het door de heer Heidinga aangeroerde gevaar wil te
gengaan, dat door anderen afgedankte huizen nog goed
genoeg bevonden worden voor de arbeiders. Inderdaad
zijn deze woningen, wat de huur betreft, dan nog wel
geschikt voor de laagstbezoldigden, maar de bewoon
baarheid moet ook op peil blijven. Wat het tonnen-
systeem betreft, het is de bedoeling, voor zover de wo
ningen het waard zijn, in versneld tempo tot het af
danken van de tonnen te geraken.
Voor het doorstromingssubsidie, waarmee pas
begonnen is, zijn tot nu toe 35 aanvragen bin
nengekomen. Daarvan zijn 10 ingewilligd en 24
nog in behandeling 1 is afgewezen. De heer
Heetla heeft mij zopas even de cijfers van I960
doorgegeven. Er zijn in dat jaar 1022 woningen gereed
gekomen, maar toch zijn er 3077 toegewezen door Bu
reau Huisvesting. Men voelt dus wel, dat de doorstro
ming ook door middel van wat dit bureau doet, enorm
veel groter is dan het aantal gereed gekomen wonin
gen zou doen veronderstellen. Het door de heer Hei
dinga aangeroerde probleem: de verhouding woning
behoeftewoningbouw juist in deze sector, moet in
het sociale vlak worden opgelost. En ik geloof, dat ik
wel namens het College mag stellen, dat dit wel zeer
positieve sociale doel met bijzonder veel voortvarend
heid door de Gemeente, in samenwerking met de wo
ningbouwcorporaties, wordt nagestreefd.
De heer Reehoorn: Ik ben van mening, dat het punt
van de werkloosheid en de werkgelegenheid wel een
beetje lichtvaardig door U, mijnheer de Voorzitter, zo
wel als door de heer Vellenga is behandeld. Ik ben
het met U eens, dat er genoeg andere objecten zijn,
waar de werkloosheid mee zou kunnen worden opge
vangen, maar U heeft terecht gezegd, dat dan het punt
van de financiering om de hoek komt kijken. En dat
is toch een kwestie, waarmee wij ook bij het opvangen
van de werkloosheid terdege rekening moeten houden.
Wij kunnen niet volstaan met zonder meer te wijzen
op objecten, die ook wel zouden kunnen worden uit
gevoerd, als het geld er maar was. Wij hebben er re
kening mee te houden, dat het geld niet of niet in
voldoende mate aanwezig is. En m.i. moet de gemeen
telijke overheid er m.b.t. het punt van de werkgelegen
heid terdege voor zorgen, dat er objecten zijn, die bin
nen het kader van de financiering wèl kunnen worden
uitgevoerd. Voorzover het geen afbreuk doet aan de
kwaliteit van een bouwplan, moeten wc de werkgele
genheid zoveel mogelijk dienen. Ik ben het met de heer
Vellenga eens, dat we de klok niet moeten terugdraai
en, maar ik vraag mij af, waaraan de gesystematiseer
de bouw ontsproten is. De arbeidsbesparende systemen
zijn door Minister Bogaers geïntroduceerd in een tijd
van enorme arbeidsschaarste om de woningbouw
toch voldoende voortgang te laten vinden. Er zit
natuurlijk ook het aspect van vooruitgang van de bouw
aan, maar niet alle systeembouw is vooruitgang. En
de traditionele bouw heeft beslist niet afgedaan. Ik
ben het met U eens, mijnheer de Voorzitter, dat men
ten tijde van de ontwikkeling van deze plannen de
werkloosheid die wij nu ontmoeten, niet kon voorzien.
En daarom betreuren wij het, dat er slechts één plan is.
Er is dus geen keuze. Dat zal de heer Vellenga stel
lig ook betreuren, want hij heeft gezegd, dat hij ook
wel graag nog iets anders op tafel had gehad. En dat
heb ik van verschillende zijden in de Raad gehoord.
Er is gezegd, dat de voorstellen die er nu liggen, een
logisch gevolg zijn van het woningbouwbeleid, zoals
dat in de laatste jaren hier is gevoerd en door de Raad
in meerderheid is gevolgd. U heeft, evenals de heer
Vellenga, wel laten doorschemeren, dat de tijd nadert,
dat daar mogelijk enige verandering in moet komen,
ook gezien de woonbehoefte enz. enz. Onze fractie had
gedacht, dat dat tijdstip al aangebroken was en zij
heeft al meermalen naar voren gebracht, dat op een
ombuiging van het woningbeleid moest worden aan
gestuurd. En vandaar ook onze vraag: Welke andere
mogelijkheden heeft U onderzocht? U heeft gezegd,
dat er indertijd een overleg geweest is met bepaalde
aannemers van hier of elders over particuliere bouw en
dat er nu besprekingen gaande zijn over woningwet-
bouw, maar van wanneer dateren die besprekingen?
Heeft U in die tussentijd van aannemers of aannemers
combinaties hier of uit de omgeving van Leeuwarden
of elders uit Friesland aanbiedingen gehad en waarom
is U daar niet op kunnen ingaan De heer Santema
heeft gezegd, dat zijn fractie er veel gewicht aan
hecht, dat de woningbouwverenigingen met dit plan
hebben ingestemd, maar wij vragen ons af: Welke
keuze hebben de woningbouwverenigingen gehad t.a.v.
plannen die zij zouden kunnen aanvaarden? Kregen
zij alleen dit plan voor zich? Hebben zij ruimte gehad
zelf plannen te ontwikkelen? Op deze vragen zouden
we graag antwoord willen hebben, want de antwoor
den, die we gekregen hebben, zijn ons, althans mij,
toch niet helemaal voldoende.
De heer Kingma: M.i. wordt de directievoering van
een architect bemoeilijkt, als hij in zo nauw contact
staa.t met de aannemer als hier het geval is. Ik heb
daar met de chef van een groot architectenbureau over
gesproken en die gaf dit toe. In kringen van woning-
bouwstichtingen hier ter stede zegt men: „De samen
werking met de Gemeente is wel goed, maar wij zouden
zo graag eens een eigen plan willen ontwikkelen. De
woningbouwstichting moet groeien, anders kan ze niet
bestaan, vandaar het vlotte accepteren der plannen."
Wat de heer Vellenga zei: dat we naar meer bouw
research, a.h.w. naar een nationaal proefbedrijf toe moe
ten, is door ons hier al meermalen naai- voren ge
bracht en we zullen het alleen maar toejuichen, als dit
nu aan meerdere zijden ondersteuning zou vinden. Mis
schien wordt het dan wel eens verwezenlijkt; ik heb
er grote verwachtingen van. Maar dat houdt natuur
lijk helemaal niet in, dat men alle systeembouw moet
accepteren. Ik ben van oordeel, dat systeembouw wèl
goedkoper is, maar dat de grotere winsten, die deze
bouw oplevert en ontegenzeglijk, moet opleveren bij
deze massaproduktie, gewoon verdwijnt in de zakken
Van de grote aannemer en dat is bepaald niet de be
doeling; daar ben ik tegen. Ik ben het met de Voor
zitter eens, dat de bouw niet goedkoop behoeft te zijn,
maar in de eerste plaats goed. Dat heeft U uit mijn
betoog ook kunnen opmaken. Ik heb speciaal gevraagd
naar de werken van deze aannemer en de informaties
verstrekt, die ik had ingewonnen en die ik nog steeds
beschouw als zeer betrouwbaar. De beide Groninger
woningstichtingen kunnen natuurlijk zeer slechte er
varingen gehad hebben; één ervan was de Woning
stichting Grünlo, niet zo'n heel kleine, meen ik te
weten. Deze heeft ook, naar men mij heeft verteld,
eengezinswoningen gebouwd, die ik niet gezien heb, in
het systeem-Outinord. (De Voorzitter: Nee, nee.) Het
blijft voor de verantwoording van de bestuurder, die
het mij heeft verteld en die ook zei, dat de woning
stichtingen van alle woningen die ze hadden gebouwd,
over die van Knoop en Giezen de meeste klachten had
den. Ik breng dit over, opdat men zijn voordeel ermee
doe. Als het niet waar is, des te beter. Dan krijgen we
goede woningen; die zie ik hier ook liever verrijzen
dan slechte. Daar gaat het juist om: goede woningen,
waarvoor geen geld onnodig wordt weggesmeten.
Tevens echter zitten we hier met het probleem
van het woningtekort; dat is niet een tekort
alleen in aantal, maar een tekort aan moderne wonin
gen, met moderne voorzieningen, voor de gewone man.
Dat is de moeilijkheid en ik hoop nog steeds, dat er
woningen kunnen worden gebouwd, die hiervoor een
oplossing geven. Ik meende echter ook, dat er nog z.g.
keuzewoningen waren. Ik weet niet, wat dat precies
inhoudt, maar daar wordt ook een extra subsidie voor
gegeven. Dat zijn vrij grote woningen, meen ik, die
belangrijk goedkoper zijn, dan de tot nu toe gebouwde.
De heer Heidinga: Allereerst wil ik U, mijnheer
de Voorzitter, een compliment maken over de voor
treffelijke beantwoording, hoewel ik het niet in alle
opzichten met U eens ben, maar dat kunt U natuurlijk
van mij wel hebben. (Gelach.) Waarin wij iets met U
verschillen, is in een paar hoofdgedachten te vatten.
En die zijn nog dezelfde, als waarmee wij ook al zaten
ten tijde van Uw voorganger-Wethouder van Openbare
Werken. Wij menen nog altijd, dat in het beleid van
de gemeente Leeuwarden onnodig te veel op
één kaart gezet wordt. Het is niet nodig en ook niet
gewenst om in Leeuwarden alleen maar systeembouw
toe te passen. Het is ook voor de Gemeente van be
lang, dat er verschot is, dat er een bepaalde architec
17
tonische vormgeving mogelijk is in de uitbreidingsplan
nen. Hier wordt veel te star en te straf één lijn ge
volgd. Wij hebben er meermalen op aangedrongen:
Houdt toch de mogelijkheid van verscheidenheid open
en, mijnheer de Voorzitter, U weet, dat de mogelijk
heid er geweest is destijds. Er zijn wel bepaalde aan
biedingen of voorstellen gedaan, waarvan het College
geen notitie wilde nemen, of, op zijn manier, niet kon
nemen. Dat het College bewust dit beleid volgt, is o.i.
niet juist. De bouw kan en moet gevarieerder worden.
Dat is in het belang van de Gemeente en daardoor
zullen ook meer huurverschillen optreden. De Voor
zitter heeft de geschiedenis van de huurvorming fan
tastisch naar voren gebracht; ik heb er de meeste
bewondering voor, maar er had o.i. een zodanig beleid
kunnen worden gevoerd, dat er ook voor de mensen
met de lagere inkomens meer huizen beschikbaar zou
den zijn geweest. Dat men die mogelijkheid in het ge
meentebeleid bewust heeft laten liggen, vinden wij be
slist jammer.
Nu iets over Uw stelling betreffende het aanbod van
woningen buiten de woningwetsector. Het is verbazend
leuk: Er zijn geen woningen buiten de woningwetsector,
zegt U, dus moet de overheid wel zorgen, dat er in
die prijsklasse woningen gebouwd worden. (De Voor
zitter: In die huursector.) Ja, maar U zet feitelijk
de zaak op de kop. Het is Uw schuld niet, maar de
overheid, die eerst door een laag rentepercentage voor
woningbouwleningen en door subsidieverlening de par
ticuliere bouw buiten de woningwetsector onmogelijk
maakt, moet er nu voor zorgen, dat zulke woningen er
toch komen. (De Voorzitter: Wij zijn het er wel over
eens, dat wij de zaak niet op de kop hebben gezet,
nietwaar? Wij voeren (op de kop staand) zo goed mo
gelijk het beleid.
Uit hetgeen ik gezegd heb, blijkt al, dat het o.i. zeer
wel mogelijk is de werkgelegenheid te bevorderen en
de woningvoorziening te stimuleren. En dan zien wij
werkelijk niet in, waarom wij dat niet zullen doen en
bewust alles op de ene kaart: de systeembouw, zullen
zetten. Wij hebben er helemaal geen bezwaar tegen,
dat die N.B.I.-woningen worden gebouwd; dat zijn
welhaast de beste woningen, die we hier na de oorlog
gebouwd hebben. Ze zijn ook in huur niet zo hoog uit
gevallen en het woongenot en -gerief is prima. De
kinderziekten hiervan zijn reeds doorworsteld.
Wij weten ook wel, dat er massa's Larsen en Nielsen-
woningen gebouwd zijn, maar niet hier en dat is
ons bezwaar. De bouwstroom moet gecontinueerd wor
den, maar dat wil niet zeggen, dat wij met 928 wonin
gen in systeembouw akkoord gaan; ik geloof niet,
dat dat in het belang van de Gemeente is. Dat hadden,
gezien de 2000 Intervam-woningen in systeembouw en
de 1000 N.B.I.-woningen in industriële bouw, woningen
in traditionele bouw moeten zijn en U weet ten
minste U kunt weten dat er in heel veel ge
meenten traditionele bouw toegepast wordt, die zo
sterk gerationaliseerd is, dat de Minister daar ook
25 toeslag op geeft. Door het beleid van B. en W. is
voor Leeuwarden die mogelijkheid gewoonweg afge
kapt; die heeft het College niet in overweging ge
nomen. En dan mogen B. en W. zeggen: Wij steunen
hierbij op de meerderheid van de Raad en dan geef
ik hun ook nog gelijk maar dan houd ik toch
staande, dat destijds Uw voorganger, mijnheer de Voor
zitter: de Wethouder van Openbare Werken, duidelijk
op de desbetreffende vraag van de heer Santema heeft
geantwoord, dat hij initiatieven tot gerationaliseerde
traditionele bouw niet zou afkappen, maar dat hij zou
proberen in deze vijf-eenheden-buurtbouw met aan
nemers, die met dergelijke initiatieven zouden komen,
iets te realiseren; daar is echter niets van terecht ge-
gekomen en ik geloof niet, dat, als wij op het ogenblik
deze 928 woningen afwijzen, daar tijdsverlies van be
tekenis door zou ontstaan. Op heel korte termijn kun
nen andere plannen worden ingediend; U weet, dat
er meermalen, soms in een tijdsverloop van 2 a 3 we
ken, bouwplannen klaargemaakt en rondgekomen zijn
op de Willemskade en in Den Haag. Maar de wil moet
er zijn en de overtuiging, dat dat voor de stad beter
is en die overtuiging schijn ik U niet te kunnen bij
brengen.
De heer Vellenga: Ik wil mij graag geheel bij de
heer Heidinga aansluiten, daar, waar hij zijn waar
dering heeft uitgesproken voor wat U in de beant
woording naar voren heeft gebracht. Maar dat geldt
ook voor Uw a.r. collega, de heer De Jong, die van
zijn kant een aantal interessante gegevens op tafel
heeft gelegd over de situatie bij het Woningbedrijf en
annex daarmee ook over het beleid van het Bureau
Huisvesting. In de eerste plaats ben ik het met U
eens, dat de omvang van het bouwprogramma een zaak
is van gemeentelijke activiteit; deze zaak is in onze
gemeente inderdaad vrij eenzijdig gericht. Alleen wij
hebben daar minder pijn aan dan de a.r. raadsleden.
En wanneer U dan kunt meedelen, dat over het jaar
1966 ruim 1000 woningen zijn gereed gekomen en daar
bij enkele prognosecijfers heeft gegeven voor 1967,
dan doet ons dat alleen maar deugd.
Terecht wijst U er voorts op, mijnheer de Voorzitter,
dat er meer variatie zou moeten komen in de samen
stelling van het bouwprogramma. Ik heb dat ook van
onze kant naar voren gebracht, toen wij hier over de
liberalisatievoorstellen van Minister Bogaers hebben
gesproken; ik geloof, dat wij, wat dat betreft, nog wel
het een en ander van het College mogen verwachten.
En in die zin kan ik dus bepaalde lijnen in het betoog
van de heer Heidinga ook wel volgen. Nu heeft U
wel een klein beetje gepreludieerd op een „Westend-
Story". Misschien kunnen we de gehele compositie bin
nenkort eens voor ons krijgen en dan beoordelen, of
we mee kunnen zingen. De door U even aangestipte
bouw daar zou in zekere zin ook aan de drang naar
variatie enige vorm en reliëf kunnen geven. U heeft
er m.i. ook goed aan gedaan de Raad door middel van
de vergelijkende grondprijzen zo uitvoerig in te lichten.
Ik kan mij voorstellen, dat het misschien voor een aan
tal raadsleden wel wat droge stof was, maar wie
enigermate kennis neemt en in een andere jas doe
ik dat nog wel eens bij andere gemeenten en wie
hun moeilijkheden met de grondprijzen kent, weet, dat
wij hier in Leeuwarden niet al te zeer ontevreden be
hoeven te zijn. Wel zou ik eraan hechten, dat we tot
een meer cijfermatige benadering komen van- en in
zicht in de situatie van de toekomst, zodat er meer
evenwicht ontstaat tussen de woonwensen. U is zo
formidabel in staat cijfers en gegevens te produceren;
het moet U eveneens mogelijk zijn de Raad op een
gelegener tijdstip ook in deze zaak meer inzicht te
verschaffen. En U begrijpt aan alles, dat het aan onze
kant wel tendeert naar een akkoord kunnen gaan met
dit zo belangrijke voorstel. Wij vinden overigens ook,
dat men, als men als fractie in een College vertegen
woordigd is, al heel sterke argumenten moet hebben
om bij herhaling, wat vitale gedeelten van het ge
meentebeleid betreft, min of meer oppositioneel te zijn
en te doen. Aan oppositie en meegaandheid moet men
toch wel bepaalde grenzen stellen.
Ik zou tenslotte willen ingaan op het betoog van de
heer Reehoorn. Hij heeft n.l. met zoveel woorden ge
zegd, dat de hier vanavond door U en mij geëtaleerde
opvattingen over de werkloosheid hem wat lichtvaar
dig aandoen. Juist de conclusie van hem komt mij erg
lichtvaardig voor. Ik was daarom zeer nieuwsgierig
naar wat hij na de wat zwaar aangezette aanvangs
zinnen van zijn betoog nog zou zeggen, maar dat heeft
zich toch eigenlijk beperkt tot een aantal wenselijkhe
den, wenselijkheden overigens, die ik ook al vrij reëel
naar voren had gebracht. De rest van zijn betoog
staat dan ook m.i. in schrille tegenstelling tot de nogal
gedurfde inzet van zijn kritiek op ons „lichtvaardig"
praten over werkgelegenheid en werkloosheid. Want
aan de industriële bouw ligt natuurlijk niet deze ge
dachte ten grondslag: Nu, in deze tijd van arbeids
schaarste, moeten wij ons meer op dit terrein gaan be
wegen. Zoals in iedere industrie moet ook op het
terrein van de bouwnijverheid naar modernere metho
dieken en technieken worden gezocht. Die zijn in be
paalde sectoren achter en ouderwets, andere sectoren
zijn met hun tijd meegegaan, ook wat traditionele bouw,
betreft. Men moet echt niet alleen in een tijd van ar
beidsschaarste up to date zijn; dat moet men altijd en
vandaar dus ook mijn betoog voor meer research in
de bouwnijverheid. Het is echt niet iets wat eens
alleen van zekere zijde naar voren is gebracht en na
dien meer aanhang zou hebben gekregen. Vergrijsde