die situering tot op zekere hoogte rekening is gehouden, maar uiteraard is aan de weg rond het centrum ook zeer duidelijk een ver keersfunctie gegeven. En dat kan dan inderdaad tot gevolg hebben, dat het „singeltsje" gaat verdwijnen. Nu geloof ik dat moet men mij ten goede houden dat het verlies ook niet al te groot behoeft te zijn. In het voorliggende project is het straks een zeer on aanzienlijk element geworden. Ik zeg dat met enige vrijmoedigheid en ik wacht in deemoedigheid de com mentaren af, die uit de Raad op deze opmerkingen zullen komen. Ik ben nog een verklaring schuldig aan de heer Tjerkstra over het feit, dat niet een verdagingsbesluit genomen is. U, mijnheer de Voorzitter, hebt in een ogenblik van stoutmoedigheid, rekening houdende met de vakantie van de toenmalige Raad, bij decreet be paald, dat de vergadering van 10 augustus niet door. ging. Dit had ten gevolge het College wist dat op dat moment nog niet zo duidelijk dat het vereiste verdagingsbesluit niet is genomen. Dit heeft echter geen enkele betekenis ten nadele van de belangheb benden, want de termijn van drie maanden betekent niet meer dan dat gedurende die tijd een eventueel ingediende bouwaanvraag moet worden aangehouden. Welnu, die drie maanden zijn ruimschoots verstreken en er is geen bouwaanvraag in behandeling gekomen waartegen dit bestemmingsplan zich verzette. Ook in dat opzicht zou er dus geen man over boord zijn, als de Raad zou besluiten de behandeling van dit bestem mingsplan nog drie weken uit te stellen. Dit ter infor matie aan de Raad. De beslissing zou dus wel over drie weken kunnen worden genomen, in het vertrouwen, dat er in die drie weken ook niets gebeurt, dat een kink in de kabel zou kunnen betekenen. De verleiding is groot voor mij, om t.a.v. het betoog van de heer Rijpma een beschouwing te houden over het vraagstuk van de grondkosten, maar als ik op mijn horloge kijk, dan is het, geloof ik, wijs dat niet te doen. Zelfs buiten de raadsleden zijn er mensen, die dat, denk ik, wel goed vinden. Als de Raad er de voor keur aan geeft de behandeling van dit punt in een volgende vergadering af te doen, dan kunnen wij dan nog wel uitvoerig over dit vraagstuk debatteren. Mevr. Veder heeft een paar vragen gesteld, die mij als prille Wethouder voor Ruimtelijke Ordening met een prille Wet op de ruimtelijke ordening waarop, zoals zij terecht opmerkte, nog niet veel commentaar is verschenen, in de Raad tot nadenken hebben bewogen en dat zal haar deugd doen. Met haar vraag, of reeds een exploitatieverordening is ontworpen, raakt zij een andere vraag', n.l. door wie het bestemmingsplan wordt uitgevoerd. Art. 42, lid 1, van genoemde wet zegt: „De Gemeenteraad stelt een verordening vast, waarin de voorwaarden worden vast gelegd, waaronder de Gemeente medewerking zal ver lenen aan de exploitatie van gronden." Dat betekent dus, dat de Gemeente gehouden is een exploitatiever ordening vast te stellen, indien anderen dan de Ge meente een bestemmingsplan zouden willen realiseren. In dat geval zal een exploitatieverordening nodig zijn. Iets anders is, dat het punt van de exploitatieverorde ning nog in studie is; het wachten is op een model verordening, die de Vereniging van Nederlandse Ge meenten in voorbereiding heeft en waarvan wij hopen, dat die zo gauw mogelijk komt. Ze kan volgens de jongste inlichtingen binnen enkele maanden tegemoet worden gezien. Ze zal hoogstwaarschijnlijk ook op Goutum van toepassing zijn. Er zal dus een exploitatie verordening voor deze gemeente gemaakt moeten wor den en die komt t.z.t. in de Raad. Dan heeft mevrouw Veder gevraagd, hoe het met de schadevergoedingsregeling staat, een regeling dus voor de gevallen, waarin een belanghebbende door de vast stelling van het plan en de daarin neergelegde bestem mingen in zijn belangen geschaad wordt. In die geval len kon de betrokkene een beroep doen op een door de Gemeenteraad naar billijkheid te bepalen schade vergoeding. Een regeling daarvoor is er op het ogen. blik niet, want de oude schadevergoedingsverordening van de gemeente Leeuwarden kan hier niet gehanteerd worden. Wij zullen hetzij incidenteel, op aanvraag van betrokkene, zodanige schadevergoeding moeten vast stellen, hetzij de mogelijkheden moeten onderzoeken om terzake tot vordering te komen. Mevr. Veder heeft dan nog een enkele opmerking gemaakt over het bezwaarschrift betreffende de uit weg. Het antwoord is vrij eenvoudig: Men kan een uitweg, als door de heer Kramer gevraagd, natuurlijk wel als onderdeel van het plan opnemen, maar die uit weg kan ook binnen dit plan worden verleend. Het plan zelf levert n.l. terzake geen formeel bezwaar op. Overigens kan de heer Kramer in dezen rechten aan het Burgerlijk Wetboek ontlenen. Hij beschikt over een uitweg op de openbare weg en hij zal die dus terug moeten hebben. De heer Kingma wilde de lange bouwblokken door knippen en de hofjes verbinden; dat zijn m.i. tegen strijdige verlangens. Immers, hoe groter de oppervlakte bestrating wordt, des te duurder wordt dit plan. Het betekent ook, dat er minder woningen kunnen worden gerealiseerd en ook dat heeft ten gevolge, dat de bouw kosten verhoogd zullen worden. De hear Santema hat it wurd „réhabilitaesje" brükt. Ik forstean dêründer net: it aide neimeitsje, mar wol in doarp, dat dwaende is syn funksje to forliezen, hwat fuort to sakjen, yn biskerming to nimmen en it lans de wei fan noutydske idéen nij libben to jaen. Dy ré- habilitaesje-idé sit yn dit plan en fierder hat it düdlik de bidoeling west om dit gebiet sa flak under de reek fan Ljouwert de funksje to jaen mar op in bettere manear, hoopje ik dy't Hurdegaryp en Grou al sa lang mei bitrekking ta de stêd Ljouwert forfolje. My tinkt, wy moatte ré wêze om op eigen gebiet to dwaen hwat oaren hoewol miskien net sa't wy it graech woene -foar üs dien hawwe. Thans nog een technische opmerking van mijn kant. De kaart heeft een gebrek. Er staan twee plusjes te weinig in het middelste van de zuidelijke bouwblokken. Er behoren n.l. drie te staan (een plusje betekent een schuurtje). Eén plusje staat er, maar het was de be doeling ter linker- en ter rechter zijde van het be. staande plusje ook één te plaatsen. De Voorzitter: Ik neem aan, dat er onder U zijn, die nog wel het woord willen voeren, maar er zijn nog meer punten op de agenda die in elk geval nog aan de orde moeten komen. Ik denk aan punt 12 en aan de onderwijsbesluiten, waarbij sprake kan zijn van het verstrijken van termijnen. Daarom ben ik geneigd U voor te stellen de beraadslagingen over dit punt te schorsen en het in de volgende vergadering opnieuw op de agenda te zetten. (De heer Heidinga: Wil er dan niemand in tweede instantie spreken?) Verschillende raadsleden geven, desgevraagd, te ken nen, dat zij dit wensen. Ik constateer, dat verschillende leden opnieuw over deze zaak het woord willen voeren. Het is nu echter al bij halftwaalf. Wethouder Tiekstra heeft duidelijk ge zegd, dat wij de wettelijk gestelde termijn toch al met drie weken hebben overschreden. Uitstel heeft dus geen fatale gevolgen; dan zullen wij het voorstel maar tot de volgende vergadering aanhouden om het nog in tweede instantie te behandelen. Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten. Punt 12 (bijlage no. 330). De heer Stigter: Er wordt in de raadsbrief opge merkt, dat de met een kruisje aangegeven panden van enig monumentaal belang zijn en daar ben ik het niet mee eens. Ik heb n.l. de indruk, dat dit toch wel vrij belangrijke panden zijn. Het pand Gouverneursplein 44 is naar mijn idee een vrij gaaf en goed specimen van 18e eeuwse bouwkunst, dat in zeer goede staat ver keert. Beroepshalve ken ik het ook nog wel enigszins van binnen en ik meen, dat het behoud van dit pand, dat bijzonder goed past in het straatbeeld van het Gouverneursplein, misschien ook nog voor eventuele uitbreiding van het Stadhuis gebruikt kan worden. Het pand Kleine Hoogstraat 1 is naar mijn smaak, hoewel de buitenkant in zeer slechte staat verkeert, een bijzonder fraai 17e eeuws huis, dat bovendien gelegen is in het oudste historische gedeelte van de stad. En ik zou het, als het even kan, willen hand haven, omdat we juist in het centrum van de stad Leeuwarden vrijwel geen goede 17e eeuwse panden meer hebben. Het heeft aan de Muggesteeg een bijzon, der mooie wand, waarin zich bovendien nog een zeer fraaie gevelsteen bevindt. De voorgevel aan de Kleine Hoogstraat is moeilijk te beoordelen, omdat die hele maal dichtgesmeerd is met cement. Ik heb echter het idee, dat, als deze cementlaag verwijderd wordt, ook dit pand een sieraad voor de binnenstad zal beteke nen. Hetzelfde zou ik kunnen opmerken i.z. het pand Tweebaksmarkt 15, dat uit latere tijd (tweede helft 18e eeuw) is dan de beide voorgaande panden, maar voor de stadshistorie toch ook wel een belangrijke be tekenis heeft. In mei 1965 heeft de Raad een ontwikkelingsplan voor de stad Leeuwarden aangenomen en toen is be sloten, dat deze panden waarschijnlijk ten offer zullen vallen aan de doorbraak, die hier i.v.m. dat plan tot stand gebracht moet worden. Er is toen gezegd, dat dit een basisplan zou zijn, dat het moet dienen als een richtlijn voor de toekomst en dat het eventueel, als het noodzakelijk mocht zijn, gewijzigd en aangepast zou kunnen worden. Dat lijkt me ook wel noodzakelijk, omdat de realisering van het gehele plan een zeer lange periode zal beslaan. Het zou me niet verbazen, als het pas over 20 of 30 jaar in grote lijnen verwerke lijkt zou zijn. En dan is het zeker niet uitgesloten, dat er zoveel wijzigingen zijn gekomen in de middelen van vervoer, ook van openbaar vervoer, dat het toch aan gepast moet worden. Ik zou U dan ook willen advise ren, dat wij zolang mogelijk met het afbreken van deze panden zullen wachten, dat dit pas in uiterste noodzaak zal gebeuren, want als we ze eenmaal kwijt zijn, dan zullen we ze nooit weer terug krijgen. Op een gegeven moment zullen we wel t.a.v. panden die op de monu mentenlijst staan, een zekere rangorde voor het be. houd moeten gaan bepalen, want ik geloof, dat we in de toekomst zullen moeten komen tot het aanwijzen van een bepaald stuk van de stad, waarin een aantal bijzonder fraaie gevels e.d. bewaard blijven en dan zou ik ze zelf het liefst zien in de omgeving van de Grote Kerkstraat. M.i. zijn juist die straat en omgeving op den duur bijzonder belangrijk voor de culturele eve nementen, die zich daar zullen gaan afspelen. Daar zijn de Provinciale Bibliotheek, het Princessehof, met zijn zeer actieve plannen, de Fryske Akademy en de Prinsetün in de directe nabijheid. Het zou zeer plezierig zijn, als juist dit stuk een bijzonder karakter, een bij-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 8