16 17 zonder aspect van het gehele oude stadsleven zou kun nen handhaven. Dus zou ik U zeker willen adviseren de panden Gouverneursplein en het pand in de Kleine Hoogstraat te behouden. Ik ben tegenstander ik spreek hier zeker namens enige leden van de fractie van de P.v.d.A van de demping van het Vliet. (De heer Van der Veen; Ik ben ook tegen demping van het Vliet.) (De heer Engels: Goed zo.) Mooi, dat valt weer mee. Ik heb begrepen, dat de Raad indertijd bij de behandeling van het struc tuurplan voor de binnenstad het Vliet in ieder geval gedempt wil hebben. Nu heb ik daar toch echt wel be zwaren tegen, want ik geloof, dat het Vliet duidelijk een monument is. U kunt zeggen, dat er niet veel moois aan het Vliet staat, maar dat moet ik ten zeer ste ontkennen. De panden met de even nummers ver keren over het algemeen in vrij goede staat. De on even kant is niet zo best, maar als iemand in zijn ondergebit een aantal gaten heeft, laat hij toch niet gelijk het gehele bovengebit maar verwijderen? Bo vendien, als we het Vliet dempen, dan zal het karakter van dit bijzondere stadsgedeelte geheel verdwijnen; de sfeer van deze gehele buurt zal daarbij betrokken zijn. Het bijzondere van het Vliet is m.i. het feit, dat we daar iets hebben, wat niet veel voorkomt, zeker niet in onze stad, n.l. een kruispunt van grachten. En het is nog een bijzonder mooi kruispunt ook. De Tuinen is in behoorlijk goede staat; ook de Oostergrachtswal is nog vrij behoorlijk, wat de panden en de begroei ing van de kanten van de gracht betreft. Het ver lengde van de Oostergrachtswal is ter ene zijde af gesloten door het kazernecomplex, wat bijzonder mooi is, en vanaf de Tuinen bezien is het Vliet met de ge hele bebouwing, o.a. met de pakhuizen van Huisinga, toch inderdaad een zeer mooi punt, waard om behou den te blijven. Tot dusver heeft naar mijn idee dem ping weinig zin. (De Voorzitter: Ik zou nu niet een debat over al of niet demping willen ontketenen, mijn heer Stigter; op het ogenblik is alleen aan de orde de kwestie al of niet in beroep gaan. Dan zijn er wel meer leden van de Raad die hun standpunt willen hand haven. Daar kan men niet opnieuw een debat over be ginnen, dat komt nader aan de orde.) Er zijn voor demping nog een paar nadelen aan te voeren. Ik heb n.l. de indruk, dat we door daar een soort verkeers ader te maken, de verkeerssituatie in de binnenstad niet zullen verbeteren. (De Voorzitter: Ik wil echt op het ogenblik niet een debat over demping. We spreken op het ogenblik alleen over al of niet in be roep gaan en met het oog op de tijd kunnen we niet meer te lang uitweiden. Bovendien, dan zouden an dere raadsleden ook recht op een spreekbeurt heb ben.) Dan zou ik willen adviseren, als het even kan, niet in beroep te gaan. De hear Boomgaardt: Us fraksje stiet wol efter it Kolleezje en advisearret om wol yn birop to gean. Wy kinnne der hiel lange biskögingen oer halde, mar it is sa: As men dimpt, dan kin it wolris sear dwaen en kin men it spitich fine, mar neffens üs moat it hjir. Wy binne it iens mei it Kolleezje op de fiif punten, hwerop it advisearret om yn birop to gean. By de stikken is my in brief fan it departemint op- fallen, dat forskillende perselen neamt, mar net it Fliet, as in objekt dat op de list stean moat. Lykwols, it stiet dus wol op de list. Ik wit net, oft nou de list of it brief fout is. Oan it slot fan it riedsbrief sprekt it Kolleezje noch efkes oer perselen, dy't fanüt de Rie neamd binne om noch op de list set to wurden en dy't der net opkom- men binne. En dan neamt it Kolleezje de mooglikheit om in gemeentlike monuminteforoardering hjirfoar yn it libben to roppen. Us fraksje is fan miening, dat it net nedich is, omdat dizze list lang genöch is. De hear Santema: Myn stanpunt oangeande dizze saek is wol bikend. Ik fyn it in bytsje biskamsum, dat wy nou üt Den Haech wei de oanwizing krije, dat it Fliet net ticht moat. Wy binne doedestiids de adres sen fan Heemschut en it Frysk Genoatskip foarby- gongen, yn mearderheit fan stimmen alteast, mar yn Den Haech hat it nei in ündersyk düdlik bliken dien, dat it departemint net foar dimpen is. It is spitich, dat de nije riedsleden en dat binne der hiel hwat op it eagenblik net goed de gelegenheit jown wurdt har stanpunt to motivearjen. It is krekt, as binne wy in stel skakers dy't noch har setten tsjin de tiid dogge. En hwannear't men dan mei de rêch tsjin de muorre stiet, dan kin men ek noch hiel forkearde dingen üt- helje. Ik sjoch it uteraerd as in bilang foar Ljouwert, dat it iene diel fan de gemeente net ünderdwaen moat foar it oare diel. It is wol hiel singelier, dat wy dizze joun in wetterpartij projektearje yn it plan foar Gou- tum en dat wy hjir de boel tichtsmite; in' wünderbaer- like tsjinstelling. (Laitsjen). De heer Engels: Ik behoor tot hen, die van oordeel zijn, dat het Vliet om diverse redenen meermalen hier besproken en ook vanavond weer toegelicht behoort te blijven staan op de monumentenlijst en dus niet moet worden opgenomen in het beroep, dat de Raad op de Kroon doet. De heer Kingma: Ik kan me hier geheel bij aan sluiten; het Vliet moet m.i. op de monumentenlijst blij ven staan. Ik meen, dat de Minister in dezen een ver standiger besluit genomen heeft dan de Raad destijds. De heer Van der Veen: Ik behoef niet te zeggen, dat het standpunt van de Minister mij bijzonder be vredigt. Dit is wat ik gehoopt heb, toen de Raad een besluit nam, dat m.i. onjuist was. Ik kan mij voorstel len, dat U, mijnheer de Voorzitter, weinig voelt voor een heropening van het debat dat destijds gevoerd is, maar ik kan mij ook voorstellen, dat de heer Stigter die destijds niet aan het debat heeft deelgenomen, er toch wel behoefte aan heeft gehad te motiveren, waar om hij het voorstel van het College, althans wat het Vliet en Gouverneursplein 44 en Kleine Hoogstraat 1 betreft, niet zal volgen. Het was bovendien een voor treffelijk verhaal. Ik wil mij graag bij hem aansluiten en ik zou het College eigenlijk willen voorhouden wat het zelf op pag. 2 zegt t.a.v. de aanwijzing van projec ten, waarvan het niet in appèl wil gaan, dezelfde re denering, dacht ik, die wij altijd ter geruststelling ge bruikt hebben, als iemand verontrust was door het plaatsen van zijn pand op de lijst. Dit is een voorlo pige conserverende maatregel, die te allen tijde zal wijken, als gegronde bezwaren tegen handhaving kun nen worden ingebracht. ïk kan me heel goed voorstel len, dat het College zegt, dat het pand Kleine Hoog straat 1 eens weg zal moeten. Toen we het kochten, hebben we dat gedaan, omdat het monumentale waar de had. Of het weg moet of niet, weet ik op dit mo ment niet. Ik wil het graag bekijken, als het College t:z.t. met plannen komt, maar wat is er op tegen op dit punt dezelfde gedachtengang te volgen als t.a.v. de andere panden? Het College zegt: ,,In dit verband menen wij er goed aan te doen U te wijzen op artikel 14 en volgende van de Monumentenwet, waarin de mo gelijkheid is geschapen vergunning van de Minister te verkrijgen om onder meer een beschermd monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wij zigen. Tegen een dergelijke beslissing van de Minister kan beroep worden ingesteld. Plaatsing op de Monu mentenlijst behoeft derhalve niet te betekenen, dat een bestaande situatie niet kan worden gewijzigd." Ik dacht, dat, als de argumenten straks in concreto zwaar genoeg wegen, die Minister, ongeacht welke Minister het is, daarvoor zal moeten bezwijken. En als deze dat niet doet, dan zijn, dacht ik, die argumenten toch niet zo zwaar, als wij zouden geloven. Ik heb dus geen be hoefte aan een appèl op grond van dezelfde mogelijk, heden, die het College t.a.v. de andere objecten aan voert. Ik vraag mij af, omdat ik begrepen heb, dat in deze Raad tussen de meningen t.a.v. het Vliet en de andere monumenten duidelijk verschil bestaat, of het, als wij straks een beslissing nemen, eventueel gaan stemmen, mogelijk is, dat we dat voor elk object apart doen. Of koppelt U deze zo aan elkaar, dat in één keer over beide onderdelen beslist zal moeten worden? Want, als dat het geval is, dan zou het dus nodig zijn een amendement in te dienen om het Vliet in ieder geval uit het voorstel te lichten. De hear Klijnstra: Myn fraksje is fordield. (Lait sjen). Ik stean folslein efter it ütstel fan B. en W., hwat it Fliet oangiet. Hwat de monumintale panden oangiet, bin ik fan miening, dat, as wy alles hanthavenje sille yn dizze gemeente, hwer't mar in lyts tikkeltsje monumintaels oan sit, it oer inkele jierren in ruïne, in pünheap wurdt en dat proses is al drok oan 'e gong. Wy moatte, lyk as de gemeente Amersfoort, allinnich datjinge herstelle, hwat wurklik fan monumintael bi- lang is, ek foar de takomst, en it oare moatte wy gean litte. Men kin net alles tagelyk. De heer Tiekstra (weth.): Ik dacht, dat het College gehouden was datgene te doen, wat strekt tot instand houding van de in de Raad genomen besluiten. De Raad heeft aangenomen een reconstructieplan voor de bin nenstad in hoofdzaken en een compleet plan ter dem ping van het Vliet. Het College zou in gebreke zijn gebleven, als het m.b.t. deze lijst aan de Raad niet terzake van de panden die hier in het geding zijn, en van het Vliet het onderwerpelijke voorstel had gedaan. M.i. kan het College terzake geen enkel verwijt wor den gemaakt. Een andere zaak is: Welke betekenis hecht men aan deze Monumentenlijst? Het komt feitelijk neer op de formulering van de heer Klijnstra. Ik heb bij andere gelegenheden daarover ook wel het mijne ge zegd en ik zal het, gegeven het late uur, niet weer doen. Als we al de behoeften van een moderne maat schappij willen bevredigen en tegelijkertijd willen po gen, alles wat oud is te behouden, dan doen we twee dingen, die zich niet met elkaar verdragen. En daar om wil ik hiermee eindigen. Naar mijn gevoel heeft deze lijst niet meer betekenis dan een voorlopige in ventarisatie van alles wat oud is of als oud kan wor den aangemerkt. We zouden voor een onmogelijke taak staan, als we alles zouden willen bewaren. We zullen zeer selectief te werk moeten gaan, omdat ook deze stad zal moeten blijven leven. De Voorzitter: Het lijkt me verstandig, dat men de zaken uit elkaar haalt en een amendement indient. De heer Stigter: Ik wilde het volgende voorstel in dienen: „De Raad, gehoord de beraadslagingen over punt 12 van de agenda, besluit: niet in beroep te gaan tegen de beslissing van de Minister van C.R. en M. om het Vliet op de Monumentenlijst te plaatsen." Dit voorstel is mede-ondertekend door de heren En gels, Santema en Mr. van der Veen. De heer Tiekstra (weth.): Ik zou de heren Santema en Van der Veen willen vragen: Ben ik abuis het gaat nu over het gehele Vliet als ik meen, dat deze heren destijds hebben voorgesteld wèl de dem ping tussen Camminghabrug en Poppebrug uit te voeren De heer G. de Vries: Hier is een groot aantal nieuwe raadsleden. Die zijn er niet bij geweest, toen wij in mei 1965 hierover vergaderden. Zij weten niets af van de achtergronden, die de voorstanders van dem ping destijds hebben bewogen voor demping te stem men. Ik vind het beslist noodzakelijk, dat zij in ieder geval er over worden geïnformeerd, welke die achter gronden waren; anders kunnen ze hun stem onmoge lijk op de juiste wijze uitbrengen. De heer Engels: Tegenover de opmerking van de heer De Vries staat de feitelijkheid, dat B. en W., als wij vanavond geen beslissing nemen, in beroep gaan. In dat geval zou ik U dus willen adviseren, conform het voorstel-Van der Veen, om t.a.v. het Vliet niet in beroep te gaan en de zaak voorlopig open te laten. De heer Van der Veen: Ik heb er eigenlijk geen be hoefte aan het debat, dat we dus eerder gehad hebben, te heropenen, al ben ik het met de heer De Vries eens, dat het voor de raadsleden, die er niet bij ge weest zijn en die zich nu van buitenaf daaromtrent moeten oriënteren, vervelend is. Ik ben volkomen con tent met de houding van de Minister t.a.v. het Vliet en ik voel er niets voor mij door de Wethouder uit de tent te laten lokken door wat er gebeuren zal met an dere stukken van het Vliet. Dat interesseert mij op dit moment niet. Ik wil ook best dit voorstel aanhou den tot de volgende vergadering; dan zijn we meteen met ere van de zaak af. (Gelach) Het zal U niet verwonderen, dat ik niet onder de in druk ben van de argumentatie van de Wethouder, die vol vuur, zoals zijn plicht is natuurlijk, bezig is de wensen van de Raad uit te voeren door voor te stellen in appèl te gaan. Hier ligt een argument, dat aan ge wicht en kracht zal winnen, als dat consequent ge bruikt wordt voor de gehele lijst, maar hij pikt er net een stuk of wat punten uit, waarvoor hij de wensen van de vorige Raad wèl uitvoert; de vele andere laat hij dan maar ongebruikt liggen. Dat het College van deze laatste niet in appèl gaat, ontneemt, dacht ik, toch veel gewicht aan de argumentatie, waarop de Wethouder voornamelijk steunt. Ik heb het amendement, dat het Vliet er uit licht, mee ondertekend. Ik zal mij daar dus, wanneer het in stemming komt, vóór verklaren. Ik vraag mij echter af, hoe er gestemd moet worden, omdat men over de andere paar punten ook nog moet stemmen. Ik ben niet bereid voor het voorstel van B. en W. te stem men, wat die andere punten betreft. En dan zou ik van de Voorzitter graag willen weten, hoe hij zich voorstelt, dat wij zullen stemmen, wat nu eigenlijk het voorstel van de verste strekking is en op welke ma nier we een bevredigende oplossing vinden om uit dit stemprobleem te komen. Het zou wel eenvoudig zijn, als we het punt splitsen; dan kwamen we er zo uit, maar als het in één keer moet, hoe gaat het dan? De hear Boomgaardt: Ik leau, dat it wol nuttich op himsels wie it debat oer de hiele saek op 'e nij to iepenjen, mar dat kin net. It is ek net perfoarst ne dich, hoe spitich it ek is, binammen foar de nije riedsleden. Ik tocht, dat wy earst oer de moasje stimme moasten en ik tocht ek, dat de halding fan de rieds leden oangeande de neamde fjouwer perselen wol gelyk is. Dan hat men in düdlike ütspraek fan de Rie oer de punten, dy't yn diskusje binne. De hear Santema: Ik haw der gjin forlet fan op 'e nij wer to diskussiearjen oer it al of net tichtsmiten fan in diel fan it Fliet. Myn stanpunt is yn maeije folslein taljochte; dêr mei ik dan de hear Tiekstra miskien wol nei forwize. De heer Tiekstra (weth.): Wilt U mij toestemmen een poging te wagen om de heer Van der Veen uit de nesten te helpen? Hij zal me daar erkentelijk voor zijn. Het gaat dus alleen maar over de stemming. Ik zie het amendement-Stigter c.s. als een wijziging of splitsing van het door B. en W. ingediende voorstel. Volgens het Reglement van Orde zal het amendement eerst in stemming moeten worden gebracht. Men kan natuurlijk ook zeggen, dat het verststrekkende voor stel, in casu dat van B. en W., het eerst in stemming zou kunnen worden gebracht. (Stemmen: De discus sie is nog niet beëindigd.) De tijd is kort; ons resten nog enkele minuten; dan is het twaalf uur. De Voorzitter: We zitten inderdaad in tijdnood met deze zaak, want, als we de tijd laten verstrijken, dan gaan we niet in beroep. U weet, dat de beroepstermijn donderdag eindigt en ik wil me aansluiten bij de woor den van Wethouder Tiekstra en die van de heer Boom gaardt. Men kan er natuurlijk heel lang over debatte ren, wat de verste strekking heeft: het voorstel van B. en W. of het amendement. Het hangt er maar van af, wat men het verst strekkende vindt: het in stand houden of het dempen van het Vliet. Ik geloof niet, dat we die kant uit moeten. Het lijkt mij de beste procedure eerst over het amendement te stemmen en, als het aangenomen wordt, over het voorstel, wat be treft de genoemde panden; in de meningen daarom trent heb ik geen verschil in nuance gehoord. Als het verworpen wordt, dan kan over het gehele voorstel van B. en W. worden gestemd. Het amendement-Stigter c.s. wordt verworpen met 21 tegen 16 stemmen. Vóór stemden de heren De Leeuw, Faber, mevr. Ringenaldus-van der Wal, de heren Vis ser, Ir. Rijpma, Santema, Hogendijk, Kingma, Engels, Stek, Ir. van Balen Walter, Schönfeld, Stigter, mevr. Visser-van den Bos en de heren Mr. van der Veen en Tjerkstra. De heer Van der Veen verlangt stemming over het voorstel van B. en W. Het wordt aangenomen met 20 tegen 17 stemmen, die van de heren Ir. Rijpma, San-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1966 | | pagina 9